Welzijn, welzijnszorg Zie ook Aalmoes; Arm, armen; Dienstbetoon; Offer, offerande, offeren; Vasten Het proces en de middelen om te voorzien in de geestelijke en stoffelijke behoeften van de medemens. U moet uw hand wijd opendoen voor uw broeder, de onderdrukte en de arme in uw land, Deut. 15:11. Wie aan de arme geeft, zal geen gebrek hebben, Spr. 28:27. Is dit niet het vasten dat Ik verkies: dat u uw brood deelt met wie hongerlijdt en de ellendige een thuis biedt, Jes. 58:6–7. Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven, Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. Voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan, Matt. 25:35–40. U zult de noodlijdende dienen met hetgeen u bezit, Mos. 4:16–26. Zij gaven elkaar zowel stoffelijk als geestelijk, naar hun noden en behoeften, Mos. 18:29. Hun werd geboden zich te verenigen in vasten en gebed voor het welzijn van hen die God niet kenden, Alma 6:6. Bid voor uw welzijn, alsook voor het welzijn van allen om u heen, Alma 34:27–28. Zij hadden alle dingen gemeenschappelijk onder zich, 4 Ne. 1:3. U zult aan de armen denken, LV 42:30–31. U moet de armen en de behoeftigen bezoeken, LV 44:6. Denk in alles aan de armen en de behoeftigen, LV 52:40. Wee u, rijken, die uw bezit niet aan de armen wilt geven, en wee u, armen, die niet verzadigd bent, die hebzuchtig bent en niet wilt werken, LV 56:16–17. Er waren geen armen onder hen in Zion, Moz. 7:18.