Bibliotheek
Les 136: Hebreeën 5–6


Les 136

Hebreeën 5–6

Inleiding

Paulus onderwijst dat wie het priesterschap ontvangt door God geroepen moet zijn en dat Jezus Christus ‘door God […] Hogepriester genoemd [is] naar de ordening van Melchizedek’ (Hebreeën 5:10). Paulus spoort de kerkleden aan om ijver, geloof, geduld en hoop in het verkrijgen van Gods beloften te hebben.

Lessuggesties

Hebreeën 5

Paulus onderwijst dat wie het priesterschap ontvangt door God geroepen moet zijn

Zet voor de les de volgende titels op twee verschillende blaadjes: Dokter en Politieagent. Laat twee cursisten naar voren komen en geef ze elk een van de blaadjes. Stel dan de volgende vragen:

  • Hoewel deze cursisten blaadjes hebben met de juiste beroepstitels erop, welke bezwaren zou je hebben als [gebruik de naam van de cursist die het blaadje ‘Dokter’ heeft] je wilde opereren als je een ongeval gehad had?

  • Hoe zou je reageren als [gebruik de naam van de cursist die het blaadje ‘Politieagent’ heeft] je een boete wilde geven?

  • Waarom zou je deze cursisten niet toestaan om de taken uit te voeren die verbonden zijn met de titels die ze op zich genomen hebben? (De cursisten hebben het gezag en de bekwaamheid niet om die taken uit te voeren.)

Leg uit dat net zoals de maatschappij vereisten en manieren bepaald heeft om gezag voor bepaalde taken te krijgen, God ook vereisten (zoals getrouwheid en waardigheid) en manieren bepaald heeft om bepaalde taken in zijn kerk uit te voeren. Vraag de cursisten om bij hun studie van Hebreeën 5 te letten op het patroon dat God ingesteld heeft om dat gezag te verkrijgen.

Herinner de cursisten eraan dat Paulus de Heiland in Hebreeën 4:14–16 ‘een grote Hogepriester’ noemde (vers 14). Laat een cursist Hebreeën 5:1–3 voorlezen. Vraag de klas mee te lezen en vast te stellen wat Paulus zei over de rol van hogepriesters onder de Israëlieten.

  • Wat was de rol van de hogepriesters onder de Israëlieten?

Leg uit dat het ambt van hogepriester in deze verzen onder de wet van Mozes het presiderende ambt in het Aäronisch priesterschap was. Aäron, de broer van Mozes, was ‘de eerste hogepriester van de Aäronische orde’. Het ambt was erfelijk. Na Aäron werd de hogepriester uit de eerstgeboren afstammelingen van Aäron en zijn zonen gekozen. De hogepriester vervulde zijn taak meestal tot zijn dood, maar slechte mensen eigenden zich het ambt uiteindelijk toe. ‘Hogepriesters werden door Herodes en de Romeinen naar eigen believen aangesteld en afgezet. 28 verschillende mannen droegen het ambt tussen 37 v.C. en 68 n.C.’ (Bible Dictionary, ‘High priest’.)

Laat een cursist Hebreeën 5:4 voorlezen. Vraag de klas mee te lezen en na te gaan hoe de hogepriester gekozen moest worden.

  • Hoe werd de hogepriester gekozen?

Om te verduidelijken hoe Aäron ‘door God […] geroepen’ (vers 4) was, laat u een cursist Exodus 28:1 voorlezen. Voordat de cursist het vers voorleest, legt u uit dat dit een gesprek tussen God en Mozes op de berg Sinaï was.

  • Hoe werd Aäron door God geroepen om tot het priesterschap geordend te worden?

  • Waarom is het belangrijk dat de Heer deze instructie aan Mozes en niet iemand anders gaf? (Mozes was de profeet en dus gemachtigd om zo’n openbaring te ontvangen en het gebruik van het priesterschap op aarde te leiden.)

