Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 13: Gehoorzaamheid: ‘Als de Heer het gebiedt, doe het dan’


Hoofdstuk 13

Gehoorzaamheid: ‘Als de Heer het gebiedt, doe het dan’

‘Onderhoud de geboden van God nauwgezet en wandel in ootmoed voor zijn aangezicht.’

Uit het leven van Joseph Smith

Van december 1827 tot augustus 1830 woonden Joseph en Emma Smith in Harmony (Pennsylvania). De profeet reisde in die periode van tijd tot tijd naar New York om kerkzaken te regelen. In september 1830 verhuisden Joseph en Emma naar Fayette (New York), om in de buurt te gaan wonen van de heiligen die in het westen van New York woonden. De daaropvolgende december ontving de profeet een openbaring die grote offers voor de kerkleden in New York inhield. Zij dienden hun woningen, boerderijen en bedrijven achter te laten en zich in Kirtland (Ohio) te vergaderen. (Zie LV 37.) Zij zouden zich voegen bij de bekeerlingen daar om de kerk op te bouwen en, naar de Heer beloofd had, te ‘worden begiftigd met macht uit den hoge’ (LV 38:32). Joseph en Emma Smith waren onder de eersten die gehoor gaven aan het gebod van de Heer en eind januari wegtrokken uit New York. Zij legden de 400 kilometers naar Kirtland per slee af in streng winters weer, terwijl Emma zwanger was van een tweeling.

Newel K. Whitney, inwoner van Kirtland, was een van de eersten die de profeet verwelkomden. Zijn kleinzoon, Orson F. Whitney, heeft daarover geschreven: ‘Rond de eerste februari 1831 reed er een slee met vier personen door de straten van Kirtland die stilhield voor de winkel van Gilbert en Whitney. (…) Een van de mannen, een jong en krachtig persoon, stapte uit, liep snel de treden op, en stevende in de winkel op de jongste eigenaar af.

‘“Newel K. Whitney! Daar bent u dus!” riep hij uit terwijl hij hartelijk zijn hand uitstak, alsof het een oude bekende betrof.

‘“U hebt iets op me voor”, antwoordde de aangesprokene terwijl hij werktuiglijk de hem toegestoken hand vatte — de blik in zijn ogen hield het midden tussen verrassing en vertwijfeling — “Ik ken uw naam niet, zoals u de mijne.”

‘“Ik ben Joseph — de profeet’, zei de vreemdeling glimlachend. “U hebt om mijn komst gebeden; wat wilt u van mij?”

‘De heer Whitney ging het gezelschap, zodra hij van zijn verbazing was bekomen, (…) voor naar zijn huis aan de overkant van de straat, waar hij hen opgetogen voorstelde aan zijn vrouw [Elizabeth Ann]. Zij was niet minder verbaasd en opgetogen. Joseph schreef over deze gebeurtenis: “We werden vriendelijk ontvangen en verwelkomd bij broeder N. K. Whitney thuis. Mijn vrouw en ik verbleven een paar weken bij broeder Whitney en werden daar met alle mogelijke egards behandeld.’ [Zie History of the Church, deel 1, pp. 145–146.]’1

Orson F. Whitney verklaarde: ‘Door welke macht herkende die opmerkelijke man, Joseph Smith, degene die hij daarvóór nog nooit had gezien? Waarom herkende Newel K. Whitney hem niet? Dat kwam omdat Joseph Smith ziener was, een uitverkoren ziener; op een afstand van honderden kilometers had hij Newel K. Whitney op zijn knieën zien bidden om zijn komst naar Kirtland. Wonderbaarlijk — maar waar!’2

Eind mei hadden bijna tweehonderd heiligen hun weg van New York naar Kirtland gevonden — sommigen per slee of huifkar, maar de meesten per schuit over het Eriekanaal en daarna per stoomboot of schoener over het Eriemeer. Of het nu om een verhuizing naar Kirtland ging of welke andere uitdaging in zijn leven ook, Joseph Smith ging de heiligen voor in het onderhouden van Gods geboden, ongeacht hoe moeilijk de opgelegde taak was.

Vier jaar later, toen hij zijn handen vol had aan de groeiende kerk in Kirtland, verwoordde de profeet zijn overtuiging die kenmerkend was voor zijn leven: ‘Ik heb het nog nooit zo druk gehad als in de maand november; niettemin heb ik, nu mijn leven bol staat met bezigheden en eindeloze verplichtingen, dit mijn stelregel gemaakt: Als de Heer het gebiedt, doe het dan.’3

Leringen van Joseph Smith

Als we Gods wil doen en alles doen wat Hij ons gebiedt, zal de zegen des hemels op ons rusten.

