Instituut
Hoofdstuk 43: 3 Nephi 18–19


Hoofdstuk 43

3 Nephi 18–19

Inleiding

In 3 Nephi 18–19 staan leringen van de Heiland over het avondmaal, het gebed, en het gezelschap van de Heilige Geest. Een zorgvuldige studie van deze leringen zal de cursisten duidelijk maken waarom ze van het avondmaal nemen. Ze zullen leren hoe ze tot hun hemelse Vader kunnen naderen door gebed en hoe ze dagelijks omgang met de Heilige Geest kunnen hebben.

Enkele leerstellingen en beginselen

  • Waardig aan het avondmaal deelnemen zegent ons met het gezelschap van de Heilige Geest (zie 3 Nephi 18:1–14, 28–32).

  • Door in geloof te bidden kunnen we onze rechtvaardige verlangens verwezenlijken en voorkomen dat we door Satan misleid worden (zie 3 Nephi 18:15–21).

  • De kerkleden behoren alle mensen vriendelijk te bejegenen (zie 3 Nephi 18:22–32).

  • Het gezelschap van de Heilige Geest wordt ons verleend als we dat verlangen en waardig zijn (zie 3 Nephi 19:6–13, 20–21).

  • Jezus Christus is onze Voorspraak bij de Vader (zie 3 Nephi 19:15–23).

Onderwijsideeën

3 Nephi 18:1–14, 28–32. Waardig aan het avondmaal deelnemen zegent ons met het gezelschap van de Heilige Geest

Lees 3 Nephi 18:1–14, 28–32 met de cursisten. Vraag ze naar minstens vijf belangrijke waarheden over het avondmaal te zoeken. Vraag de cursisten wat ze hebben gevonden. Vraag een cursist deze waarheden op het bord te zetten.

President James E. Faust (1920–2007) van het Eerste Presidium heeft uitgelegd dat onze waardigheid om aan het avondmaal deel te nemen nauw verbonden is met het hebben van omgang met de Heilige Geest:

‘Nemen wij als goed lid van het gewijde brood en water ter gedachtenis aan het offer van de Heiland, dan betuigen we voor God, de Vader, dat we gewillig zijn de naam van zijn Zoon op ons te nemen, Hem altijd indachtig te zijn en de geboden die Hij ons heeft gegeven, te bewaren. Als we dat doen, zullen we zijn Geest altijd met ons hebben’ (Conference Report, april 1998, p. 20; of Ensign, mei 1998, p. 18).

Vraag de cursisten de avondmaalsgebeden in Moroni 4:3 en 5:2 te lezen. Moedig ze aan in deze verzen te markeren wat we moeten doen om het gezelschap van de Heilige Geest te genieten. Laat hen vertellen wat hun antwoorden zijn.

  • Hoe zal de Heiland ‘altijd indachtig […] zijn’ leiden tot ‘zijn Geest altijd bij [ons] hebben’?

U kunt de cursisten vragen het citaat van ouderling Dallin H. Oaks op p. 333 in het cursistenboek te lezen. In dit citaat legt ouderling Oaks het verband uit tussen waardig aan het avondmaal deelnemen en de bediening van engelen ontvangen.

3 Nephi 18:15–21. Door in geloof te bidden kunnen we onze rechtvaardige verlangens verwezenlijken en voorkomen dat we door Satan misleid worden

Leg uit dat altijd de Geest bij ons hebben een nauwe band met God door gebed impliceert.

  • Wat is het verschil tussen bidden en louter een gebed opzeggen?

  • Hoe bent u door gebed gesterkt?

Vraag een cursist 3 Nephi 18:15, 18 voor te lezen.

  • Wat gebiedt de Heiland ons in deze verzen te doen? Waarom?

  • Wat denkt u dat ‘altijd waken en bidden’ betekent? Hoe helpt ons dit om verleiding te weerstaan?