  • Wat moet er gebeuren voordat iemand het priesterschap kan ontvangen? (De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: wie tot het priesterschap geordend wordt, moet door openbaring van God bij monde van zijn gemachtigde dienstknechten geroepen worden. U kunt uitleggen dat in de hedendaagse kerk gemachtigde priesterschapsleiders met elke kandidaat-priesterschapsdrager een gesprek moeten houden en naar de leiding van de Heilige Geest moeten streven om te bepalen of de kandidaat klaar en waardig is om het priesterschap te ontvangen. Zie ook Johannes 15:16.)

  • Wat heeft die waarheid te maken met de procedure voor roepingen in de kerk?

Laat een cursist het vijfde geloofsartikel voorlezen. Vraag de klas mee te lezen en na te gaan hoe de waarheid die ze uit Hebreeën 5:4 gehaald hebben in het vijfde geloofsartikel tot uiting komt. Leg uit dat profetie openbaring inhoudt.

  • Wat moet er volgens dit geloofsartikel nog plaatsvinden voordat iemand ‘het evangelie [mag] prediken en de verordeningen ervan [mag] bedienen’?

Afbeelding
Mozes verleent Aäron het priesterschap

Toon de plaat Mozes verleent Aäron het priesterschap. (Evangelieplatenboek [2009], nr. 15; zie ook LDS.org.) Wijs de cursisten erop dat er zowel in het Oude als Nieuwe Testament staat dat profeten, priesterschapsdragers en evangelieleerkrachten hun roeping door handoplegging van een bevoegde priesterschapsdrager ontvingen (zie Numeri 27:18–23; Handelingen 6:6; 13:2–3; 1 Timotheüs 4:14).

  • Hoe weerspiegelt de procedure voor roepingen in de hedendaagse kerk het patroon dat in de Schriften was gevestigd?

  • Waarom is het belangrijk te weten dat priesterschapsgezag alleen op die manier verkregen kan worden?

Laat een cursist Hebreeën 5:5–6 voorlezen. Laat de klas meelezen en letten op wie de Heiland zijn gezag gegeven heeft. Wijs ze erop dat Paulus in vers 5 Psalmen 2:7 citeert en in vers 6 Psalmen 110:4.

  • Wie heeft de Heiland zijn gezag gegeven? (Onze hemelse Vader.)

  • Welk priesterschap draagt Jezus Christus? (Het Melchizedeks priesterschap. Leg uit dat dit priesterschap oorspronkelijk naar de Heiland vernoemd was [zie LV 107:2–4].)

Vraag een cursist Hebreeën 5:7–10 voor te lezen. Vraag de klas mee te lezen en vast te stellen wat Jezus Christus geworden is. Leg uit dat er in Hebreeën 5:7–8 over Melchizedek, een profeet en koning uit de tijd van Abraham, gesproken wordt. Maar omdat Melchizedek een zinnebeeld van Christus was, verwijzen deze verzen ook naar de Heiland. (Zie Bruce R. McConkie, Doctrinal New Testament Commentary, 3 delen [1965–73], deel 3, 157.)

  • Wat is de Heiland volgens Hebreeën 5:9 geworden?

  • Hoe is Jezus Christus de ‘oorzaak van eeuwige zaligheid’ voor allen die Hem gehoorzamen?

Vat Hebreeën 5:11–14 samen met de uitleg dat Paulus meer wilde uitweiden, maar dat het de mensen aan geestelijk begrip en volwassenheid ontbrak om gevorderde leringen te begrijpen.

Hebreeën 6

Paulus spoort de heiligen aan om ijver, geloof, geduld en hoop in het verkrijgen van Gods beloften te hebben

  • Welke zegeningen heeft God zijn kinderen beloofd? (Mogelijke antwoorden: vrede, geluk, vergeving, antwoorden op gebeden, zegeningen in patriarchale zegens, opstanding en eeuwig leven. Wijs de cursisten erop dat sommige zegeningen van onze keuzes afhangen.)

