Bibliotheek
Les 66: Mosiah 26


Les 66

Mosiah 26

Inleiding

Tijdens de regering van Mosiah waren er velen van het opkomend geslacht — die kleine kinderen waren toen koning Benjamin zijn laatste toespraak hield — die niet geloofden in de leringen van de kerk en die de Heer niet wilden aanroepen. Deze ongelovige jongeren haalden andere leden van de kerk over om ernstige zonden te bedrijven. Veel van die overtreders werden voor Alma, de leider van de kerk, gebracht. Alma wist eerst niet wat hij moest doen, maar vroeg uiteindelijk de Heer om leiding hoe hij ongehoorzame leden moest berechten. De Heer openbaarde de procedure die Alma moest volgen om leden van de kerk ter verantwoording te roepen voor hun zonden. Alma leerde ook aangaande Gods barmhartigheid en bereidheid om te vergeven wie zich bekeren. Alma volgde de raad van de Heer op en stelde orde op zaken in de kerk.

Onderwijstips

Mosiah 26:1–6

Velen van het opkomend geslacht geloven het evangelie niet en zetten anderen tot het bedrijven van zonde aan

Zet de volgende vragen op het bord vóór de les begint:

Hoe zou je je getuigenis op dit moment omschrijven?

In welke opzichten zou je je getuigenis willen ontwikkelen?

Laat de cursisten deze vragen in hun Schriftendagboek of aantekenschrift beantwoorden. Leg na voldoende tijd uit dat Mosiah 26 een verslag bevat van een groep mensen die niet deden wat ze moesten doen om hun getuigenis te ontwikkelen. Als gevolg daarvan kwam hun geloof in God niet tot ontwikkeling en voerden zij veel kerkleden tot zonde en overtreding. Laat de cursisten bij het lezen van dit verslag de leringen erin overwegen aangaande het ontwikkelen en versterken van hun getuigenis.

Laat een cursist Mosiah 26:1–3 voorlezen. Vraag de klas vervolgens:

  • Welke keuze maakten velen van het opkomend geslacht? (Ze kozen ervoor de tradities van hun ouders niet te geloven.)

  • Waarom denk je dat mensen wegens hun ongeloof ‘het woord Gods niet begrijpen’ kunnen? (Mosiah 26:3.)

Leg uit dat geloven (of zelfs een verlangen om te geloven) ons tot daden voert die ons getuigenis versterken. Aan de andere kant geldt dat mensen die ervoor kiezen om niet te geloven, ervoor kiezen om bepaalde dingen niet te doen waardoor ze een sterk getuigenis hadden kunnen ontwikkelen. Vraag de cursisten Mosiah 26:3–4, 6 door te lezen. Laat de helft van de klas letten op wat het opkomend geslacht niet wilde doen wegens hun ongeloof. Laat de andere helft van de klas letten op de gevolgen van dat ongeloof.

  • Wat wilde het opkomend geslacht niet doen wegens hun ongeloof?

  • Wat waren de gevolgen van hun ongeloof?

Schrijf na de bespreking van deze vragen het volgende op het bord: Om een getuigenis te ontwikkelen en te behouden, moeten we …

Afbeelding
President Henry B. Eyring

Laat een cursist het volgende citaat van president Henry B. Eyring van het Eerste Presidium voorlezen. Laat de klas luisteren naar mogelijkheden om de zin op het bord mee af te maken.

‘Een getuigenis vergt verzorging met gelovige gebeden, hongeren naar het woord van God in de Schriften, en gehoorzaamheid aan de waarheid die we hebben ontvangen. Er schuilt gevaar in de verwaarlozing van gebed. Ons getuigenis loopt gevaar als we zo nu en dan vluchtig de Schriften lezen en bestuderen. Zij zijn noodzakelijke voedingsstoffen voor ons getuigenis. […]

Als je wil dat je getuigenis groeit en bloesemt, zul je je regelmatig en gelijkmatig moeten vergasten aan het woord van God, innig moeten bidden en de geboden moeten naleven.’ (‘Een levend getuigenis’, Liahona, mei 2011, p. 127.)

  • Waarmee voeden wij volgens president Eyring ons getuigenis? (Zet de dingen die de cursisten noemen in de zin op het bord: Om een getuigenis te ontwikkelen en te behouden, moeten we ons vergasten aan het woord van God, in geloof bidden en de geboden van de Heer gehoorzamen.)

  • Wat voor invloed hebben die dingen op je getuigenis?

Laat de cursisten Mosiah 26:5–6 doorlezen en opletten hoe de ongelovige jongeren sommige leden van de kerk beïnvloedden.

