Instituut
Hoofdstuk 46: 3 Nephi 27–30


Hoofdstuk 46

3 Nephi 27–30

Inleiding

Aan het eind van zijn bediening onder de Nephieten beantwoordde de Heiland de vraag van zijn discipelen die zich afvroegen hoe zij de kerk moesten noemen, door ze te zeggen dat de kerk zijn naam behoorde te dragen. Hij maakte hun duidelijk dat alleen zijn kerk op zijn evangelie kan zijn gebouwd. Later omschreef hij zijn evangelie. U hebt in deze les de gelegenheid om de cursisten eraan te herinneren dat de kerk en het evangelie middelen zijn die de Heer gebruikt om ons naar Hem terug te leiden.

Dit schriftuurblok is uniek omdat er het verhaal in staat over de opneming van drie Nephitische discipelen — met meer informatie over opgenomen mensen dan waar ook in de Schriften. U kunt uw cursisten duidelijk maken waarom de Heer ervoor kiest sommigen van zijn sterfelijke dienstknechten op te nemen.

Ten slotte eindigt 3 Nephi met Mormons omschrijving van de rol van het Boek van Mormon in de vergadering van Israël in de laatste dagen. U kunt uw cursisten aanraden deze kostbare gave vaker te gebruiken, niet alleen voor zichzelf, maar ook om anderen ertoe te brengen tot Christus te komen.

Enkele leerstellingen en beginselen

  • De Kerk van Jezus Christus draagt zijn naam en is op zijn evangelie gebouwd (zie 3 Nephi 27).

  • Bepaalde getrouwe dienstknechten van de Heer zijn opgenomen, zodat ze hun bediening op aarde kunnen vervolgen (zie 3 Nephi 28).

  • De komst van het Boek van Mormon kondigt het begin van de vergadering van Israël aan (zie 3 Nephi 29:1–3).

Onderwijsideeën

3 Nephi 27. De Kerk van Jezus Christus draagt zijn naam en is op zijn evangelie gebouwd

Vraag de cursisten 3 Nephi 27:1–3 te lezen en aandacht te schenken aan de vraag die de discipelen van Jezus stelden. Deel de klas op in koppels en vraag ze 3 Nephi 27:4–9 te bestuderen. Vraag ze voorafgaand op zoek te gaan naar zoveel mogelijk redenen waarom de Kerk van Jezus Christus de naam van Jezus Christus moet dragen. Als de cursisten voldoende tijd hebben gekregen om dit met hun koppelgenoot te bespreken, vraagt u ze of ze hun ideeën aan de rest van de klas willen vertellen.

Vraag de cursisten waar in de Schriften de Heer de volledige naam van zijn kerk in deze bedeling openbaart. Vraag ze Leer en Verbonden 115:3–4 te lezen. Zet daarna het volgende op het bord:

De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen

De =

Kerk =

van Jezus Christus =

van de Heiligen =

der Laatste Dagen =

Vraag de cursisten het belang van elk deel van de naam van de kerk te bespreken.

Behandel het citaat van president Gordon B. Hinckley op p. 355 in het cursistenboek of op de meegeleverde dvd A. Leg uit dat president Hinckley dit in zijn eerste conferentietoespraak tot de gehele kerk heeft gezegd nadat hij als president van de kerk was gesteund. De volgende vragen kunnen daarbij nuttig zijn:

  • Hoe zou u het citaat van president Hinckley in een of twee zinnen samenvatten?

  • Welke boodschap brengen wij over als we de volledige naam van de kerk in plaats van een bijnaam gebruiken?

  • Wat zou u zeggen tegen een vriend die vraagt of u mormoon bent? Waarom?

Vraag de cursisten 3 Nephi 27:8–11 te lezen. Vestig hun aandacht op de herhaling van het woord evangelie.

  • Als iemand u vraagt wat u bedoelt met ‘het evangelie’, wat zou u dan zeggen?

U kunt misschien de antwoorden die de cursisten op deze vraag geven op het bord zetten. U kunt ook het volgende citaat uit Trouw aan het geloof voorlezen en het op het bord samenvatten:

‘Het evangelie is het heilsplan van onze hemelse Vader. De belangrijkste leer van het evangelie is de verzoening van Jezus Christus. (…) In zijn volheid omvat het evangelie alle leerstellingen, beginselen, wetten, verordeningen en verbonden die noodzakelijk zijn om in het celestiale koninkrijk te worden verhoogd’ (Trouw aan het geloof: evangeliewijzer [2004], pp. 36–37).

Vraag de cursisten 3 Nephi 27:13–22 op te slaan. Laat ze de tekst lezen en de beginselen markeren die Jezus Christus als onderdeel van zijn evangelie opnoemt. Vraag de cursisten na verloop van tijd te vertellen wat hun bevindingen zijn. Voeg die zo nodig toe aan de opsomming op het bord.