  • Nadat de Heiland zijn twaalf discipelen had geboden ‘altijd [te] waken en [te] bidden’ gaf Hij hetzelfde gebod aan alle mensen (zie 3 Nephi 18:15–18). Wat kunnen we leren uit het feit dat de Heiland zowel de discipelen als de schare gebood altijd te waken en te bidden?

Vraag een cursist 3 Nephi 18:9–21 voor te lezen. Vraag alle cursisten daarna vers 20 op te zeggen: ‘En wat gij de Vader ook in mijn naam vraagt dat goed is, en gelovende dat gij zult ontvangen, zie, het zal u gegeven worden.’ Overweeg de volgende discussievragen te behandelen om de cursisten dieper over dit vers te laten nadenken:

  • Waarom denkt u dat we in de naam van Jezus Christus moeten bidden?

  • Wat denkt u dat de woorden ‘dat goed is’ in deze tekst betekenen? (U kunt de cursisten ook naar Jakobus 4:3 verwijzen.)

Lees Leer en Verbonden 46:30 met de cursisten.

  • Wat is volgens dit vers de sleutel tot het vragen van wat goed is?

Maak de cursisten duidelijk dat zelfs een liefdevol verzoek, zoals de genezing van een gezinslid, in overeenstemming met de wil van de Heer moet zijn om goed te zijn.

Lees het volgende getuigenis van president Gordon B. Hinckley (1910–2008), de vijftiende president van de kerk voor:

‘God, onze eeuwige Vader, leeft. Hij is de Schepper en de Heer van het heelal, en toch is Hij onze Vader. Hij is de Almachtige en boven alles verheven. Hij kan in gebed benaderd worden. (…) Hoort Hij het gebed van een kind? Natuurlijk. Verhoort hij het? Natuurlijk doe hij dat. Niet altijd zoals we zouden willen, maar Hij antwoordt wel. Hij hoort en verhoort’ (Teachings of Gordon B. Hinckley [1997], p. 468).

U kunt overwegen een of meer cursisten in de gelegenheid te stellen om hun ervaringen met antwoord krijgen op gebed te vertellen. (Houd rekening met het persoonlijke karakter van gebed.) Geef uw getuigenis dat onze hemelse Vader ons leidt en zegent als we in geloof tot Hem bidden.

3 Nephi 18:22–32. De kerkleden behoren alle mensen vriendelijk te bejegenen

Laat de cursisten weten dat de kerkleiders ons hebben gevraagd om de hand te reiken aan minderactieve leden, nieuwe leden, en mensen die niet tot de kerk behoren. Deze raad is niet nieuw. Laat de cursisten 3 Nephi 18:22–25 lezen.

  • Wat wordt de kerkleden in deze verzen geboden te doen?

President Gordon B. Hinckley heeft deze raad gegeven:

‘Met het steeds toenemend aantal bekeerlingen moeten we steeds meer inspanningen leveren om ze op hun weg te begeleiden. ‘Ieder heeft behoefte aan drie dingen: een vriend, een taak, en voeding met “het goede woord Gods” (Moroni 6:4). Het is onze plicht om daarin te voorzien’ (Conference Report, april 1997, p. 66; of Ensign, mei 1997, p. 47).

De raad van president Hinckley kan ook van toepassing zijn op mensen die nog geen lid van de kerk zijn. Moedig de cursisten aan om iemand in gedachten te nemen aan wie ze het evangelie kunnen vertellen of kunnen uitnodigen voor een kerkdienst of -activiteit. Dat kan iemand van een ander geloof, een minderactief lid van de kerk, of een kerklid zijn.

  • Wat voor verschil maakt het om iemand als vriend uit te nodigen of omdat het van u gevraagd wordt?

Bespreek de volgende aanmoediging van ouderling M. Russell Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen (ook beschikbaar op de meegeleverde dvd A).