  • Overweeg het volgende citaat: ‘Daarom werd het noodzakelijk dat zij die tot de kerk behoorden en zonde bedreven, door de kerk werden terechtgewezen’ (Mosiah 26:6). Wat betekent dat volgens jou? (Het was nodig kerkleden die gezondigd hadden ter verantwoording te roepen.)

Mosiah 26:7–14

Alma vraagt de Heer hoe hij mensen die zondigen moet berechten

Laat de cursisten zich voorstellen dat ze bisschop van een wijk zijn met leden die ernstige zonden hebben begaan en zich niet willen bekeren. Vraag de cursisten te overdenken wat ze in die situatie zouden doen. Hoe zouden zij hun taak vervullen om leden ter verantwoording te roepen voor hun zonden en hen te helpen zich te bekeren? Leg uit dat Alma, de leider van de kerk, voor een dergelijke moeilijkheid stond.

Vat Mosiah 26:7–12 samen met de uitleg dat degenen die gezondigd hadden voor Alma werden gebracht. Nu was zoiets nog niet eerder voorgekomen in de kerk en Alma wist niet wat hij moest doen. Hij besloot de overtreders naar koning Mosiah te sturen om berecht te worden. Koning Mosiah stuurde hen terug naar Alma, die het gezag van God had om kerkleden te berechten die gezondigd hadden.

Vraag een cursist Mosiah 26:13–14 voor te lezen. Vraag de klas hoe Alma tegen zijn verantwoordelijkheid aankeek om mensen te berechten die gezondigd hadden.

  • Wat deed Alma toen zijn geest verontrust was wegens zijn taak om de overtreders te berechten?

  • Waarom is het belangrijk te weten dat bisschoppen en gemeentepresidenten de leiding van de Heer zoeken en ontvangen als zij mensen helpen die gezondigd hebben?

Mosiah 26:15–32

De Heer openbaart aan Alma hoe hij leden van de kerk ter verantwoording moet roepen voor hun zonden en zet de voorwaarden van bekering uiteen

Maak de cursisten de context van Mosiah 26:15–32 duidelijk door erop te wijzen dat deze verzen het antwoord van de Heer bevatten op Alma’s vraag wat hij met de overtreders aan moest. Moedig de cursisten bij het bestuderen van het antwoord van de Heer aan om te letten op beginselen en leerstellingen die hen meer inzicht geven in de rol van priesterschapsleiders als rechter, zoals bisschoppen en gemeentepresidenten (en voor Melchizedeks-priesterschapsdragers ring-, districts- en zendingspresidenten). Laat ze ook letten op beginselen en leerstellingen over het zoeken naar vergeving.

Vraag de cursisten Mosiah 26:17–28 door te lezen en te letten op het herhaaldelijke gebruik van het woord mijn of Ik door de Heer. Laat de cursisten elke instantie van die woorden desgewenst markeren. Vraag de klas vervolgens:

  • Wat zeggen in Mosiah 26:17–28 de woorden Ik en mijn over de plaats die de Heer in het bekeringsproces inneemt? (U kunt de cursisten vragen bepaalde zinsneden of verzen te noemen die hun antwoorden onderbouwen.)

  • Welke waarheden kunnen we uit Mosiah 26:20–21 leren over de rol van de dienstknechten van de Heer in het bekeringsproces? (Maak de cursisten duidelijk dat priesterschapsleiders de Heer vertegenwoordigen en dat bisschoppen en gemeentepresidenten ons bij ernstige zonden kunnen helpen ons te bekeren en vergeving te ontvangen.)

  • In welke opzichten kan een bisschop of gemeentepresident mensen helpen die worstelen met zonde en verleidingen?

Leg uit dat de Heer Alma duidelijk maakte wat mensen die vergeving zoeken moeten doen om zich te bekeren. Vraag de cursisten in koppels in Mosiah 26:29–32 te zoeken naar beginselen die aangeven wat de Heer van ons verwacht wanneer we ons bekeren.

Als de cursisten genoeg tijd hebben gehad om deze verzen te bestuderen, vraagt u enkelen van hen in hun eigen woorden op het bord te zetten welke beginselen ze hebben ontdekt. Mogelijke antwoorden:

Zonden belijden leidt tot vergeving.

De Heer vergeeft wie zich met een oprecht hart bekeren.

We moeten anderen vergeven om vergeving van de Heer te krijgen.

Stel enkele of alle van de volgende vragen om de cursisten deze beginselen verder duidelijk te maken:

  • Wat betekent de zinsnede in Mosiah 26:29 ‘als hij zijn zonden voor u en voor Mij belijdt’? (Wijs er indien nodig op dat in dit vers het woord u op Alma betrekking heeft.)

