Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 19: Standvastig in de stormen van het leven


HOOFDSTUK 19

Standvastig in de stormen van het leven

‘Blijf standvastig, heiligen van God. Houd nog wat langer vol, totdat de storm des levens uitgewoed is en u beloond wordt door de God, wiens dienstknechten u bent.’

Uit het leven van Joseph Smith

Op de avond van 24 maart 1832 was Joseph Smith laat opgebleven om voor zijn elf maanden oude zoon, Joseph, te zorgen die mazelen had. Het gezin Smith woonde toen in het huis van John Johnson in Hiram (Ohio). De profeet was ten slotte gaan slapen op een onderschuifbed, toen een groep beschonken onverlaten zijn huis binnendrongen. De profeet heeft later verteld wat er die afschuwelijke nacht gebeurd is:

‘De onverlaten trapten de deur open en stonden ogenblikkelijk om mijn bed heen, en (…) voordat ik het wist werd ik door hen naar buiten gesleept. Terwijl ze dat deden probeerde ik mij uit alle macht te bevrijden, maar ik wist slechts een been vrij te krijgen, waarmee ik een van de mannen een trap gaf, die op de drempel in elkaar zakte. Maar ze grepen me meteen weer vast en zwoeren (…) dat ze me zouden doden als ik me niet rustig hield, zodat ik geen tegenstand meer bood. (…)

‘Toen grepen zij mij bij de keel en knepen die dicht totdat ik bewusteloos was. Toen ik bijkwam — ze hadden ze me ongeveer 150 meter van het huis weggedragen — zag ik ouderling Rigdon op de grond liggen, die ze daar aan zijn voeten naartoe hadden gesleept. Ik dacht dat hij dood was. Ik begon voor mijn leven te pleiten: ‘Ik hoop dat jullie genade met mij hebben en mij in leven laten.’ Waarop zij antwoordden: “(…) Roep je God maar aan voor hulp, want wij kennen geen genade.”‘

Na overleg onder elkaar besloot de bende “mij niet te doden, maar me in elkaar te slaan en open te krabben, mijn shirt en broek uit te trekken, zodat ik naakt was. (…) Ze renden terug om de emmer met teer te halen, toen een van hen een vloek liet en riep “Laten we zijn mond dichtpekken;” waarop zij de pekkwast in mijn mond probeerden te duwen; ik draaide mijn hoofd af, zodat hen dat niet lukte, en zij schreeuwden: “Hier met die mond, zodat we je wat pek kunnen voeren.” Toen probeerden zij een fiool in mijn mond te duwen, die stuksloeg tegen mijn tanden. Al mijn kleren werden van mijn lijf gerukt, uitgezonderd de boord van mijn shirt, waarna een van hen mij besprong en als een wilde kat met zijn nagels mijn huid openkrabde. (…)

‘Toen lieten ze me met rust; ik probeerde op te staan, maar viel weer neer; ik veegde de pek van mijn mond, zodat ik beter kon ademhalen, en na een tijdje kreeg ik mijn kracht terug en lukte het mij om op te staan. Ik zag twee lichtjes in de verte. Ik liep in de richting van een van die lichtjes en het bleek een lichtje bij het huis van vader Johnson te zijn. Toen ik bij de deur kwam (…) leek het door al die teer alsof ik onder het bloed zat, en toen mijn vrouw mij zag, dacht ze dat ik allerlei verwondingen had, waarna ze flauwviel. (…)

‘Mijn vrienden hebben mij de rest van de nacht zo goed en kwaad als het ging schoongeschrobd, zodat ik tegen de morgen mijn kleren weer aan kon doen.’

Na deze beproeving ging de profeet gewoon weer verder met het werk van de Heer. De volgende dag was het zondag. ‘Het volk kwam bijeen voor onze gebruikelijke eredienst’, schreef de profeet later, ‘en onder hen waren ook de onverlaten. (…) Hoewel ik helemaal bont en blauw was, hield ik zoals gewoonlijk een toespraak, en ’s middags nog doopte ik drie personen.’1 Joseph en Emma’s zoon, Joseph, stierf vijf dagen later na de schermutseling, omdat hij terwijl hij mazelen had was blootgesteld aan de nachtelijke kou.

Wilford Woodruff, vierde president van de kerk, heeft verklaard: ‘De Heer zei tegen Joseph dat Hij hem zou beproeven om te zien of hij zich aan zijn verbond zou houden, zelfs al hield dat de dood in. En Hij beproefde hem. En hoewel [Joseph] de hele wereld tegen zich had en met het verraad van valse vrienden te maken kreeg, hoewel zijn hele leven een opeenvolging van moeilijkheden en zorgen was, bleef hij ondanks zijn tegenspoed, gevangenschap, geweld door benden en andere mishandeling altijd trouw aan zijn God.’2

Leringen van Joseph Smith

Wie Jezus volgen, zullen beproefd worden en moeten bewijzen dat ze God trouw blijven.

