Afdeling 117
Openbaring gegeven bij monde van de profeet Joseph Smith op 8 juli 1838 te Far West (Missouri) aangaande de onmiddellijke taken van William Marks, Newel K. Whitney en Oliver Granger.
1–9: de dienstknechten van de Heer behoren aardse zaken niet te begeren, want ‘wat betekent eigendom voor de Heer?’; 10–16: zij moeten kleinzieligheid afleggen, en hun offers zullen de Heer heilig zijn.
1 Voorwaar, aldus zegt de Heer tot mijn dienstknecht William Marks, en ook tot mijn dienstknecht Newel K. Whitney: Laten zij hun zaken spoedig afhandelen en uit het land Kirtland vertrekken, voordat Ik, de Heer, wederom sneeuw op de aarde zend.
2 Laten zij ontwaken en opstaan en naar voren komen en niet talmen, want Ik, de Heer, gebied het.
3 Daarom, indien zij talmen, zal het niet wel met hen zijn.
4 Laten zij zich voor mijn aangezicht bekeren van al hun zonden en van al hun hebzuchtige verlangens, zegt de Heer; want wat is eigendom voor Mij? zegt de Heer.
5 Laat de eigendommen van Kirtland van de hand worden gedaan voor de schulden, zegt de Heer. Laat ze gaan, zegt de Heer, en wat er overblijft, laat dat in uw handen blijven, zegt de Heer.
6 Want bezit Ik niet de vogels van de hemel, en ook de vissen van de zee en de dieren van de bergen? Heb Ik niet de aarde gemaakt? Beheers Ik niet het lot van alle legers van de natiën van de aarde?
7 Daarom, zal Ik verlaten plaatsen niet doen uitspruiten en bloeien en in overvloed doen voortbrengen? zegt de Heer.
8 Is er niet ruimte genoeg op de bergen van Adam-ondi-Ahman en op de vlakten van Olaha Shinehah, ofwel het land waar Adam woonde, dat u zou begeren wat slechts een druppel is, en de gewichtigere zaken verwaarlozen?
9 Welnu, kom hierheen naar het land van mijn volk, ja, Zion.
10 Laat mijn dienstknecht William Marks getrouw zijn in enkele dingen, en hij zal heerser zijn over vele. Laat hem presideren te midden van mijn volk in de stad Far West en laat hem worden gezegend met de zegeningen van mijn volk.
11 Laat mijn dienstknecht Newel K. Whitney zich schamen over de bende van de Nikolaïeten en al hun geheime gruwelen, en over al zijn kleinzieligheid voor mijn aangezicht, zegt de Heer, en optrekken naar het land Adam-ondi-Ahman, en bisschop zijn voor mijn volk, zegt de Heer, niet in naam maar in daad, zegt de Heer.
12 En voorts, Ik zeg u: Ik ben mijn dienstknecht Oliver Granger indachtig; zie, voorwaar, Ik zeg hem dat zijn naam in heilige gedachtenis van geslacht op geslacht zal worden bewaard, tot in alle eeuwigheid, zegt de Heer.
13 Welnu, laat hij zich ernstig beijveren voor de verlossing van het Eerste Presidium van mijn kerk, zegt de Heer; en wanneer hij valt, zal hij wederom opstaan, want zijn offer zal Mij heiliger zijn dan zijn toename, zegt de Heer.
14 Welnu, laat hem spoedig hierheen komen, naar het land Zion; en te zijner tijd zal hij voor mijn naam koopman worden gemaakt, zegt de Heer, voor het welzijn van mijn volk.
15 Daarom, laat niemand mijn dienstknecht Oliver Granger verachten, maar laten de zegeningen van mijn volk op hem rusten, tot in alle eeuwigheid.
16 En voorts, voorwaar, Ik zeg u: Laten al mijn dienstknechten in het land Kirtland de Heer, hun God, indachtig zijn, en ook mijn huis, om het heilig te houden en te bewaren, en om de geldwisselaars te verjagen in de door Mij bestemde tijd, zegt de Heer. Ja, amen.