Schriften
Leer en Verbonden 101


Afdeling 101

Openbaring gegeven aan de profeet Joseph Smith op 16 en 17 december 1833 te Kirtland (Ohio). De heiligen die zich hadden vergaderd in Missouri ondervonden in die tijd hevige vervolging. Het gepeupel had hen verdreven uit hun huizen in Jackson County; en sommige heiligen hadden getracht zich te vestigen in de county’s Van Buren, Lafayette en Ray, maar ook daar werden zij vervolgd. De meerderheid van de heiligen bevond zich op dat moment in Clay County (Missouri). Individuele leden van de kerk werden herhaaldelijk met de dood bedreigd. De heiligen in Jackson County hadden hun huisraad, kleding, vee en andere persoonlijke eigendommen verloren, en veel van hun gewassen waren vernield.

1–8: de heiligen worden gekastijd en bezocht wegens hun overtredingen; 9–15: de gramschap van de Heer zal op de natiën neerkomen, maar zijn volk zal worden vergaderd en vertroost; 16–21: Zion en haar ringen zullen worden gevestigd; 22–31: de aard van het leven tijdens het millennium wordt uiteengezet; 32–42: de heiligen zullen dan worden gezegend en beloond; 43–62: de gelijkenis van de edelman en de olijfbomen stelt de moeilijkheden en de uiteindelijke verlossing van Zion voor; 63–75: de heiligen moeten zich blijven vergaderen; 76–80: de Heer heeft de grondwet van de Verenigde Staten tot stand gebracht; 81–101: de heiligen moeten aandringen op schadeloosstelling, volgens de gelijkenis van de vrouw en de onrechtvaardige rechter.

1 Voorwaar, Ik zeg u aangaande uw broeders die zijn bezocht en vervolgd en verdreven uit hun erfland —

2 Ik, de Heer, heb toegestaan dat de rampspoed waarmee zij zijn bezocht hen heeft getroffen, en wel ten gevolge van hun overtredingen;

3 maar toch zal Ik hen de mijnen noemen, en zij zullen de mijnen zijn ten dage dat Ik kom om mijn juwelen bijeen te brengen.

4 Daarom moeten zij zeker worden gekastijd en beproefd, evenals Abraham, wie geboden werd zijn enige zoon te offeren.

5 Want allen die geen kastijding willen verdragen, maar Mij verloochenen, kunnen niet worden geheiligd.

6 Zie, Ik zeg u: Er waren gekijf en twist en afgunst en strijd en wellustige en hebzuchtige verlangens onder hen; daarom, met die dingen hebben zij hun erfdeel bezoedeld.

7 Zij waren traag om te luisteren naar de stem van de Heer, hun God; daarom is de Heer, hun God, traag om te luisteren naar hun gebeden, om ze te verhoren ten dage van hun moeilijkheden.

8 Ten dage van hun vrede vatten zij mijn raad lichtvaardig op; maar ten dage van hun moeilijkheden zoeken zij noodgedwongen al tastend naar Mij.

9 Voorwaar, Ik zeg u: Niettegenstaande hun zonden is mijn binnenste met ontferming over hen vervuld. Ik zal hen niet geheel en al verwerpen; en op de dag van de verbolgenheid zal Ik de barmhartigheid indachtig zijn.

10 Ik heb gezworen, en het besluit is uitgegaan door een vorig gebod dat Ik u heb gegeven, dat Ik het zwaard van mijn gramschap zal laten neerkomen ten behoeve van mijn volk; en precies zoals Ik het heb gezegd, zal het geschieden.

11 Mijn gramschap zal spoedig mateloos op alle natiën worden uitgegoten; en dat zal Ik doen wanneer de beker van hun ongerechtigheid vol is.

12 En te dien dage zullen allen die op de wachttoren worden bevonden, of met andere woorden, geheel mijn Israël, behouden worden.

