Bibliotheek
Les 143: Jakobus 4–5


Les 143

Jakobus 4–5

Inleiding

Jakobus geeft de heiligen de raad om in afwachting van de wederkomst van de Heiland de duivel te weerstaan, dichter tot God te komen en beproevingen geduldig te doorstaan. Hij zegt dat de zieken ‘de ouderlingen van de gemeente bij zich [moeten] roepen’ (Jakobus 5:14) om hen te zalven. Jakobus zegt ook dat het belangrijk is om zondaars bij hun bekering te helpen.

Lessuggesties

Jakobus 4

Jakobus raadt de heiligen aan om dichter tot God te komen en de duivel te weerstaan

Laat de cursisten aan een familielid of vriend denken met wie ze zich nauw verbonden voelen.

  • Aan wie heb je gedacht? Waarom voel je je nauw verbonden met die persoon?

  • Hoe komt het dat je zo’n goede band met hem of haar hebt?

Laat de cursisten overwegen hoe goed hun band met God is.

  • Hoe is een sterke band met God ons tot zegen?

Laat de cursisten bij hun studie van Jakobus 4 naar waarheden zoeken die hen in staat stellen om hun band met God te versterken.

Vat Jakobus 4:1–3 samen met de uitleg dat Jakobus de heiligen berispte omdat ze aan hun wereldse verlangens toegaven.

Laat een cursist Jakobus 4:4 voorlezen. Laat de klas meelezen en letten op het soort vriendschap waarvoor Jakobus de heiligen waarschuwde.

  • Voor welk soort vriendschap waarschuwde Jakobus de heiligen?

  • Wat houdt ‘een vriend van de wereld’ zijn in? (Leg zo nodig uit dat de raad van Jakobus in vers 4 niet betekent dat we niet moeten omgaan met mensen die geen lid van de kerk zijn. We moeten echter de valse leer en slechte verlangens, normen en gebruiken van de wereld mijden.

  • Wat gebeurt er volgens Jakobus met iemand die een vriend van de wereld is?

Laat de cursisten Jakobus 4:6–8 in stilte lezen en letten op de raad die Jakobus de heiligen gaf.

  • Welke raad gaf Jakobus de heiligen?

  • Hoe helpt onderwerping aan God ons om de duivel weerstand te bieden?

  • Wat moeten we volgens vers 8 doen als we tot God willen naderen? (Laat de cursisten antwoorden en zet dit beginsel op het bord: Als wij tot God naderen, zal Hij tot ons naderen.)

  • Wat kunnen we doen om tot God te naderen? (Zet de antwoorden van de cursisten op het bord.)

Verduidelijk een manier waarop we tot God kunnen naderen door de cursisten op Jakobus’ raad te wijzen: ‘Reinig de handen […] en zuiver de harten’ (Jakobus 4:8). Leg uit dat in de Schriften handen vaak naar handelingen verwijzen en dat het hart vaak onze verlangens voorstelt.

  • Hoe helpen reine handen en een zuiver hart ons om tot God te naderen?

Vraag een cursist om Jakobus 4:9–12, 17 voor te lezen. Vraag de klas mee te lezen en te letten op de aanvullende raad die Jakobus de heiligen gaf om tot God te naderen. Leg uit dat de zinsnede ‘laat uw lachen veranderd worden in treuren’ (vers 9) verwijst naar de droefheid die overeenkomstig de wil van God is.

  • Welke aanvullende raad gaf Jakobus de heiligen waarmee ze tot God konden naderen?

  • Wat is volgens Jakobus in vers 17 zonde? (Laat de cursisten antwoorden en zet dit beginsel op het bord: Als we weten wat goed is, en het niet doen, dan zondigen we.)

  • Waarom zondigen we als we weten wat goed is, maar het niet doen?

Laat een cursist het volgende citaat van president James E. Faust van het Eerste Presidium voorlezen:

Afbeelding
President James E. Faust

‘Ik vrees dat onze grootste zonden vaak zonden van nalatigheid zijn. Dat zijn de gewichtigere zaken van de wet waarvan de Heiland heeft gezegd dat we ze niet moeten nalaten [zie Mattheüs 23:23]. Het zijn de attente, zorgzame daden die we niet doen, waardoor we ons zo schuldig voelen omdat we ze verwaarloosd hebben.