‘Om het eeuwig heil te ontvangen, moeten we niet slechts een aantal dingen doen, maar alles wat God heeft geboden. De mens kan van alles prediken en in praktijk brengen, maar als hij niet doet wat God hem gebiedt, zal hij vervloekt worden. We kunnen tiende geven van de munt en de ruit en van alle kruiden, en toch niet de geboden Gods gehoorzamen [zie Lucas 11:42]. Ik ben van plan God in alles te gehoorzamen en anderen te leren dat ook te doen. Het doet er niet toe of het beginsel populair is of niet, ik zal altijd een waar beginsel verdedigen, zelfs als ik de enige ben.’4

‘Het betaamt ons als kerk en als volk om wijs te zijn en de wil van God te weten te komen en die daarna te doen; want ‘zalig, die het woord Gods horen en het bewaren’, staat er in de Schrift. ‘Waakt te allen tijde, biddende’, zegt onze Heiland, ‘dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen.’ [Zie Lucas 11:28; 21:36.] Als Henoch, Abraham, Mozes en de kinderen van Israël, en het hele volk Gods eeuwig heil verwierven door de geboden te onderhouden, dan zullen wij, zo wij al gered worden, op basis van hetzelfde beginsel gered worden. Zoals God Abraham, Isaak en Jakob als familie bestuurde, en de kinderen Israëls als natie, zo zullen wij, als kerk, ook door Hem geleid moeten worden als we voorspoedig, behouden en gesteund willen worden. Ons vertrouwen moet alleen in God zijn; onze wijsheid moet alleen van Hem komen; en Hij alleen moet, zowel geestelijk als stoffelijk, onze bescherming en waarborg zijn, anders zullen we vallen.

‘We zijn voorheen door de hand van God gekastijd omdat we ons niet aan zijn geboden hielden, hoewel we geen landswetten of voorschriften van mensen hebben overtreden. Maar we zijn wel lichtvaardig omgesprongen met zijn geboden en afgeweken van zijn inzettingen, waarvoor de Heer ons zeer heeft gekastijd, en we hebben zijn macht gevoeld en ons eraan onderworpen; laten we in de toekomst wijzer zijn en onthouden dat “gehoorzamen beter is dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen.” [1 Samuel 15:22.]’5

‘Als we instructies krijgen, moeten we die stem gehoorzamen, de wetten van het koninkrijk Gods in acht nemen, opdat de zegeningen uit de hemel op ons allen zullen rusten. Allen moeten eensgezind samenwerken, anders kan er niets tot stand worden gebracht, en handelen volgens het aloude priesterschap. Derhalve behoren de heiligen een uitmuntend volk te zijn, ver verheven boven al het kwaad in de wereld — voortreffelijk, deugdzaam en heilig. De Heer [gaat] van de Kerk van Jezus Christus een koninkrijk van priesters maken, een heilige natie, een uitverkoren geslacht [zie Exodus 19:6; 1 Petrus 2:9], zoals in de dagen van Henoch, met alle gaven zoals die genoemd worden in Paulus’ brieven en leringen aan de kerkgemeenten in zijn tijd.’6

‘Iemand kan geloven dat Jezus Christus de Zoon van God is en zich daar heel gelukkig onder voelen, en toch niet zijn geboden onderhouden; en ten slotte voor zijn ongehoorzaamheid aan Gods voorwaarden verdoemd worden.’7

‘Wees deugdzaam en rein; wees integer en eerlijk; onderhoud de geboden van God; dan zult u het verschil tussen goed en kwaad scherper onderkennen — tussen de zaken van God en de zaken van de mens; en uw pad zal dan gelijk zijn aan dat van de rechtvaardigen, als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag [zie Spreuken 4:18].’8

Wilford Woodruff heeft toen hij lid van het Quorum der Twaalf was het volgende gezegd: ‘President Joseph (…) las de gelijkenis van de wijnstok en zijn ranken voor [zie Johannes 15:1–8] en legde die uit, waarna hij zei: “Als we de geboden van God onderhouden, dienen we vruchten voort te brengen en vrienden van God te zijn, en te weten wat onze Heer heeft gedaan.”‘9

God geeft wetten die ons bij naleving zullen voorbereiden op de celestiale rust.