‘Er is alleen veiligheid in de armen van Jehova. Alleen Hij kan ons bevrijden, en Hij zal ons niet bevrijden, tenzij wij Hem, zelfs onder de moeilijkste omstandigheden, trouw blijven. Want hij die zijn klederen gewassen wil hebben in het bloed van het Lam, moet grote beproevingen doorstaan [zie Openbaring 7:13–14], zelfs de grootste van alle onheil.’3

‘De toekomst van alle mensen is in de handen van een rechtvaardig God, en Hij zal niemand onrechtvaardig behandelen; en dit is in ieder geval zeker, dat zij die godvruchtig in Christus Jezus leven, vervolging zullen ondergaan [zie 2 Timoteüs 3:12]; en voordat hun klederen wit worden gemaakt in het bloed van het Lam, kan men verwachten, volgens Johannes de Openbaarder, dat ze met grote benauwingen te maken krijgen [zie Openbaring 7:13–14].’4

‘Mensen moeten lijden, opdat zij tot de berg Zion komen en boven de hemelen verhoogd worden.’5

Terwijl hij het zwaar te verduren had in de gevangenis van Liberty in de winter van 1838–1839 schreef Joseph Smith aan de leden van de kerk: Geliefde broeders, wij willen u dit zeggen: daar God heeft gezegd dat hij een beproefd volk wil en dat zal louteren als goud [zie Maleachi 3:3], denken we dat Hij in deze tijd voor ons een vuurproef heeft uitgekozen, waarmee we worden beproefd; en we denken dat als we daar goed doorheen komen, en het geloof hebben behouden, dat dit een teken voor dit geslacht zal zijn, dat voldoende duidelijk is en hen zonder excuus laat; en we denken ook dat het een beproeving van ons geloof is gelijk aan die van Abraham, zodat de ouden op de dag des oordeels niet kunnen zeggen dat zij zwaarder beproefd zijn dan wij; opdat wij gelijk zullen zijn.’6

‘Door beproefd te worden gaan we begrijpen wat de ouden wisten. Wat mij betreft denk ik dat ik mij nooit zo ontwikkeld had als ik niet zo beproefd was met zoveel moeilijkheden. Alles zal goed komen voor hen die God liefhebben [zie Romeinen 8:28].’7

John Taylor, de derde president van de kerk, heeft gezegd:: ‘Ik heb de profeet Joseph een keer het volgende tegen de Twaalf horen zeggen: “U zult allerlei beproevingen moeten doorstaan. En het is net zo noodzakelijk dat u beproefd wordt als dat Abraham en andere mannen Gods beproefd werden. En (zei hij) God zal naar u zoeken, u beetpakken en u tot in het diepst van uw ziel raken, en als u het niet kunt verdragen, zult u niet geschikt zijn voor een erfenis in het celestiale koninkrijk van God.” (…) Joseph Smith heeft na de waarheid te hebben ontvangen nooit veel rust en vrede meer gekend, en ten slotte is hij in de gevangenis van Carthage vermoord.’8

God zal hulp en zegen bieden aan wie op Hem vertrouwt in tijden van beproeving.

‘De kracht van het evangelie zal ons in staat stellen staande te blijven en met geduld de grote beproevingen te dragen die van alle kanten op ons af komen. (…) Hoe heftiger de vervolging, hoe groter de gaven van God op zijn kerk. Ja, alles zal goed komen voor hen die bereid zijn hun leven neer te leggen om Christus’ wil.’9

‘Ik heb al mijn hoop en vertrouwen gesteld in de God die mij het leven heeft geschonken, in wie alle macht is, die Zich aan mij geopenbaard heeft en die al mijn gedachten en gevoelens kent. Hij schenkt mij troost, en laat mij niet aan mijn lot over.’10

‘Ik weet in wie ik mijn vertrouwen heb gesteld; ik ben op de rots gebouwd, de wateren kunnen mij niet, nee, zullen mij niet, overspoelen.’11

Nadat de profeet uit de gevangenis van Liberty was vrijgelaten, zei hij het volgende over die ervaring: ‘Dank God dat we zijn bevrijd. En hoewel sommigen van onze dierbare broeders hun getuigenis hebben bezegeld met hun bloed en martelaren zijn geworden voor de waarheid —

‘Kort maar heftig was hun pijn,

Oneindig hun vreugde.