13 En zij die verstrooid zijn, zullen worden vergaderd.

14 En allen die getreurd hebben, zullen worden getroost.

15 En allen die hun leven gegeven hebben voor mijn naam, zullen worden gekroond.

16 Daarom, laat uw hart vertroost zijn aangaande Zion; want alle vlees is in mijn handen; wees stil en weet dat Ik God ben.

17 Zion zal niet verwijderd worden uit haar plaats, ook al zijn haar kinderen verstrooid.

18 Wie overblijven, en rein van hart zijn, zullen terugkeren en tot hun erfdeel komen, zij en hun kinderen, met gezangen van eeuwigdurende vreugde, om de woeste plaatsen van Zion op te bouwen —

19 en dit alles opdat de profeten zullen worden vervuld.

20 En zie, er is geen andere plaats toegewezen dan die welke Ik heb toegewezen; er zal ook geen andere plaats worden toegewezen dan die welke Ik heb toegewezen, voor het werk van de vergadering van mijn heiligen —

21 totdat de dag komt dat er voor hen geen ruimte meer wordt gevonden; en dan heb Ik andere plaatsen die Ik hun zal toewijzen, en die zullen pinnen (ringen) worden genoemd, voor het tentdoek of de sterkte van Zion.

22 Zie, het is mijn wil dat allen die Mijn naam aanroepen en Mij aanbidden overeenkomstig mijn eeuwigdurend evangelie, zich vergaderen en op heilige plaatsen staan;

23 en zich voorbereiden op de openbaring die komen zal, wanneer de sluier ter bedekking van mijn tempel, in mijn tabernakel, die de aarde verbergt, zal worden weggenomen, en alle vlees Mij tegelijkertijd zal zien.

24 En al het verderfelijke dat op het gehele aardoppervlak woont, zowel van de mens als van de dieren van het veld, als van de vogels van de hemelen, als van de vissen van de zee, zal worden verteerd;

25 en ook wat uit elementen bestaat, zal door de gloeiende hitte smelten; en alle dingen zullen nieuw worden, opdat mijn kennis en heerlijkheid op de gehele aarde kunnen verblijven.

26 En te dien dage zal de vijandschap van de mensen, en de vijandschap van de dieren, ja, de vijandschap van alle vlees, voor mijn aangezicht ophouden.

27 En wat ook enig mens te dien dage vraagt, het zal hem gegeven worden.

28 En te dien dage zal Satan geen macht hebben om wie dan ook te verleiden.

29 En er zal geen smart zijn, want er is geen dood.

30 En te dien dage zal een kind pas sterven als het oud is; en zijn leven zal zijn als de levensduur van een boom;

31 en wanneer het sterft, zal het niet slapen, dat wil zeggen in de aarde, maar in een oogwenk veranderd worden en opgenomen worden, en zijn rust zal heerlijk zijn.

32 Ja, voorwaar, Ik zeg u: Te dien dage, wanneer de Heer komt, zal Hij alle dingen openbaren —

33 dingen die voorbij zijn gegaan en verborgen dingen die geen mens geweten heeft, dingen van de aarde, waardoor zij is gemaakt en het doel en de bestemming daarvan —

34 dingen die hoogst waardevol zijn, dingen die boven zijn en dingen die beneden zijn, dingen die in de aarde zijn en op de aarde en in de hemel.

35 En allen die vervolging ondergaan omwille van mijn naam en in geloof volharden, al worden zij geroepen om hun leven omwille van Mij af te leggen, zullen toch aan al deze heerlijkheid deelhebben.

36 Daarom, vrees zelfs de dood niet; want in deze wereld is uw vreugde niet overvloedig, maar in Mij is uw vreugde overvloedig.

37 Daarom, geef niet om het lichaam, noch om het leven van het lichaam, maar geef om de ziel en om het leven van de ziel.

38 En zoek altijd het aangezicht van de Heer, opdat u uw ziel door geduld zult bezitten, en u zult het eeuwige leven hebben.