‘God zal geen gebod uitvaardigen of aanpassen als dat niet tot verbetering zal leiden van het leven van elk mens, in welke omstandigheden hij zich ook mag bevinden of in welk koninkrijk of land hij ook woont.’10

‘De wet des hemels is aan de mens voorgelegd, en als zodanig garandeert zij ieder die haar naleeft een beloning die ver uitstijgt boven al het aardse; de gelovigen kan echter niet beloofd worden dat zij zijn vrijgesteld van de benauwingen en moeilijkheden van allerlei aard die zich aandienen als gevolg van de daden van slechte mensen. Toch is er desondanks een belofte, gegrond op het feit dat het de wet des hemels is, die de wet van de mens overstijgt, zoals eeuwig leven het sterfelijke; en zoals de zegeningen die God kan geven groter zijn dan die de mens kan geven. Als dan de wetten van mensen bindend zijn voor de mens die zich eraan onderwerpt, hoeveel te meer is de hemelse wet dan bindend! En daar de wet des hemels veruit volmaakter is dan de wetten van mensen, zoveel te groter zal de beloning zijn indien de wet wordt nageleefd. (…) De wet van God belooft een leven dat eeuwig is, namelijk een plek aan Gods rechterhand, veilig voor alle machten van de boze. (…)

‘(…) God heeft een tijd beschikt, ofwel een tijdperk in zijn boezem vastgesteld, waarin Hij al zijn onderdanen die zijn stem en zijn geboden hebben gehoorzaamd, zijn celestiale rust zal binnenleiden. Deze rust is zo volmaakt en heerlijk dat de mens wel genoodzaakt is om zich voor te bereiden op de wetten die in dat koninkrijk gelden, voordat hij daar kan binnengaan en kan genieten van de zegeningen aldaar. Derhalve heeft God het mensdom bepaalde wetten opgelegd, waarmee het zich, op voorwaarde van naleving, adequaat kan voorbereiden op die rust. We komen dus tot de slotsom dat dit de reden was dat God ons zijn wetten heeft gegeven. (…) Alle geboden die in de wet des Heren zijn opgenomen, dragen de zekere belofte in zich dat ieder die de wet nakomt daarvoor beloond zal worden, gelet op het feit dat die beloften afkomstig zijn van God, die niet kan liegen en zeer wel bij machte is om elke tittel van zijn woord in vervulling te laten gaan.’11

Joseph Smith verklaarde in april 1843 het volgende, dat later in Leer en Verbonden 130:20–21 te boek is gesteld: ‘Er is een wet vóór de grondlegging dezer wereld onherroepelijk in de hemel afgekondigd, waarop alle zegeningen zijn gegrond — en wanneer wij enige zegening van God ontvangen, is het door gehoorzaamheid aan die wet waarop zij is gegrond.’12

‘Alle zegeningen die door de hemelse raad voor de mens zijn ingesteld, zijn afhankelijk van gehoorzaamheid aan de bijbehorende wet.’13

Wie tot het einde volharden, zullen een kroon van gerechtigheid ontvangen.

‘Onderhoud de geboden van God nauwgezet en wandel in ootmoed voor zijn aangezicht, en Hij zal u in de door Hem bestemde tijd verhogen.’14

‘Hoe behoedzaam behoort de mens in de laatste dagen niet te zijn om te krijgen wat zij verwachten te krijgen, en wie denken te staan, zullen vallen, omdat zij de geboden van God niet onderhouden; terwijl u die de wil van de Heer doet en zijn geboden bewaart, reden heeft om met onuitsprekelijke vreugde te jubelen, want u zult tot grote hoogten stijgen, en in triomf boven alle koninkrijken van deze wereld worden verheven.’15

‘In het 22e hoofdstuk van Matteüs’ beschrijving van de Heiland wordt het koninkrijk der hemelen vergeleken met een koning die een bruiloftsfeest aanricht voor zijn zoon [zie Matteüs 22:2–14]. Dat die zoon de Messias was lijdt geen twijfel, aangezien in de gelijkenis het koninkrijk der hemelen wordt voorgesteld, en dat de heiligen of wie door de Heer getrouw worden bevonden, zich een plaats aan het bruiloftsmaal zullen verwerven, blijkt uit de woorden van Johannes in Openbaring, waarin hij het geluid dat hij in de hemel hoorde, vergelijkt met “een grote schare”, of met “stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen” [Openbaring 19:6–8].