‘Ik herinner me dat toen ik nog jong was, mijn grootmoeder Mary Finlinson in de zinderende zomerse hitte onze heerlijke maaltijden op een houtfornuis kookte. Als de houtkist naast het fornuis leeg raakte, pakte grootmoeder hem stilletjes op om die buiten bij de stapel cederhout weer te vullen. Vervolgens droeg ze de zwaar beladen kist weer naar binnen. Ik was zo ongevoelig hiervoor en zo geïnteresseerd in de gesprekken in de keuken, dat ik daar gewoon zat en mijn geliefde grootmoeder de houtkist zelf liet vullen. Ik schaam me hiervoor, en heb het mijn hele leven betreurd dat ik heb nagelaten haar te helpen. Ik hoop haar ooit om vergeving te kunnen vragen.’ (‘The Weightier Matters of the Law: Judgment, Mercy, and Faith’, Ensign, november 1997, 59.)

  • Welke goede daad liet president Faust als kind na? Hoe voelde hij zich daardoor?

  • Noem enkele zonden van nalatigheid die ons ervan weerhouden om tot God te naderen.

  • Wat weerhoudt ons ervan om de goede daden te doen die het evangelie van Jezus Christus ons leert?

  • Wanneer ben je tot God genaderd door de goede dingen te doen die je geleerd hebt te doen?

Vraag de cursisten in hun Schriftendagboek of aantekenschrift te noteren wat ze gaan doen om tot God te naderen. Moedig ze aan om gehoor te geven aan de ingevingen die ze ontvangen.

Jakobus 5

Jakobus leert de heiligen om hun beproevingen geduldig te doorstaan en zegt dat zieken de ouderlingen bij zich moeten roepen

Vat Jakobus 5:1–6 samen met de uitleg dat Jakobus de rijken veroordeelde die hun rijkdom misbruikten en de rechtschapenen vervolgden. Hij waarschuwde dat ellende en veroordeling hen te wachten staat.

Vraag enkele cursisten beurtelings een vers uit Jakobus 5:7–11 voor te lezen. Laat de klas meelezen en vaststellen wat Jakobus zei dat de heiligen in afwachting van de wederkomst van Jezus Christus in hun beproevingen moesten doen.

  • Welke raad gaf Jakobus de heiligen in de verzen 7–8 in afwachting van de wederkomst van de Heiland?

  • Welke mensen die beproeving geduldig doorstaan hadden, konden de heiligen volgens vers 10 tot voorbeeld nemen?

  • Welke profeten uit de Schriften doorstonden hun beproevingen geduldig?

Leg uit dat Jakobus 5:13–16 raad voor de zieken en bezochten bevat. Laat een cursist het volgende scenario voorlezen:

Een vriend zegt: ‘Ik voel me helemaal niet goed. Ik ben al meer dan een week ziek. Ik ben naar de dokter geweest en neem medicijnen, maar ik voel me nog steeds niet beter. Ik weet niet wat ik nog meer kan doen.’

Vraag de cursisten te bedenken hoe ze zouden reageren. Laat een cursist Jakobus 5:13–16 voorlezen. Laat de klas meelezen en letten op de raad die Jakobus de zieken en bezochten geeft.

  • Welke raad gaf Jakobus de zieken en bezochten?

  • Wat droeg Jakobus de ouderlingen op om voor de zieken te doen? (De zieken met olie en het gezag van het priesterschap zalven.)

Leg uit dat ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen het volgende gezegd heeft: ‘Wanneer ouderlingen een zieke zalven en de zalving verzegelen, openen ze de vensters van de hemel zodat de Heer de zegeningen kan uitgieten die Hij voor de bezochte in petto heeft.’ (‘De zieken genezen’, Liahona, mei 2010, 48.)

  • Wat zou er volgens Jakobus buiten de macht van het priesterschap de zieken nog meer behouden of genezen? (‘Het gelovig gebed’ [Jakobus 5:15].)

  • Welke waarheid leert Jakobus ons over hoe de zieken genezen kunnen worden? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: door het gelovig gebed en de macht van het priesterschap kunnen de zieken genezen worden. Zet dat op het bord.)

Geef de cursisten een kopie van het volgende citaat van ouderling Dallin H. Oaks om die waarheid te verduidelijken. Deel de klas op in groepjes van twee en laat de groepjes het citaat samen lezen. Vraag ze vast te stellen wat ouderling Oaks over het gelovig gebed en de genezende macht van het priesterschap zegt.

Afbeelding
Ouderling Dallin H. Oaks

‘Als we de onwankelbare macht van het priesterschap van God uitoefenen en als we zijn belofte koesteren dat Hij het gelovige gebed hoort en verhoort, moeten we altijd beseffen dat geloof en de genezende macht van het priesterschap niet kunnen resulteren in iets dat tegen de wil indruist van Hem wiens priesterschap het is. […]

‘Zelfs de dienstknechten van de Heer die zijn goddelijke macht uitoefenen in een omstandigheid waarin voldoende geloof is tot genezing, [kunnen] geen priesterschapszegen geven die iemand doet genezen als die genezing niet strookt met de wil van de Heer.