‘Laten we niet bedroefd zijn zoals ‘hen zonder hoop’ [zie 1 Tessalonicenzen 4:13]; de tijd komt spoedig dat we hen zullen weerzien en ons met hen zullen verheugen, zonder bang te hoeven zijn voor slechte mensen. Ja, wie in Christus zijn ontslapen, zal Hij met Zich meebrengen wanneer Hij komt om in zijn heiligen verheerlijkt te worden en bewonderd te worden door allen die in Hem geloven, maar om wraak te nemen op zijn vijanden en allen die zijn evangelie niet gehoorzamen.

‘Dan zal het hart van de weduwen en de wezen vertroost worden, en alle tranen zullen van hun gezicht worden weggeveegd. De beproevingen die ze te verduren hebben gekregen zullen hen ten goede komen en ze voorbereiden op het gezelschap van hen die uit de grote verdrukking naar voren zijn gekomen en hun klederen hebben gewassen en ze wit hebben gemaakt in het bloed van het Lam. [Zie Romeinen 8:28; Openbaring 7:13–14, 17.]’12

De profeet schreef op 1 september 1842 het volgende aan de heiligen, later te boek gesteld in Leer en Verbonden 127:2: ‘En wat de gevaren betreft die ik geroepen ben door te maken, mij lijken ze slechts een kleinigheid, want de haat en nijd van de mensen zijn al mijn levensdagen mijn lot geweest. (…) Ik ben gewend om in diep water te zwemmen. Het is mij alles een tweede natuur geworden; net als Paulus voel ik mij genegen in verdrukking te roemen, want tot op heden heeft de God van mijn vaderen mij er steeds uit verlost en Hij zal mij blijven verlossen; want zie, ja, zie, ik zal over al mijn vijanden zegevieren, want de Here God heeft het gesproken.’13

De getrouwen morren niet bij ellende, maar zijn dankbaar voor Gods goedheid.

Op 5 december 1833 schreef de profeet het volgende aan de leiders die de vervolgde leden van de kerk in Missouri presideerden: ‘Denk eraan dat u niet mort over de handelingen van God met zijn schepsels. U hebt nog niet dezelfde beproevingen doorgemaakt als de profeten en apostelen van weleer. Denk eens aan Daniël, de drie Hebreeuwse kinderen [Sadrak, Mesak en Abednego], Jeremia, Paulus, Stefanus en anderen, te veel om op te noemen, die zijn gestenigd, doormidden gezaagd, bezocht, met het zwaard omgebracht en [die] gekleed in schapen- en geitenhuiden ronddwaalden, berooid, gekweld, gepijnigd, omdat de wereld hen niet waardig was. Zij dwaalden rond in woestijnen en bergen, verborgen zich in holen en grotten; toch kregen zij dankzij hun geloof de beloning [zie Hebreeën 11:37–39], en te midden van al hun ellende verheugden zij zich dat zij deze vervolging om Christus’ wil waardig waren.

‘Wij weten niet wat wij zullen moeten doormaken voordat Zion verlost en gevestigd is; daarom behoeft het ons dicht bij God te leven en steeds al zijn geboden stipt na te komen, opdat ons geweten vrij zal zijn van alle schuld jegens God en alle mensen. (…)

‘(…) Ons vertrouwen is in God, en we zijn vastbesloten, met behulp van zijn genade, om het werk voort te zetten en tot het einde getrouw te zijn, opdat we mogen worden gekroond met de kronen van celestiale heerlijkheid, en de rust zullen ingaan die is bereid voor de kinderen Gods.’14

Vijf dagen later schreef de profeet aan de kerkleiders en heiligen in Missouri: ‘Laten we dankbaar zijn dat het naar verhouding goed met ons gaat en dat we nog in leven zijn en dat God wellicht voor ons veel goeds in petto heeft in dit geslacht en dat we zijn naam zullen verheerlijken. Ik ben dankbaar dat niet meer mensen het geloof hebben verloochend; ik bid in de naam van Jezus dat u allen tot het einde het geloof behoudt.’15

Op 1 januari 1836 schreef de profeet in zijn dagboek: ‘Nu we aan het begin staan van een nieuw jaar is mijn hart vervuld van dankbaarheid jegens God dat Hij mij en mijn gezin, nu er weer een jaar voorbij is gegaan, heeft beschermd. We zijn behoed en gedragen te midden van een goddeloos en verkeerd geslacht, hoewel we veel benauwingen, bezoekingen en ellende hadden te verduren die nu eenmaal bij het leven horen; daarvoor wil ik mij voor de Heer vernederen in zak en as.’16

Over zijn herstel na een ziekte in juni 1837 heeft de profeet gezegd: ‘Dit is een van de vele gevallen waarin ik plotseling van een gezonde toestand op de rand van het graf gebracht ben, en weer net zo plotseling beter ben geworden als ik ziek werd, waarvoor ik zeer dankbaar ben jegens mijn hemelse Vader, en ik wil mij met hernieuwde kracht inzetten in zijn dienst.’17

Als we in moeilijke tijden vertrouwen op Gods macht, wijsheid en liefde zullen we niet ontmoedigd raken.