‘Dat wie tot het einde de geboden van de Heer naleven en in zijn paden wandelen, de enigen zijn die bij dit luisterrijke feest mogen aanzitten, blijkt duidelijk uit de volgende woorden in de laatste brief van Paulus aan Timoteüs, die hij kort voor zijn dood heeft geschreven: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de [kroon] der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad.” [2 Timoteüs 4:7–8.] Niemand die geloof hecht aan dit verslag zal ook maar een ogenblik deze verklaring van Paulus in twijfel trekken, die hij, zoals hij wist, kort voordat hij deze wereld verliet, heeft afgelegd. Ofschoon hij volgens zijn eigen woorden de kerk van God eens vervolgde en verwoestte, arbeidde hij, toen hij het geloof eenmaal had omarmd, onophoudelijk om het heerlijke nieuws te verspreiden; en gelijk een plichtsgetrouwe soldaat die geroepen wordt om zijn leven voor de goede zaak op te offeren, legde ook hij het zijne neer met, zoals hij zei, de verzekering van een eeuwige kroon.

‘Ga de arbeid van deze apostel vanaf zijn bekering tot aan zijn dood na, dan heeft u een prachtig voorbeeld van de ijver en het geduld die met de verkondiging van het evangelie van Christus gepaard moeten gaan. Bespot, geslagen en gestenigd, maar op het moment dat hij aan zijn vervolgers wist te ontkomen, verkondigde hij weer even ijverig als daarvoor de leer van de Heiland. En het is alom bekend dat hij het geloof niet heeft aangenomen, omdat hij uit was op eer of gewin. Wat zou hem er dan toe hebben gebracht om dit alles te ondergaan? Het was naar eigen zeggen om uit Gods handen de kroon der rechtvaardigheid te ontvangen. Naar wij aannemen zal niemand de getrouwheid van Paulus betwijfelen. Niemand zal zeggen dat hij het geloof niet heeft behouden, dat hij de goede strijd niet heeft gestreden, dat hij niet tot het laatste toe heeft gepredikt en getuigd. En wat zou hij daarvoor krijgen? De kroon der rechtvaardigheid. (…)

‘Laat uw gedachten er een ogenblik over gaan, broeders, en vraag uzelf af of u met Paulus en anderen zoals hij, thuishoort op het bruiloftsfeest als u niet getrouw bent gebleven? Zou u een kroon willen ontvangen als u niet de goede strijd had gestreden en niet het geloof had behouden? Hebt u de belofte gekregen dat u de kroon der rechtvaardigheid uit handen van God zult ontvangen met de kerk van de Eerstgeborene? Het staat dus vast dat Paulus zijn hoop op Christus had gevestigd, omdat hij het geloof had behouden, zich in zijn verschijning had verheugd en van Hem de belofte had ontvangen dat hij de kroon der rechtvaardigheid zou ontvangen. (…)

‘(…) De heiligen vanouds — ofschoon vervolgd en gekweld — kregen van God zulke gewichtige en glorierijke beloften, dat ons hart vaak overloopt van dankbaarheid dat het ons is vergund hen te aanschouwen, waarbij we onderwijl overdenken dat God geen aannemer des persoons is, maar dat onder elk volk wie Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig is [zie Handelingen 10:34–35]. (…)

‘Wij komen tot de conclusie dat er een dag zal komen waarop allen naar hun werken worden geoordeeld en daarnaar beloond worden; dat wie het geloof behouden hebben met een kroon der rechtvaardigheid worden gekroond, in het wit worden gekleed, tot het bruiloftsfeest worden toegelaten, vrij zullen zijn van alle kwelling, en met Christus op aarde zullen regeren, waar zij volgens de belofte vanouds in het glorierijke koninkrijk met Hem van de vrucht van de nieuwe wijnstok zullen drinken. Zulke beloften zijn althans gedaan aan de heiligen vanouds. En ofschoon wij geen aanspraak hebben op de beloften die de ouden zijn gedaan — dat ze aan de ouden zijn gedaan, wil nog niet zeggen dat ze ook ons toebehoren — zijn wij toch de kinderen van de Allerhoogste, want wij zijn geroepen met dezelfde roeping waarmee zij waren geroepen, en wij hebben hetzelfde verbond aangegaan dat zij hebben aangegaan, en als wij evenzeer kloekmoedig zijn geweest in het getuigenis van onze Heer als zij, dan kunnen wij de Vader in de naam van Christus benaderen zoals zij Hem hebben benaderd, en voor onszelf dezelfde beloften zeker stellen.