39 Wanneer de mensen tot mijn eeuwigdurend evangelie worden geroepen, en zich met een eeuwigdurend verbond verbinden, worden zij gerekend tot het zout van de aarde en de kracht van de mensen;

40 zij worden geroepen om de kracht van de mensen te zijn; daarom, indien dat zout van de aarde zijn kracht verliest, zie, dan deugt het voortaan nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden.

41 Zie, hier is wijsheid omtrent de kinderen van Zion, ja, velen van hen, maar niet allen; zij bleken overtreders te zijn, daarom moeten zij zeker gekastijd worden —

42 wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.

43 En nu, Ik zal u een gelijkenis tonen, opdat u mijn wil zult kennen aangaande de verlossing van Zion.

44 Een zekere edelman bezat een zeer voortreffelijk stuk grond, en hij zei tot zijn dienstknechten: Ga naar mijn wijngaard, ja, naar dat zeer voortreffelijke stuk grond en plant twaalf olijfbomen;

45 en stel wachters eromheen en bouw een toren, opdat iemand het land eromheen kan overzien, om wachter op de toren te zijn, opdat mijn olijfbomen niet vernield worden wanneer de vijand komt om te plunderen en zich de vruchten van mijn wijngaard toe te eigenen.

46 Welnu, de dienstknechten van de edelman gingen heen en deden zoals hun heer hun had geboden, en plantten de olijfbomen en zetten een omheining eromheen en stelden wachters op en begonnen een toren te bouwen.

47 En terwijl zij nog bezig waren het fundament ervan te leggen, begonnen zij onder elkaar te zeggen: Maar waarvoor heeft onze heer deze toren nodig?

48 En zij overlegden lange tijd en zeiden onder elkaar: Waarvoor heeft onze heer deze toren nodig, aangezien dit een tijd van vrede is?

49 Kan dit geld niet beter aan de bankiers gegeven worden? Want er is geen behoefte aan deze dingen.

50 En terwijl zij het onder elkaar oneens waren, werden zij zeer traag, en zij sloegen geen acht op de geboden van hun heer.

51 En ’s nachts kwam de vijand en doorbrak de omheining; en de dienstknechten van de edelman sprongen overeind en waren verschrikt en vluchtten; en de vijand vernietigde hun werken en vernielde de olijfbomen.

52 Welnu, zie, de edelman, de heer van de wijngaard, bezocht zijn dienstknechten en zei tot hen: Wel! Wat is de oorzaak van dit grote kwaad?

53 Had u niet moeten handelen zoals ik u geboden heb, en — nadat u de wijngaard had geplant en de omheining eromheen had gezet en wachters op de muren daarvan had gesteld — ook de toren moeten bouwen en op de toren een wachter moeten stellen en over mijn wijngaard moeten waken en niet in slaap moeten vallen, opdat de vijand u niet zou overvallen?

54 En zie, de wachter op de toren zou de vijand hebben gezien terwijl die nog veraf was; en dan had u zich kunnen voorbereiden en de vijand ervan kunnen weerhouden de omheining te doorbreken en mijn wijngaard kunnen redden uit de handen van de verwoester.

55 En de heer van de wijngaard zei tot een van zijn dienstknechten: Ga heen en verzamel de rest van mijn dienstknechten en neem de gehele sterkte van mijn huis, die bestaat uit mijn krijgslieden, mijn jongemannen, en ook uit hen die van middelbare leeftijd zijn onder al mijn dienstknechten, die de sterkte van mijn huis vormen, uitgezonderd alleen hen die ik heb aangewezen om te blijven;

56 en ga terstond naar het land van mijn wijngaard en win mijn wijngaard terug; want hij is van mij; ik heb hem met geld gekocht.

57 Daarom, ga terstond naar mijn land; breek de muren van mijn vijanden af; werp hun toren omver en verdrijf hun wachters.

58 En voor zover zij zich tegen u verzamelen, moet u mij op mijn vijanden wreken, opdat ik weldra met de rest van mijn huis kan komen en het land bezitten.