‘Als kinderen van God die zijn grote liefde en zijn ultieme wijsheid onderkennen van wat het beste voor ons eeuwig welzijn is, vertrouwen we op Hem. Het eerste beginsel van het evangelie is geloof in de Heer Jezus Christus — en geloof betekent vertrouwen. […] Ik heb hetzelfde vertrouwen bespeurd in de woorden van de vader van een […] bijzonder meisje dat onlangs in haar tienerjaren aan kanker is overleden. Hij verklaarde: “Ons gezin gelooft in Jezus Christus, en dat is niet afhankelijk van de uitkomst.” Die leringen onderschrijf ik. We doen al het mogelijke voor de genezing van een dierbare, en stellen vervolgens ons vertrouwen in de Heer wat de uitkomst betreft.’ (‘De zieken genezen’, 50.)

  • Hoe helpen de leringen van ouderling Oaks ons om de genezende macht van het priesterschap beter te begrijpen?

  • Waarom is het belangrijk om ons geloof in Jezus Christus niet van de uitkomst van een priesterschapszegen af te hangen?

Laat de cursisten nadenken over ervaringen waarin zij of mensen die ze kennen gezegend werden door het gelovig gebed en de macht van het priesterschap. Laat ze vertellen hoe die ervaringen hun geloof en getuigenis versterkt hebben. (Herinner ze eraan dat ze niet over al te persoonlijke of heilige dingen behoren te vertellen.)

Wijs de cursisten in vers 15 op het verband tussen het genezen van de zieken en de vergeving van zonden. De ootmoed en het geloof die een lichamelijke genezing van ons vergen, zijn hetzelfde als de ootmoed en het geloof die het ontvangen van vergeving vergen. (Zie Bruce R. McConkie, Mormon Doctrine, 2e ed. [1966], 297–298.)

Vat Jakobus 5:17–20 samen met de uitleg dat Jakobus de profeet Elia als voorbeeld gaf van iemand die de macht van vurig gebed gebruikte. Hij raadde de heiligen ook aan om zondaars te helpen zich te bekeren.

Geef tot slot uw getuigenis van de waarheden die in deze les zijn besproken.

Toelichting en achtergrondinformatie

Jakobus 4:8. ‘Reinig de handen […] en zuiver de harten’

Ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd hoe we reine handen en een zuiver hart kunnen hebben.

‘Onze handen [worden] rein door het afleggen van de natuurlijke mens en het overwinnen van zonde en de kwade invloeden in ons leven door de verzoening van de Heiland. Ons hart wordt zuiver als we zijn versterkende macht ontvangen om goed te doen en beter te worden.’ (‘Reine handen en een zuiver hart’, Liahona, november 2007, 82.)

Jakobus 5:15. ‘Als hij zonden gedaan heeft, zal hem dat vergeven worden’

Ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het verband tussen de genezing van zieken en de vergeving van zonden uitgelegd:

‘Iemand die door geloof, toewijding, rechtschapenheid en getrouwheid in staat is genezen te worden, is ook in staat om de bevestigende goedkeuring van de Geest voor zijn levenswijze te ontvangen. En zijn zonden zijn hem vergeven, wat blijkt uit het feit dat hij het gezelschap van de Geest geniet. Als hij niet getrouw was, zou hij dat niet genieten.’ (Mormon Doctrine, 2e ed. [1966], 297–298.)

Jakobus 5:20. ‘Een menigte van zonden […] bedekken’

‘Jakobus zei dat als een zondaar zich bekeert en de heilsverordeningen ontvangt, zijn zonden dan “bedekt” (of vergeven) worden door de verzoening van Jezus Christus en dat hij dan van de geestelijke dood verlost wordt.’ (New Testament Student Manual [lesboek kerkelijke onderwijsinstellingen, 2014], 499.)

Ook iemand die een ander helpt om zich tot het evangelie van Jezus Christus te bekeren, ontvangt grote zegeningen. President Spencer W. Kimball heeft het volgende gezegd:

‘Door dit zendingswerk van het redden van andermans ziel te doen, brengt men zijn eigen heil en loutering tot stand. […]

‘De juiste motivatie voor elke vorm van zendingswerk is, net als voor al ons kerkwerk, naastenliefde. Maar zo’n werk heeft altijd een neveneffect op ons eigen leven. Als we dus een werktuig in Gods handen worden en andermans leven veranderen, moet ons eigen leven wel opgebouwd worden. Men kan niemand helpen om de top van een berg te bereiken zonder die zelf te beklimmen.’ (The Miracle of Forgiveness [1969], 205.)