Vrees kan twee betekenissen hebben: (1) God vrezen wil zeggen eerbied en ontzag voor Hem hebben en zijn geboden bewaren; (2) de mens, aardse gevaren, pijn en het kwaad vrezen wil zeggen er bang voor zijn.
Er is vast geen vreze Gods in deze plaats, Gen. 20:11 .
U moet de Heer, uw God, vrezen, Deut. 6:13 (Joz. 24:14 ; 1 Sam. 12:24 ).
Dien de Heer met vreze, Ps. 2:11 .
De vreze des Heren is het beginsel van wijsheid, Ps. 111:10 .
Vrees de Heer en keer je af van het kwade, Spr. 3:7 .
Het zal goed gaan met hen die God vrezen, Pred. 8:12 .
Werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, Filipp. 2:12 .
Vrees God en geef Hem eer, Openb. 14:7 (LV 88:104 ).
De profeten wekten het volk voortdurend op om hen in de vreze des Heren te houden, Enos 1:23 .
Alma en de zonen van Mosiah vielen ter aarde, want de vreze des Heren beving hen, Alma 36:7 .
Bewerk uw eigen behoudenis met vrees en beven, Mrm. 9:27 .
Zij die Mij niet vrezen, zal Ik verontrusten en doen beven, LV 10:56 .
Wie Mij vreest, ziet uit naar de tekenen van de komst van de Zoon des Mensen, LV 45:39 .
Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, Gen. 26:24 (Jes. 41:10 ).
De Heer is met ons; wees niet bevreesd voor hen, Num. 14:9 .
Wees niet bevreesd, want die bij ons zijn, zijn méér, 2 Kon. 6:16 .
Ik vrees niet; wat zou een schepsel mij kunnen doen, Ps. 56:5 .
Wees niet bevreesd voor de smaad van stervelingen, Jes. 51:7 (2 Ne. 8:7 ).
God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, 2 Tim. 1:7 .
De volmaakte liefde drijft de vrees uit, 1 Joh. 4:18 (Mro. 8:16 ).
De zonen van Helaman vreesden de dood niet, Alma 56:46–48 .
Angst voor de dood vervult het hart van de goddelozen, Mrm. 6:7 .
Vrees niet wat de mens kan doen, Mro. 8:16 .
U had de mens niet meer moeten vrezen dan God, LV 3:7 (LV 30:1, 11 ; 122:9 ).
Vrees niet om het goede te doen, LV 6:33 .
Wie tot mijn kerk behoren, behoeven niet te vrezen, LV 10:55 .
Indien u voorbereid bent, zult u niet vrezen, LV 38:30 .
Ontdoe u van vrees, LV 67:10 .
Wees welgemoed en vrees niet, want Ik, de Heer, ben met u, LV 68:6 .
Vrees uw vijanden niet, LV 136:17 .