Zet de volgende tekstverwijzingen op het bord:

Deel de klas op in drie groepen en wijs elke groep een van deze schriftuurblokken toe. Vraag de cursisten hun schriftuurblok vluchtig door te lezen op meer inzicht in de term evangelie. Wijs ze op de opsomming op het bord om ze het belang duidelijk te maken van de teksten die ze lezen. Vraag cursisten uit elke groep te vertellen wat hun bevindingen zijn.

Moedig de cursisten aan een tekstenreeks te maken door 3 Nephi 27:13–22 te schakelen aan de drie verwijzingen op het bord. In de kantlijn bij 3 Nephi 27:13–22 kunnen ze bijvoorbeeld noteren: zie 2 Nephi 31. In de kantlijn aan het begin van 2 Nephi 31 noteren ze: zie LV 20:8–36. In de kantlijn naast Leer en Verbonden 20:8–36 noteren ze: zie Mozes 6:53–62. In de kantlijn bij Mozes 6:53–62 maken ze de cirkel rond door te noteren: zie 3–Nephi 27:13–22. Of ze kunnen deze teksten op een van de schutbladen van hun boek-van-mormon onder het kopje ‘Het evangelie van Jezus Christus’ noteren.

Gebruik de volgende vragen en het bijbehorende schema om de cursisten de beginselen in de teksten die ze gelezen hebben duidelijk te maken:

Evangelie van Jezus Christus

Tekstverwijzing

De verzoening van Jezus Christus

3 Nephi 27:13–14

Geloof

3 Nephi 27:19

Bekering

3 Nephi 27:16, 19–20

Doop

3 Nephi 27:16, 20

Heilige Geest

3 Nephi 27:20

Tot het einde toe volharden

3 Nephi 27:16–17

Opstanding

3 Nephi 27:14, 22

Oordeel

3 Nephi 27:14–16

  • Welke zegeningen krijgen we volgens deze verzen als we het evangelie van Jezus Christus naleven?

  • Hoe heeft uw studie van deze verzen u meer begrip gegeven over wat het evangelie is?

  • Waarom hebben we hedendaagse openbaring nodig om het evangelie te begrijpen?

Maak de cursisten duidelijk dat de beginselen van het evangelie, die in de Schriften en in hedendaagse openbaring voorkomen, het bewijs zijn dat God zijn kinderen heel graag wil laten delen in de zegeningen van de verhoging.

Lees tot slot 3 Nephi 27:27 . Vraag de cursisten na te denken over wat zij kunnen doen om meer gevolg te geven aan de aansporing van de Heiland om zoals Hij te worden.

3 Nephi 28. Bepaalde getrouwe dienstknechten van de Heer zijn opgenomen, zodat ze hun bediening op aarde kunnen vervolgen

Laat de cursisten 3 Nephi 28:1–10 lezen en aandacht schenken aan het antwoord van de twaalf Nephitische discipelen op de vraag van Jezus: ‘Wat verlangt gij van Mij nadat Ik tot de Vader ben gegaan?’

  • Welke zegen beloofde de Heer aan de eerste negen discipelen? Welke zegen schonk Hij de andere drie?

Maak de cursisten duidelijk dat de drie discipelen na opneming een verandering ondergingen. Maak de cursisten duidelijk dat dit niet hetzelfde is als een gedaanteverandering of een opstanding. Voor meer informatie kunt u ze verwijzen naar de definities op p. 357 in het cursistenboek.

Vraag de cursisten of ze anderen in de Schriften kunnen noemen die zijn opgenomen (mogelijke antwoorden zijn: Henoch en zijn volk, Mozes, Elia, en Johannes de geliefde). Leg uit dat de Heer mensen opneemt die (1) langer moeten leven dan de normale levenstijd en (2) hun lichaam nodig hebben om een door God gegeven zending te vervullen.

Deel de klas op in groepjes van drie of vier. Vraag de cursisten, om ze inzicht te geven in de ervaringen en omstandigheden van de drie discipelen die in 3 Nephi 28 staan, de verzen 6–40 te bestuderen en aan te geven wat ze uit deze verzen leren. Terwijl de cursisten in groepjes werken, loopt u van groep naar groep en luistert u naar hun bevindingen. Moedig iedere cursist aan een bijdrage te leveren aan de groepsbespreking. Geef de cursisten in overweging om de bevindingen die in de groepsbespreking naar voren zijn gekomen in hun schriften te markeren. Bevindingen kunnen zijn dat de drie Nephieten:

  1. De dood nooit zouden smaken, maar ‘in een oogwenk’ van sterfelijkheid in onsterfelijkheid zouden worden veranderd (zie vss. 7–8).