‘Broeders en zusters, mijn boodschap is dringend omdat we veel meer bekeerlingen moeten behouden en veel meer minderactieve leden moeten terugbrengen. Ik dring er bij u op aan de geest van vriendschap en zuivere christelijke genegenheid te laten voelen in de buurt waar u woont. Een nieuwe bekeerling of onlangs geheractiveerd lid behoort de genegenheid te voelen van de gemeenschap der heiligen. De leden en leiders van de kerk moeten hen liefhebben zoals Jezus dat zou doen.’ (Conference Report, oktober 1988, p. 36; of Ensign, november 1988, p. 29).

Moedig de cursisten aan te overwegen hoe zij de mensen die zij in gedachten hebben liefdevol kunnen begeleiden — niet omdat iemand dat gevraagd heeft maar uit oprechte liefde voor hen. Laat de cursisten een kruisverwijzing maken van 3 Nephi 18:22–25 en Moroni 6:4. Bespreek als klas hoe ze mensen kunnen uitnodigen voor deelname aan het instituut.

Leg uit dat we de kinderen van onze hemelse Vader kunnen helpen redden. Vertel het verhaal over president Thomas S. Monson toen hij twaalf of dertien jaar oud was. Hij dobberde in een grote opgeblazen binnenband op de Provo River. Toen hij naar een stroomversnelling in de rivier toedreef, zag hij dat een jong meisje in de verraderlijke draaikolken terecht was gekomen. Lees het onderstaande verhaal voor of gebruik de meegeleverde dvd, zodat de cursisten president Monson het verhaal zelf zien vertellen. B.

‘Ik hoorde angstige kreten: “Red haar! Red haar!” (…) Ik zag het puntje van haar hoofd al voor de derde keer onder water verdwijnen, waar het in een watergraf zou verdwijnen. Ik stak mijn hand uit, greep haar bij haar haren en tilde haar over de rand van de band in mijn armen. Aan het uiteinde van de zwemkuil was het water rustiger. Ik peddelde daar in mijn band naar toe, met mijn kostbare vracht, op weg naar de familieleden en vrienden die daar op haar wachtten. Ze sloegen hun armen om het doorweekte meisje en kusten haar, uitroepend: “God zij dank! God zij dank dat je veilig bent!” Toen omarmden en kusten ze mij ook. Ik voelde me opgelaten en ging snel terug naar mijn binnenband, om verder te drijven naar de brug bij Vivian Park. Het water was koud, maar ik had het niet koud, want een warm gevoel vervulde me. Ik besefte dat ik had geholpen een leven te redden. Onze hemelse Vader hoorde de kreten: “Red haar! Red haar!”, en liet mij, een diaken, precies op het tijdstip dat ik nodig was, daar langs drijven. Die dag leerde ik dat het heerlijkste gevoel dat we in ons sterfelijk leven kunnen hebben, is dat we beseffen dat God, onze hemelse Vader, ieder van ons kent en ons vrijgevig toestaat zijn goddelijke macht om te redden te onderkennen, en er gebruik van te maken’ (Conference Report, oktober 1995, pp. 65–66; of Ensign, november 1995, p. 49).

  • Welke overeenkomsten ziet u tussen president Monsons ervaring op de rivier en onze omgang met hen die de kerk onderzoeken, pas lid zijn geworden of minderactief zijn.

Vraag een cursist 3 Nephi 18:26 voor te lezen.

  • Tot wie spreekt de Heiland hier?

Lees 3 Nephi 18:28–29 met de cursisten.

  • Waarom denkt u dat het belangrijk is om te begrijpen dat deze verzen specifiek gericht zijn tot de priesterschapsleiders en niet tot alle leden van de kerk? (Wij zijn niet in de positie om te beoordelen of iemand waardig is om aan het avondmaal deel te nemen. Dat is de verantwoordelijkheid van het individu en zijn of haar bisschop of gemeentepresident.)