  • In welke omstandigheden vragen we ons soms af of we een bepaalde beloofde zegening ooit zullen ontvangen?

Laat de cursisten in hun Schriftendagboek of op een blaadje een beloofde zegening noteren waarnaar ze uitkijken. Vraag ze ook om in Hebreeën 6 op waarheden te letten die hen in staat kunnen stellen om de beloofde zegeningen van God te ontvangen.

Laat een cursist Hebreeën 6:1–3 voorlezen. Vraag de klas mee te lezen en vast te stellen wat Paulus de heiligen als doel stelde. Leg uit dat er in de Bijbelvertaling van Joseph Smith van Hebreeën 6:1 (in de Gids bij de Schriften) staat: ‘Laten wij dan, niet afwijkend van de beginselen van de leer van Christus’ (cursivering toegevoegd) en dat er in de Bijbelvertaling van Joseph Smith van Hebreeën 6:3 staat: ‘En wij zullen voortgaan tot de volmaking als God het vergunt.’

  • Wat stelde Paulus de heiligen volgens vers 1 ten doel? (Leg uit dat volmaaktheid een toestand is waarin men ‘voltooid, gaaf, volkomen ontwikkeld’ is. ‘Ware volgelingen van Christus kunnen volmaakt worden door zijn genade en verzoening.’ [Gids bij de Schriften, ‘Volmaakt’, scriptures.lds.org.])

  • Welke leerstellingen in deze verzen vormen het fundament waarop we dienen te bouwen in ons streven naar volmaking?

Vat Hebreeën 6:4–8 samen met de uitleg dat Paulus de zonen des verderfs beschreef, die een volmaakte kennis van God hebben en vervolgens afvallig worden, tegen de Heiland in opstand komen, en weigeren zich te bekeren (zie ook LV 29:44–45; 76:31–38). Paulus zette die mensen af tegen de getrouwe heiligen tot wie hij het woord richtte.

Laat de cursisten Hebreeën 6:9–10 doornemen en nagaan waarom Paulus de Hebreeuwse heiligen prees. Vraag de cursisten naar hun bevindingen.

Vraag enkele cursisten beurtelings een vers uit Hebreeën 6:11–15 voor te lezen. Laat de klas meelezen en vaststellen wat Paulus van de heiligen verlangde.

  • Wat verlangde Paulus van de heiligen?

Leg uit dat de zinsnede ‘dat ieder van u dezelfde inzet toont, tot volle zekerheid van de hoop’ (vers 11) verwijst naar ijverig zijn tot we Gods beloofde zegeningen ontvangen.

  • Hoe was Abraham een voorbeeld van ijver, geloof en geduld in het verkrijgen van Gods beloofde zegeningen?

  • Welk beginsel kunnen we leren over wat we moeten doen om Gods beloofde zegeningen te ontvangen? (De strekking van de woorden van de cursisten dient het volgende beginsel te omvatten: als we tot het einde ijverig zijn, geloof in Jezus Christus en geduld hebben, kunnen we Gods beloofde zegeningen ontvangen. Zet dit beginsel op het bord.)

Onderstreep de woorden ijverig, geloof en geduld op het bord. Laat ze die woorden in hun aantekenschrift of Schriftendagboek verklaren. Vraag de cursisten na verloop van tijd wat ze opgeschreven hebben.

  • Waarom is het soms moeilijk om die eigenschappen te hebben?

  • Waarom hebben we die eigenschappen nodig om ‘tot de volmaaktheid’ door te gaan ( Hebreeën 6:1)?

  • Wanneer heb je een beloofde zegening door ijver, geloof in Jezus Christus en geduld ontvangen?

Laat een cursist Hebreeën 6:16–20 voorlezen. Vraag de klas mee te lezen en vast te stellen wat Paulus over hoop en Gods beloften zegt.