  2. Geen pijn zouden kennen noch droefenis, behalve over de zonden der wereld (zie vers 9).

  3. Een zekere belofte van de verhoging kregen (zie vers 10).

  4. Onuitsprekelijke dingen zagen en hoorden (zie vss. 13–14).

  5. Beschermd zouden worden, zodat de goddelozen geen macht over hen hadden (zie vss. 19–22).

  6. Zich zouden kunnen vertonen aan wie het hun ook goeddunkt (zie vers 30).

  7. Werden gezegend, zodat Satan geen macht over hen kan hebben (zie vers 39).

  8. Op aarde blijven tot de oordeelsdag (zie vers 40).

Leg uit dat de Heiland de drie Nephieten heeft gezegd dat ze onder de Joden en de andere volken zouden zijn, die hen niet zouden kennen (zie 3 Nephi 28:25–30). Daaruit volgt dat veel van de verhalen die rondgaan over de drie Nephieten waarschijnlijk niet waar zijn. Leg ook uit dat de zinsnede, ‘gij zult de smarten des doods nooit ondergaan’ (vers 8) niet betekent dat de drie Nephieten nooit zullen sterven. Paulus predikte dat ‘in Adam allen sterven’ (1 Korintiërs 15:22). Dat geldt voor iedereen, ook voor opgenomen mensen. Opgenomen mensen ondergaan de dood echter heel snel en worden dan herrezen mensen. Hun lichaam zal niet voor een aanzienlijke tijd van hun geest worden gescheiden, zoals de meesten van ons dat zullen ervaren. Deze verandering gebeurt in wat de Schriften ‘een oogwenk’ noemen (vers 8). In die zin zullen zij ‘de dood nooit smaken’ (vers 7).

Vraag drie cursisten om een van de volgende schriftteksten voor te lezen. Vraag de overige cursisten te luisteren naar omschrijvingen van het werk en de bediening van de opgenomen Nephieten.

  • Wat kunnen we uit deze teksten afleiden over de drie discipelen?

  • Hoe hielp hun opgenomen toestand de drie discipelen bij hun werk?

Vraag een cursist 3 Nephi 28:9–10 voor te lezen.

  • Waarom wilden deze drie discipelen op aarde blijven?

  • Wat is volgens deze verzen een van de gevolgen van het evangelie aan anderen uitdragen?

Geef de cursisten de gelegenheid over de vreugde te vertellen die zij voelden toen ze met anderen over het evangelie spraken. Geef de cursisten ook de gelegenheid om over de vreugde te vertellen die zij voelden toen anderen met hen over het evangelie spraken.

3 Nephi 29:1–3. De komst van het Boek van Mormon ging vooraf aan de herstelling van het priesterschap

Laat de cursisten 3 Nephi 29:1–3 en Mozes 7:60–62 lezen. Zet deze verwijzingen eventueel op het bord. Vraag de cursisten vast te stellen welke leringen deze twee schriftteksten gemeen hebben. (In beide wordt over de vergadering van Israël en de komst van het Boek van Mormon geprofeteerd. Als de cursisten de verwijzingen naar het Boek van Mormon niet ontdekken, kunt u ze wijzen op de zinsnede ‘deze woorden’ in 3 Nephi 29:1 en de zin ‘waarheid zal Ik uit de aarde voortzenden om te getuigen van mijn Eniggeborene’ in Mozes 7:62.)

  • Wanneer zou volgens 3 Nephi 29:1–2 de vergadering van Israël beginnen? (Wanneer ‘deze woorden’ in het Boek van Mormon ‘volgens zijn woord (…) komen’.)

Herinner de cursisten eraan dat de hedendaagse profeten benadrukt hebben dat de komst van het Boek van Mormon meer dan een teken is dat de vergadering is begonnen. Het is ook een instrument dat bij de vergadering wordt gebruikt.

Behandel het volgende citaat van president Ezra Taft Benson (1899–1994), de dertiende president van de kerk (staat ook op de meegeleverde dvd B):

‘Gecombineerd met de Geest des Heren is het Boek van Mormon het belangrijkste hulpmiddel dat de Heer ons gegeven heeft om de wereld te bekeren. Als we een oogst aan zielen willen hebben (…) , moeten we het instrument gebruiken dat God daarvoor heeft gegeven — het Boek van Mormon’ (Conference Report, oktober 1984, pp. 6–7; of Ensign, november 1984, p. 7).

  • Op welke manieren nemen wij deel aan de vergadering van Israël, of met andere woorden, nodigen wij anderen uit tot Christus te komen?

  • Op welke manieren kan het Boek van Mormon ons helpen om anderen uit te nodigen om tot Christus te komen?

Vraag een cursist 3 Nephi 29:3 te lezen, terwijl de andere cursisten luisteren naar wat de Heer belooft indachtig te zullen zijn.

Herinner de cursisten eraan dat de leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen ook tot het huis van Israël behoren.

  • Welke bewijzen hebt u als lid van het huis van Israël dat de Heer de verbonden indachtig is die Hij met u gesloten heeft?

  • Hoe kan uw kennis dat de Heer zijn verbonden indachtig is van invloed zijn op uw daden?

Laat de cursisten, als de tijd het toelaat, 3 Nephi 29:4–9 lezen en vaststellen wat de Heer zegt tegen wie in de laatste dagen leven — zijn waarschuwingen en beloofde zegeningen.

Verwoord uw gevoelens over de waakzame zorg van de Heer en zijn werk om iedereen te redden en naar huis te brengen.