‘Alle moeilijkheden die ons pad zouden kunnen kruisen, moeten overwonnen worden. Hoewel de ziel wordt beproefd, het hart week wordt en de handen neerhangen, moeten we ons niet afkeren; we moeten karakter tonen.’18

‘Daar zij hun vertrouwen hadden gesteld in de macht, wijsheid en liefde van God hebben de heiligen de kracht gekregen om onder de moeilijkste omstandigheden voort te gaan, en vaak, als het zich liet aanzien dat alleen de dood nog uitkomst kon bieden en vernietiging onvermijdelijk [leek], heeft de macht van God zich gemanifesteerd, zijn heerlijkheid zich geopenbaard en is bevrijding tot stand gebracht; en de heiligen hebben, zoals de kinderen van Israël, die uit het land Egypte kwamen en door de Rode Zee gingen, zijn heilige naam lof toegezongen.’19

‘Ik weet dat er een eind zal komen aan onze ellende en dat Satans koninkrijk, met al zijn duistere plannen, zal worden vernietigd en dat de heiligen als het goud zullen zijn dat zeven keer in het vuur gelouterd is, vervolmaakt door lijden en bezoekingen, en dat de zegeningen van de hemel en de aarde op hun hoofd zullen worden vermenigvuldigd; wat God zal toestaan om Christus’ wil.’20

‘Blijf standvastig, heiligen van God. Houd nog wat langer vol, totdat de storm des levens uitgewoed is en u beloond wordt door de God, wiens dienstknechten u bent, en die al uw zwoegen en beproevingen ter wille van Christus en het evangelie naar juiste waarde zal schatten. Uw naam zal als heiligen Gods aan het nageslacht worden doorgegeven.’21

George A. Smith, raadgever van president Brigham Young, kreeg de volgende raad van de profeet Joseph Smith toen hij grote problemen had: ‘Hij zei dat ik nooit ontmoedigd mocht raken, in wat voor moeilijkheden ik mij ook bevond. Als ik neergelaten zou worden in de diepste put van Nova Scotia en alle bergen van de Rocky Mountains op mij zouden worden gestapeld, zou ik nog niet ontmoedigd moeten zijn, maar vol moeten houden, geloof moeten hebben en goede moed blijven houden. Dan zou ik er weer bovenuit komen.’22

Slechts een paar dagen voordat de profeet de dood vond, toen hij en de heiligen wisten dat zijn leven in gevaar was, nam Joseph Abraham C. Hodge bij de hand en zei: ‘Broeder Hodge, laat komen wat komt; keer u niet van het geloof af en alles zal goed komen.’23

Ideeën voor studie en bespreking

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.

  • Neem het relaas op pp. 245–247 door. Waarom denkt u dat de profeet Joseph Smith al zijn beproevingen kon doorstaan? Wat zijn uw gedachten of gevoelens als u aan hem denkt toen hij ‘helemaal bont en blauw’ een toespraak hield?

  • Lees de voorlaatste alinea op p. 248. Hoe denkt u dat lijden ons voorbereidt op de verhoging? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 248–249.) Wat heeft u van uw beproevingen geleerd?

  • Drie keer in dit hoofdstuk verzekert Joseph Smith ons dat ‘de beproevingen die we hebben te doorstaan ons ten goede zullen komen’ (p. 249; zie ook p. 250). Wanneer hebt u de waarheid van die uitspraak gezien?

  • Lees de laatste alinea op pagina 249 en de eerste alinea op pagina 250. Welke ervaringen kunt u vertellen waarin de Heer u in uw beproevingen heeft getroost? Wat betekent het voor u ‘om op de rots te zijn gebouwd’?

  • Joseph Smith gaf de heiligen de raad niet te morren of te klagen over Gods handelingen met ons (p. 251). Op welke manieren kan morren ons beïnvloeden? Hoe kunnen wij het beste op problemen reageren? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 251–253.)

  • Wat betekent het om ‘karakter te tonen’ als we voor problemen komen te staan? (Zie p. 252.)