‘‘Wanneer wij ooit die beloften ontvangen, is het niet omdat Petrus, Johannes en de andere apostelen (…) in de vreze des Heren wandelden en de macht en het geloof hadden om staande te blijven en die zeker te stellen; maar het zal zijn omdat wij zelf net als zij geloof hebben om God in de naam van zijn Zoon Jezus Christus aan te roepen. En wanneer die beloften worden verkregen, zijn ze rechtstreeks voor ons bestemd, anders zullen ze ons geen goed doen. Ze zullen voor ons welzijn worden gegeven, daar ze ons toebehoren (door de gave Gods), omdat we ijverig zijn geboden hebben onderhouden en oprecht voor zijn aangezicht hebben gewandeld.’16

We zouden u zeker herinneren, broeders, aan de vermoeienissen, beproevingen, ontberingen en vervolgingen die de heiligen vanouds hebben doorstaan om de mensen te overtuigen van de voortreffelijkheid en de juistheid van het geloof in Christus, als dat volgens ons noodzakelijk was, of als dat u op enigerlei wijze zou stimuleren om ijveriger te arbeiden in de wijngaard des Heren. We hebben echter reden om aan te nemen (zo de heilige Schrift in ruime mate deel uitmaakt van uw studie) dat hun volharding u bekend is; alsook hun bereidheid om hun goede naam en de wereldse geneugten op te geven om van de Heer de zekerheid te krijgen dat de kroon des levens voor hen klaar lag; evenals hun uitstekende voorbeeld in zendingsarbeid, dat ons duidelijk maakt hoe ijverig zij arbeidden voor de zaak die zij hadden omarmd, en dat u dagelijks probeert na te volgen. We hopen tevens dat niet alleen die voorbeelden van de heiligen hun weg naar uw hart hebben gevonden, maar ook de geboden van de Heer, zodat u niet alleen beseft wat zijn wil is in de verkondiging van zijn evangelie, maar dat u ook doordrongen bent van zijn zachtmoedigheid en volmaakte levenswandel, zelfs in tijden van hevige vervolging, die over Hem werd uitgestort door een boos en overspelig geslacht.

‘Denk eraan broeders, dat Hij u tot heiligheid heeft geroepen; en moeten we er niet aan toevoegen om Hem gelijk te zijn in zuiverheid? Hoe wijs, hoe heilig; hoe zuiver en hoe volmaakt dient u zich dus te gedragen voor zijn aangezicht. En vergeet niet dat zijn ogen voortdurend op u gericht zijn. Dat alles in het juiste licht bezien, moet u wel tot de conclusie komen dat u, als u zich niet stipt houdt aan alle goddelijke voorwaarden, uiteindelijk tekort zult schieten; en in dat geval zult u moeten erkennen dat u hetzelfde lot wacht als de onnutte slaven. Daarom smeken wij u, broeders, dat u zich verbetert in die zaken die u zijn toevertrouwd, opdat u uw beloning niet zult mislopen.’17

Ideeën voor studie en bespreking

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.

  • Lees de laatste alinea op p. 173 met aandacht voor de regel die Joseph Smith zich in zijn leven gesteld had. Denk eens aan specifieke geboden die u onlangs hebt ontvangen bij monde van de levende profeet of de ingevingen van de Heilige Geest. Bent u gezegend toen u deze geboden onverwijld hebt gehoorzaamd?

  • Lees de eerste alinea op p. 174. Waarom zijn we soms ‘de enige’ die een ‘waar beginsel verdedigen’? In welke opzichten staan we er dan niet alleen voor? (Zie voor enkele voorbeelden p. 175.) Hoe kunnen we ervoor zorgen dat kinderen en jongeren zich aan de evangeliebeginselen houden, vooral wanneer dat hun niet populair maakt?

  • Bestudeer de paragraaf die op pagina 175 begint. Waarom geeft de Heer ons geboden? Waarom dienen wij ons aan zijn geboden te houden?

  • Neem de leringen van Joseph Smith door over Matteüs 22:2–14 en 2 Timoteüs 4:7–8 (pp. 178–181). Overdenk hoe u zich zou voelen als u tot het bruiloftsfeest wordt toegelaten? Welke soort mensen moeten we zijn om te worden toegelaten? Wat betekent het om de goede strijd te strijden en het geloof te behouden? Kent u iemand die de goede strijd heeft gestreden en het geloof heeft behouden? Wat kunt u leren van die persoon?

  • De profeet Joseph moedigde ons aan om te onthouden dat de Heer ‘[ons] tot heiligheid heeft geroepen’ (p. 182). Wat houdt het voor u in om tot heiligheid te worden geroepen? Hoe kan die ‘roeping’ een wending aan uw leven geven? Aan het leven van uw familie en vrienden?