59 En de dienstknecht zei tot zijn heer: Wanneer zullen deze dingen geschieden?

60 En hij zei tot zijn dienstknecht: Wanneer ik het wil; ga terstond heen en doe alle dingen die ik u geboden heb;

61 en dit zal mijn zegel en zegen zijn op u — een getrouwe en wijze rentmeester te midden van mijn huis, een heerser in mijn koninkrijk.

62 En zijn dienstknecht ging terstond heen en deed alle dingen die zijn heer hem geboden had; en na vele dagen waren alle dingen volbracht.

63 Voorts, voorwaar, Ik zeg u: Ik zal u wijsheid tonen in mijn bestel aangaande alle kerkgemeenten, voor zover zij bereid zijn zich op een juiste en goede manier te laten leiden voor hun behoudenis —

64 opdat het werk van de vergadering van mijn heiligen zal voortgaan, opdat Ik hen voor mijn naam zal opbouwen op heilige plaatsen; want de tijd van de oogst is gekomen en mijn woord moet zeker worden vervuld.

65 Daarom moet Ik mijn volk vergaderen, volgens de gelijkenis van de tarwe en het onkruid, opdat de tarwe in de graanschuren zal worden geborgen om het eeuwige leven te verkrijgen en met celestiale heerlijkheid te worden gekroond, wanneer Ik in het koninkrijk van mijn Vader kom om eenieder zo te belonen als zijn werken zullen zijn;

66 terwijl het onkruid in bossen zal worden gebonden en hun banden sterk zullen worden gemaakt, opdat zij met onuitblusbaar vuur zullen worden verbrand.

67 Daarom geef Ik alle gemeenten een gebod, dat zij zich zullen blijven vergaderen tot de plaatsen die Ik heb aangewezen.

68 Niettemin, zoals Ik u heb gezegd in een vorig gebod: laat uw vergaderen niet overhaast, noch al vluchtend gebeuren, maar laat alle dingen van tevoren worden bereid.

69 En opdat alle dingen van tevoren bereid zullen zijn, moet u het gebod in acht nemen dat Ik aangaande deze zaken gegeven heb —

70 dat zegt, of leert, met geld al het land te kopen dat met geld kan worden gekocht, in het gebied rondom het land dat Ik heb aangewezen om het land Zion te zijn, voor de aanvang van de vergadering van mijn heiligen;

71 al het land dat in Jackson County en de omliggende county’s kan worden gekocht, en laat de rest in mijn hand.

72 Welnu, voorwaar, Ik zeg u: Laten alle kerkgemeenten al hun geldmiddelen bijeenbrengen; laat deze dingen op hun tijd worden gedaan, maar niet overhaast; en zorg ervoor alle dingen van tevoren bereid te hebben.

73 En laten er eerzame mannen worden aangewezen, ja, wijze mannen, en draag hun op dat land te gaan kopen.

74 En aangaande de kerkgemeenten in de oostelijke gebieden, wanneer ze opgebouwd zijn, indien zij naar deze raad willen luisteren, mogen zij land kopen en zich erop vergaderen; en op die wijze kunnen zij Zion vestigen.

75 Zelfs nu is er reeds voldoende voorhanden, ja, een overvloed, om Zion te verlossen en haar woeste plaatsen op te bouwen, om niet meer omver te worden gehaald, indien de kerkgemeenten, die zich noemen naar mijn naam, maar bereid waren te luisteren naar mijn stem.

76 En voorts zeg Ik tot u, hen die door hun vijanden zijn verdreven: Het is mijn wil dat zij blijven aandringen op schadeloosstelling en verlossing, uit de handen van hen die als regeerders zijn gesteld en met gezag over u bekleed zijn —

77 overeenkomstig de wetten en grondwet van het volk, die Ik tot stand heb laten brengen, en die moeten worden gehandhaafd omwille van de rechten en bescherming van alle vlees, overeenkomstig rechtvaardige en heilige beginselen;

78 opdat eenieder in leer en beginsel met betrekking tot de toekomst zal kunnen handelen volgens de morele keuzevrijheid die Ik hem heb gegeven, opdat eenieder op de dag van het oordeel rekenschap verschuldigd zal zijn van zijn eigen zonden.