Lees 3 Nephi 18:30–32 met de cursisten.

  • Welke specifieke aanwijzingen in deze verzen dienen alle leden op te volgen? (U kunt de antwoorden van de cursisten eventueel op het bord zetten.)

Maak de cursisten duidelijk dat zij, hoewel ze niet de roeping van bisschop of ringpresident vervullen, wel in de gelegenheid zijn om behulpzaam en vriendelijk te zijn en te bidden voor iemands welzijn.

3 Nephi 19:6–13, 20–21. Het gezelschap van de Heilige Geest wordt ons verleend als we dat verlangen en waardig zijn

Maak vóór de les kopieën van het uitreikblad op p. 176.

Vraag iedere cursist aan iets waardevols te denken dat ze graag zouden willen hebben. Vraag ze na te denken over hoe dat voorwerp hun leven zou verrijken en wat ze moeten doen om het te kunnen aanschaffen.

Laat de cursisten 3 Nephi 19:6–13, 20–21 lezen om te zien wat de mensen het meest verlangden. Laat ze nadenken over hoe de gave van de Heilige Geest hun leven tot zegen is en wat ze moeten doen om het gezelschap van de Geest te ontvangen.

  • Waarom verlangden deze Nephieten meer dan wat ook naar de Heilige Geest? Wat kon de Heilige Geest aan hun leven toevoegen?

  • Wat deden de mensen om de Heilige Geest te ontvangen?

  • Wat kunnen we doen om ons verlangen naar de invloed van de Heilige Geest op ons leven te vergroten? Waarom is het belangrijk om te bidden voor de leiding van de Heilige Geest?

Deel het uitreikblad uit. Geef de cursisten de tijd om het te lezen. Vraag ze te letten op beginselen waar zijzelf, hun familieleden, vrienden, of personen in de Schrift een goed voorbeeld van zijn. Geef ze dan de gelegenheid om die ervaringen of schriftuurplaatsen aan elkaar te vertellen.

3 Nephi 19:15–23. Jezus Christus is onze Voorspraak bij de Vader

Zet het woord Voorspraak op het bord.

  • Wat is een voorspraak? (Persoon die voor iemand spreekt, zijn belangen verdedigt.)

Lees Leer en Verbonden 45:3–5 met de cursisten.

  • Hoe treedt Jezus Christus op als onze Voorspraak?

Lees het volgende citaat van president Joseph Fielding Smith (1876–1972), de tiende president van de kerk voor:

‘Een voorspraak verdedigt iemand of spreekt voor hem. (…) Dat maakt deel uit van [de] grote zending van [Jezus Christus]. (…) Toen Hij op aarde was, bad hij vaak voor zijn discipelen, waarbij Hij voor hen pleitte bij zijn Vader, en Hij is sindsdien blijven pleiten’ (Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [1954–1956], deel 1, pp. 26–27).

  • Hoe voelt u zich als u bedenkt dat Jezus uw Voorspraak bij de Vader is?

Vraag een cursist 3 Nephi 19:15–23 voor te lezen. Bespreek daarna de volgende vragen met de klas: (Als de cursisten vragen hebben over waarom de discipelen tot Jezus baden in plaats van tot de Vader, verwijst u hen naar de verklaring van ouderling Bruce R. McConkie op p. 336 in het cursistenboek.)

  • Wat gebood Jezus de schare en zijn discipelen te doen?

  • Wat leren we uit het gebed van de Heiland in de verzen 20–22 omtrent het ontvangen van de Heilige Geest?

  • Waarom vroeg Jezus toen Hij tot de Vader bad? Wat vroeg Hij specifiek voor hen die de woorden van zijn gekozen dienstknechten zullen horen?