  • Welke waarheid kunnen we uit Paulus’ leringen over hoop halen? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: onze hoop in Gods beloften is een geestelijk anker voor onze ziel. Zet die waarheid op het bord.)

Leg uit dat hoop in de Schriften ‘de zekere verwachting van en het verlangen naar de beloofde zegeningen van de rechtvaardigheid’ is. (Gids bij de Schriften, ‘Hoop’, scriptures.lds.org.)

  • Waarom kunnen we op grond van Paulus’ leringen in de verzen 17–18 op Gods beloften vertrouwen?

  • Hoe kan onze hoop op Gods beloften ons in staat stellen om ijverig en geduldig te zijn en geloof te hebben, vooral als we beproevingen doormaken?

Afbeelding
drawing, anchor

Vraag een cursist een anker op het bord te tekenen.

  • Wat heeft een schip aan een anker?

  • Hoe is je hoop op Gods beloften een geestelijk anker geweest?

Laat de cursisten een doel stellen om meer ijver, geloof, geduld en hoop te ontwikkelen. U kunt ze aansporen om een plan op te stellen om één van deze eigenschappen te ontwikkelen en daarna aan een volgende eigenschap te werken. Moedig ze aan om hun plannen uit te voeren.

Toelichting en achtergrondinformatie

Hebreeën 5:4. Het priesterschap ontvangen

De profeet Joseph Smith heeft gezegd:

‘Wij geloven dat niemand een mensenziel door het evangelie in de naam van Jezus Christus het heil kan bedienen tenzij hij daartoe door openbaring van Godswege is gemachtigd, of daartoe is geordend door iemand die God door openbaring heeft gezonden. […] In Hebreeën 5:4 staat: “En niemand neemt die eer voor zichzelf, maar men wordt er door God toe geroepen, zoals Aäron.” Dan zou ik willen vragen: hoe anders werd Aäron geroepen, dan door openbaring?’ (Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith [2007], 110; zie ook LV 42:11.)

Hebreeën 5:7–8. Jezus Christus en Melchizedek

Ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd:

‘In [Hebreeën, hoofdstuk 5,] slaan de verzen 7 en 8 op zowel Melchizedek als op Christus, omdat Melchizedek een zinnebeeld van Christus was en omdat de bediening van die profeet, net zoals die van Mozes, de bediening van onze Heer typeerde en er een voorbode van was. (Deuteronomium 18:15–19; Handelingen 3:22–23; [3 Nephi 20:23; Geschiedenis van Joseph Smith 1:40].) Dus hoewel de woorden in deze verzen, vooral die in vers 7, oorspronkelijk op Melchizedek sloegen, slaan ze evenveel en misschien wel meer op het leven en de bediening van Hem door wie alle beloften aan Melchizedek vervuld werden.’ (Doctrinal New Testament Commentary, 3 delen [1965–1973], deel 3, 157.)

Hebreeën 6:4–8. ‘Omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigen’

Ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd:

‘Het begaan van de onvergeeflijke zonde houdt in dat men voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigt en Hem openlijk te schande maakt (Hebreeën 6:4–8; LV 76:34–35). Om die onvergeeflijke misdaad te begaan, moet men het evangelie ontvangen, door openbaring van de Heilige Geest de absolute kennis van de goddelijkheid van Christus verkrijgen, en dan “het nieuwe en eeuwigdurende verbond [verwerpen] waardoor hij geheiligd was, het onheilig noemen en de Geest van genade minachten”. [Joseph Smith, in History of the Church, deel 3, 232.] Daardoor begaat men moord, door met de dood van de Heer in te stemmen. Men komt namelijk met een volmaakte kennis van de waarheid in openlijke opstand en plaatst zichzelf in een positie waarin men Christus gekruisigd zou hebben, hoewel men zeker wist dat Hij de zoon van God was. Zo wordt Christus dus opnieuw gekruisigd en te schande gemaakt. (LV 132:27.)’ (Mormon Doctrine, 2e ed. [1966], 816–817.)