79 Daarom is het niet juist dat enig mens andermans slaaf is.

80 En met dat doel heb Ik de grondwet van dit land gevestigd, door de hand van wijze mannen die Ik juist voor dat doel heb doen opstaan, en het land door middel van bloedvergieten losgekocht.

81 Welnu, waarmee zal ik de kinderen van Zion vergelijken? Ik zal ze vergelijken met de vrouw in de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter — want de mensen behoren altijd te bidden en niet te verslappen — die luidt:

82 Er was in een stad een rechter die God niet vreesde, noch enig mens achtte.

83 En er was een weduwe in die stad, en zij kwam tot hem en zei: Verschaf mij wraak over mijn tegenpartij.

84 En een tijdlang wilde hij niet, maar naderhand sprak hij bij zichzelf: Al vrees ik God niet, noch enig mens acht, toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar wraak verschaffen, opdat zij mij niet vermoeit met haar voortdurende bezoeken.

85 Daarmee zal ik de kinderen van Zion vergelijken.

86 Laten zij aandringen aan de voeten van de rechter;

87 en indien die geen acht op hen slaat, laten zij dan aandringen aan de voeten van de gouverneur;

88 en indien de gouverneur geen acht op hen slaat, laten zij dan aandringen aan de voeten van de president;

89 en indien de president geen acht op hen slaat, dan zal de Heer opstaan en uit zijn schuilplaats tevoorschijn komen en in zijn grimmigheid de natie kwellen;

90 en in zijn brandende misnoegen en in zijn hevige toorn, zal Hij die goddeloze, ontrouwe en onrechtvaardige rentmeesters op zijn tijd afsnijden en hun hun deel toewijzen onder huichelaars en ongelovigen;

91 ja, in de buitenste duisternis, waar geween is en gejammer en tandengeknars.

92 Bid daarom dat zij hun oren zullen openstellen voor uw kreten, opdat Ik barmhartig jegens hen zal zijn, zodat deze dingen niet over hen zullen komen.

93 Wat Ik tot u heb gezegd moet zeker zo zijn, opdat alle mensen zonder verontschuldiging worden gelaten;

94 opdat wijze mannen en regeerders datgene zullen horen en weten wat zij nog nooit overwogen hebben;

95 opdat Ik een aanvang zal kunnen maken met de totstandbrenging van mijn daad, mijn vreemde daad, en het verrichten van mijn werk, mijn vreemde werk, zodat de mensen onderscheid zullen kunnen maken tussen de rechtvaardigen en de goddelozen, zegt uw God.

96 En voorts zeg Ik u: Het is in strijd met mijn gebod en mijn wil dat mijn dienstknecht Sidney Gilbert mijn voorraadhuis, dat Ik mijn volk heb toegewezen, aan mijn vijanden verkoopt.

97 Laat hetgeen Ik heb toegewezen, niet door mijn vijanden worden bezoedeld met instemming van hen die zich naar mijn naam noemen;

98 want dat is een zeer zware en ernstige zonde tegen Mij en tegen mijn volk, ten gevolge van de dingen die Ik heb besloten en die de natiën spoedig zullen overkomen.

99 Daarom is het mijn wil dat mijn volk aanspraak maakt, en aanspraak behoudt, op hetgeen Ik hun heb toegewezen, ook al wordt het hun niet toegestaan erop te wonen.

100 Niettemin, Ik zeg niet dat zij er niet op zullen wonen; want voor zover zij vruchten en werken voortbrengen die gepast zijn voor mijn koninkrijk, zullen zij daarop wonen.

101 Zij zullen bouwen, en geen ander zal het beërven; zij zullen wijngaarden planten, en zij zullen de vrucht daarvan eten. Ja, amen.