Wellicht wilt u uitleggen dat de Heer een soortgelijk gebed uitsprak kort voordat Hij in de hof van Getsemane leed (zie Johannes 17). De cursisten kunnen meer inzicht krijgen door Johannes 17:11, 20–23 en 3 Nephi 19:20–23 met elkaar te vergelijken. Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft twee zaken uit deze gebeden behandeld. Laat de cursisten lezen wat hij erover zegt op p. 337 in het cursistenboek.

  • Wat betekent het om één te zijn met onze hemelse Vader en Jezus Christus? Wat betekent het om één te zijn met elkaar?

Laat de cursisten over de volgende vragen nadenken:

  • Wanneer hebt u onlangs de invloed van de Heilige Geest gevoeld? Wat voor gevoelens kreeg u daardoor voor de Heiland en de mensen om u heen?

Als de cursisten voldoende tijd hebben gekregen om deze vragen te overdenken, vraagt u ze hun gedachten onder woorden te brengen. U kunt ze ook uw gedachten vertellen.

Uitreikblad

Hoe de Heilige Geest ons leven tot zegen is

‘De Heilige Geest kan ons dagelijkse handelingen ten goede leiden en inspireren’ (Richard G. Scott, Conference Report, oktober 2001, p. 107; of Ensign, november 2001, p. 87).

‘De Heilige Geest (…) is de bron van ons getuigenis van de Vader en de Zoon’ (Robert D. Hales, Conference Report, oktober 2000, p. 6; of Ensign, november 2000, p. 8).

‘We hebben het gezelschap van de Heilige Geest voortdurend nodig om beter te kunnen kiezen in de besluiten die we dagelijks moeten nemen. (…) Door de gave van de Heilige Geest kunnen gezinsleden verstandige keuzen doen — keuzen waardoor ze als gezin kunnen terugkeren naar hun Vader in de hemel en zijn Zoon Jezus Christus om voor eeuwig bij Hen te wonen’ (Robert D. Hales, Conference Report, oktober 2000, p. 6; of Ensign, november 2000, p. 8).

‘Onze jongemannen en jongevrouwen worden bestookt met de lelijke zaken van de wereld. Het gezelschap van de Geest geeft ons de kracht om het kwaad te weerstaan, ons zo nodig te bekeren en terug te keren op het enge en smalle pad dat naar eeuwig heil voert. (…) Allemaal hebben we de versterking nodig die ons door de Heilige Geest ter beschikking staat’ (Robert D. Hales, Conference Report, oktober 2000, p. 6; of Ensign, november 2000, p. 8).

‘Door de gave van de Heilige Geest (…) begrijpen we de leer en kunnen we die toepassen’ (Russell M. Nelson, Conference Report, oktober 2000, p. 19; of Ensign, november 2000, p. 17).

‘De Heilige Geest zal ons ingeven wat we moeten zeggen’ (Henry B. Eyring, Conference Report, oktober 1997, p. 114; of Ensign, november 1997, p. 83).

‘Er is geen grotere zegen die we kunnen ontvangen dan de gave van de Heilige Geest — het gezelschap van de Heilige Geest om ons te leiden, te beschermen en te zegenen’ (Gordon B. Hinckley, Teachings of Gordon B. Hinckley, [1997], p. 259).

Hoe we de Geest in ons leven brengen

‘Als wij trouw de Schriften bestuderen, zullen we de Heilige Geest bij ons hebben’ (Henry B. Eyring, Liahona, mei 2004, p. 18).

‘Dagelijkse smeking in gebed [brengt de Heilige Geest in ons leven]. Als we er niet in gebed om vragen, zal Hij zelden komen, en zonder ons verzoek zal Hij niet bij ons blijven’ (Henry B. Eyring, Conference Report, oktober 1997, p. 115; of Ensign, november 1997, p. 84).

‘Als we de wil van onze Vader in de hemel gehoorzamen, zullen we die onbetaalbare gave van de Heilige Geest altijd bij ons hebben’ (Robert D. Hales, Conference Report, oktober 2000, p. 6; of Ensign, november 2000, p. 8).