  • Waarom denk je dat iemand die een ernstige zonde heeft begaan, die zonde aan de Heer en aan de desbetreffende kerkleider moet belijden? (Ernstige overtredingen, zoals overtredingen van de wet van kuisheid, kunnen iemands lidmaatschap van de kerk in gevaar brengen. Daarom dient iemand dergelijke zonden te belijden aan zowel de Heer als aan wie Hem in de kerk vertegenwoordigt. Bisschoppen en gemeentepresidenten bezitten priesterschapssleutels om mensen die gezondigd hebben te helpen vergeving te zoeken. Hoewel alleen de Heer zonden kan vergeven, spelen priesterschapsleiders een ondersteunende rol om mensen te helpen die vergeving te ontvangen. Ze houden alle bekentenissen vertrouwelijk en bieden de persoon die bekent hulp bij hun bekeringsproces.)

  • Wat betekent het volgens jou dat iemand zich ‘met een oprecht hart’ bekeert? (Mosiah 26:29).

  • Waarom zou de Heer van ons vragen dat wij anderen vergeven? Hoe staan bekering en vergeving met elkaar in verband? (Zie 3 Nephi 13:14–15; LV 64:8–11.)

  • Uit welke zinsneden in deze verzen kan iemand die zich wel wil bekeren maar denkt dat er voor hem of haar geen vergeving is moed of troost putten?

Mosiah 26:33–39

Alma gehoorzaamt de raad van de Heer, berecht wie gezondigd hebben en stelt orde op zaken in de kerk

Leg uit dat in Mosiah 26:33–37 staat hoe Alma de aanwijzingen van de Heer opvolgde, de kerkleden berechtte die gezondigd hadden en orde op zaken stelde in de kerk. Laat de cursisten Mosiah 26:34–37 doorlezen en letten op de resultaten van Alma’s gehoorzaamheid aan de raad van de Heer. Getuig dat we vrede in ons hart kunnen hebben en geestelijk voorspoedig zijn als wij ons bekeren en rechtschapen leven.

Toelichting en achtergrondinformatie

Mosiah 26:29–30. De essentiële elementen van bekering

Ouderling Richard G. Scott van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de essentiële elementen van bekering toegelicht:

‘Spencer W. Kimball [gaf] een geweldige handleiding voor het verkrijgen van vergeving door middel van bekering. Het heeft al velen de weg terug gewezen. Hij [gaf] vijf essentiële elementen van bekering aan.

Berouw van zonde. Bestudeer en overpeins hoe ernstig de Heer uw zonde acht. Daaruit vloeien helend verdriet en berouw voort. Het zal u ook het oprechte verlangen geven om te veranderen en de bereidheid om u te onderwerpen aan alle eisen voor vergeving. […]

Verzaken van zonde. Een vast, permanent voornemen om de overtreding niet te herhalen. Als men zich aan dat voornemen houdt, hoeft de bittere nasmaak van die zonde nooit meer terug te komen. […]

Belijden van zonde. U moet uw zonden altijd aan de Heer belijden. Als er sprake is van een ernstige overtreding, zoals onkuisheid, moet die beleden worden aan een bisschop of ringpresident. Begrijp alstublieft dat belijdenis alleen geen bekering is. Het is een essentiële stap, maar is op zichzelf niet voldoende. Gedeeltelijk belijden door alleen mindere misstappen te noemen zal u niet helpen om vergeving te ontvangen voor een ernstiger, niet beleden overtreding. Essentieel voor het ontvangen van vergeving is de Heer, en zo nodig ook zijn rechter, een priesterschapsleider, volledig te onthullen wat u gedaan hebt.

Schadeloos stellen. U moet zo goed mogelijk de schade vergoeden van wat u gestolen, beschadigd of geschonden hebt. Bereidwillige schadeloosstelling is een concreet bewijs voor de Heer dat u vast van plan bent alles te doen wat in uw vermogen ligt om u te bekeren.

Alle geboden gehoorzamen. Door volledige gehoorzaamheid ontvangt u de volle kracht van het evangelie in uw leven, met inbegrip van de kracht om bepaalde zonden te verzaken. Daaronder vallen ook zaken die u aanvankelijk wellicht niet als deel van de bekering beschouwt, zoals vergaderingen bijwonen, tiende betalen, dienstbetoon en andere mensen vergeven. […]

‘Ik wil hier een zesde stap aan toevoegen: De Heiland erkennen. Ik getuig dat van alle noodzakelijke stappen in het bekeringsproces de belangrijkste stap de overtuiging is dat vergeving door de Verlosser wordt verkregen. Het is essentieel om te weten dat u alleen op zijn voorwaarden vergeving kunt ontvangen.’ (Zie ‘Vergeving ontvangen’, De Ster, juli 1995, p. 69.)