1–10: de ouderlingen geroepen om het evangelie te prediken, bekeerlingen te dopen en de kerk op te bouwen; 11–12: zij moeten geroepen en geordend worden en dienen in de beginselen van het evangelie te onderwijzen die in de Schriften staan; 13–17: zij moeten onderwijzen en profeteren door de macht van de Geest; 18–29: de heiligen geboden niet te doden, te stelen, te liegen, te begeren, echtbreuk te plegen of kwaad te spreken over anderen; 30–39: wetten aangaande de toewijding van bezittingen uiteengezet; 40–42: hoogmoed en luiheid veroordeeld; 43–52: de zieken moeten door zalving en door geloof worden genezen; 53–60: de kerk wordt bestuurd volgens de Schriften; ze moeten de wereld worden verkondigd; 61–69: de plaats van het Nieuw Jeruzalem en de verborgenheden van het koninkrijk zullen worden geopenbaard; 70–73: toegewijde bezittingen moeten worden gebruikt om functionarissen van de kerk te onderhouden; 74–93: wetten aangaande ontucht, echtbreuk, doden, stelen en het belijden van zonden uiteengezet.