Relevante teksten: Exodus 20:1–17; Johannes 7:17; 1 Nephi 3:7; LV 58:26–29; Abraham 3:25

Noten

  1. Orson F. Whitney, ‘Newel K. Whitney’, Contributor, januari 1885, p. 125.

  2. Orson F. Whitney, Conference Report, april 1912, p. 50.

  3. History of the Church, deel 2, p. 170; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek B-1, p. 558, kerkarchieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Salt Lake City (Utah).

  4. History of the Church, deel 6, p. 223; uit een leerrede van Joseph Smith op 21 februari 1844 in Nauvoo (Illinois) heeft gehouden; opgetekend door Wilford Woodruff en Willard Richards.

  5. History of the Church, deel 5, p. 65; uit ‘The Government of God’, een redactioneel artikel in Times and Seasons, 15 juli 1842, p. 857; Joseph Smith was redacteur van het tijdschrift.

  6. History of the Church, deel 4, p. 570; uit een leerrede van Joseph Smith op 30 maart 1842 in Nauvoo (Illinois) heeft gehouden; opgetekend door Eliza R. Snow; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  7. History of the Church, deel 5, p. 426; uit een leerrede van Joseph Smith op 11 juni 1843 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Wilford Woodruff en Willard Richards; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  8. History of the Church, deel 5, p. 31; uit ‘Gift of the Holy Ghost’, een redactioneel artikel in Times and Seasons, 15 juni 1842, p. 825; Joseph Smith was redacteur van het tijdschrift.

  9. History of the Church, deel 4, p. 478; uit een leerrede van Joseph Smith op 19 december 1841 in Nauvoo (Illinois) heeft gehouden; opgetekend door Wilford Woodruff.

  10. Brief van Joseph Smith aan Isaac Galland, 22 maart 1839, gevangenis te Liberty (Missouri), gepubliceerd in Times and Seasons, februari 1840, p. 54.

  11. History of the Church, deel 2, pp. 7–8, 12; uit ‘The Elders of the Church in Kirtland, to Their Brethren Abroad’, 22 januari 1834, gepubliceerd in Evening and Morning Star, februari 1834, p. 135.

  12. Leer en Verbonden 130:20–21; instructies van Joseph Smith, gegeven op 2 april 1843 in Ramus (Illinois).

  13. Toespraak van Joseph Smith op 16 juli 1843 in Nauvoo (Illinois); opgeschreven door Franklin D. Richards, uit Franklin Dewey Richards, schriftuurlijke collectie, ca. 1841–1844, kerkarchieven.

  14. History of the Church, deel 1, p. 408; uit een brief van Joseph Smith aan Vienna Jacques, 4 september 1833, Kirtland (Ohio); de achternaam van zuster Jacques wordt in de History of the Church soms gespeld als ‘Jaques’.

  15. History of the Church, deel 1, p. 299; uit een brief van Joseph Smith aan William W. Phelps, 27 november 1832, in Kirtland (Ohio).

  16. History of the Church, deel 2, pp. 19–22; alinea-indeling gewijzigd; uit ‘The Elders of the Church in Kirtland, to Their Brethren Abroad’, 22 januari 1834, gepubliceerd in Evening and Morning Star, maart 1834, p. 144.

  17. History of the Church, deel 2, p. 13; alinea-indeling gewijzigd; uit ‘The Elders of the Church in Kirtland, to Their Brethren Abroad’, 22 januari 1834, gepubliceerd in Evening and Morning Star, maart 1834, p. 142.

Afbeelding
Joseph and Newel K. Whitney

In februari 1831 arriveerde Joseph Smith in Kirtland (Ohio), liep de winkel van Newel K. Whitney binnen en zei: ‘Ik ben Joseph — de profeet. (…) U hebt om mijn komst gebeden; wat wilt u van mij?’

Afbeelding
child paying tithing

‘Als de Heer het gebiedt, doe het dan’, verklaarde Joseph Smith. Zoals alle geboden van de Heer heeft de wet van tiende grote zegeningen in zich voor hen die deze wet gehoorzamen.

Afbeelding
Paul testifying

Paulus vóór koning Agrippa. ‘Naar wij aannemen’, zei Joseph Smith, ‘zal niemand de getrouwheid van Paulus betwijfelen. (…) En wat zou hij daarvoor krijgen? De kroon der rechtvaardigheid.’