  • Lees de raad van de profeet aan George A. Smith (p. 253). Hoe kan deze raad u helpen als u door een moeilijke tijd heengaat?

Relevante teksten: Psalmen 55:22; Johannes 16:33; Alma 36:3; Helaman 5:12; LV 58:2–4; 90:24; 122:5–9

Noten

  1. History of the Church, deel 1, pp. 261–189; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek A-1, pp. 205–208, kerkarchieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Salt Lake City (Utah).

  2. Wilford Woodruff, Deseret News: Semi-Weekly, 18 oktober 1881, p. 1.

  3. Brief van Joseph Smith aan William W. Phelps en andere, 18 augustus 1833, Kirtland (Ohio); Joseph Smith, collectie, kerkarchieven.

  4. History of the Church, deel 1, p. 449; uit een brief van Joseph Smith aan Edward Partridge en anderen, 5 december 1833, Kirtland (Ohio).

  5. History of the Church, deel 5, p. 556; uit een leerrede van Joseph Smith op 27 augustus 1843 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Willard Richards en William Clayton.

  6. History of the Church, 3:294; brief van Joseph Smith en anderen aan Edward Partridge en de kerk, 20 maart 1839, vanuit de gevangenis te Liberty (Missouri).

  7. History of the Church, deel 3, p. 286; uit een brief van Joseph Smith aan Presendia Huntington Buell, 15 maart 1839, gevangenis te Liberty (Missouri); zuster Buells achternaam is in History of the Church verkeerd gespeld als ‘Bull’.

  8. John Taylor, Deseret News: Semi-Weekly, 21 augustus 1883, p. 1.

  9. Brief van Joseph Smith aan William W. Phelps en andere, 18 augustus 1833, Kirtland (Ohio); Joseph Smith, collectie, kerkarchieven.

  10. Brief van Joseph Smith aan William W. Phelps, 31 juli 1832, Hiram (Ohio); Joseph Smith, collectie, kerkarchieven.

  11. History of the Church, deel 2, p. 343; uit een brief van Joseph Smith aan William Smith, 18 december 1835, Kirtland (Ohio).

  12. History of the Church, deel 3, pp. 330–331; uit ‘Extract, from the Private Journal of Joseph Smith Jr.’, Times and Seasons, november 1839, p. 8.

  13. Leer en Verbonden 127:2; brief van Joseph Smith aan de heiligen, 1 september 1842, Nauvoo (Illinois).

  14. History of the Church, deel 1, p. 450; uit een brief van Joseph Smith aan Edward Partridge en anderen, 5 december 1833, Kirtland (Ohio).

  15. History of the Church, deel 1, p. 455; alinea-indeling gewijzigd; uit een brief van Joseph Smith aan Edward Partridge en anderen, 10 december 1833, Kirtland (Ohio).

  16. History of the Church, deel 2, p. 352; uit het dagboek van Joseph Smith, 1 december 1836, Kirtland (Ohio).

  17. History of the Church, deel 2, p. 493; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek B-1, pp. 762–763, kerkarchieven.

  18. History of the Church, deel 4, p. 570; uit een leerrede van Joseph Smith op 30 maart 1842 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Eliza R. Snow.

  19. History of the Church, deel 4, p. 185; uit een brief die Joseph Smith en zijn raadgevers in het Eerste Presidium schreven aan de heiligen, september 1840, Nauvoo (Illinois), gepubliceerd in Times and Seasons, oktober 1840, p. 178.

  20. History of the Church, deel 2, p. 353; uit het dagboek van Joseph Smith, 1 december 1836, Kirtland (Ohio).

  21. History of the Church, deel 4, p. 337; uit een verslag van Joseph Smith en zijn raadgevers in het Eerste Presidium, 7 april 1841, Nauvoo (Illinois), gepubliceerd in Times and Seasons, 15 april 1841, p. 385.

  22. George A. Smith, ‘History of George Albert Smith by Himself ’, p. 49, George Albert Smith, papieren, 1834–1875, kerkarchieven.

  23. History of the Church, deel 6, p. 546; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek F-1, p. 147, kerkarchieven.

Afbeelding
Joseph being tarred and feathered

Op de avond van 24 maart 1832 werd Joseph Smith in Hiram (Ohio) uit zijn huis gesleept door een woedende bende en ingesmeerd met pek en veren.

Afbeelding
John Taylor

John Taylor

Afbeelding
family in hospital

‘Ons vertrouwen is in God, en we zijn vastbesloten, met behulp van zijn genade, om het werk voort te zetten en tot het einde getrouw te zijn.’