Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 30: Standvastig in Christus’ werk


Hoofdstuk 30

Standvastig in Christus’ werk

‘Ik ben een liefhebber van Christus’ werk.’

Uit het leven van Joseph Smith

In oktober 1838 bereikte het conflict tussen de heiligen die in het noorden van Missouri woonden en de plaatselijke bendes en milities een hoogtepunt. Op de 27ste van die maand vaardigde gouverneur Lilburn W. Boggs van Missouri een berucht bevel uit aan de staatsmilitie: ‘De mormonen moeten als vijanden beschouwd worden en moeten zo nodig voor het algemeen welzijn uitgeroeid of uit de staat verdreven worden. Hun wandaden gaan alle beschrijving te boven.’1 Drie dagen later sloeg een grote groep gewapende militieleden de tenten op vlakbij Far West (Missouri), waar de hoofdzetel van de kerk gevestigd was, en maakte zich op om de stad aan te vallen.

Omdat zij zich ernstig zorgen maakten over de veiligheid van de heiligen der laatste dagen, stemden Joseph Smith en andere kerkleiders er op 31 oktober mee in om met de militie-officieren te onderhandelen over vrede. Toen zij echter het kamp van de militie naderden, werden de profeet en zijn metgezellen plotseling gearresteerd. Vervolgens werden zij afgemarcheerd naar het kamp, waar zij gedwongen werden om de hele nacht in een ijskoude stortbui op de koude grond te liggen terwijl de bewakers naar hen schreeuwden en vloekten. Toen de officieren besloten om de gevangenen naar Independence (Missouri) te brengen, smeekten Joseph en zijn metgezellen om hun gezin te mogen spreken.

‘Ik vond mijn vrouw en kinderen in tranen,’ schreef de profeet daarover, ‘want zij vreesden dat wij doodgeschoten waren door hen die gezworen hadden ons het leven te benemen, en dat zij mij nooit meer zouden zien. (…) Wie weet hoe ik me toen voelde, toen ik zo van mijn vrouw werd weggerukt en haar en mijn kinderen achterliet, omringd door monsters van mensen, zonder te weten hoe er in hun behoeften voorzien zou worden; terwijl ik ver weg van hen zou worden gebracht opdat mijn vijanden mij konden vernietigen zodra zij dat gepast vonden. Mijn vrouw weende en mijn kinderen klampten zich aan mij vast tot zij met het zwaard door de bewakers van mij af werden gestoten.’2

Na een korte detentie in Independence werden de profeet en enkele andere kerkleiders naar Richmond (Missouri) gebracht, waar zij, aan elkaar geketend en zwaar bewaakt, werden opgesloten in een oud houten huis. De profeet bleef nog ongeveer drie weken in de gevangenis te Richmond alvorens hij werd overgebracht naar de gevangenis in Liberty (Missouri). Hoewel de omstandigheden akelig waren, schreef de profeet kort na zijn aankomst in Richmond aan Emma: ‘Wij zijn gevangenen in ketenen en worden zwaar bewaakt, om Christus’ wil en om geen enkele andere reden. (…) Broeder [George W.] Robinson is naast mij vastgeketend; hij heeft een oprecht hart en een vastbesloten geest. Daarnaast zit broeder [Lyman] Wight, daarnaast broeder [Sidney] Rigdon, daarnaast Hyrum [Smith], daarnaast Parley [P. Pratt] en daarnaast Amasa [Lyman], en zo zijn wij met ketens met elkaar verbonden, maar ook met de banden van eeuwige liefde. Wij zijn opgewekt en verheugen ons dat wij waardig geacht worden om vervolgd te worden om Christus’ wil.’3

Tijdens een van de koude, lange nachten lagen de mannen tot na middernacht slapeloos op de grond omdat de bewakers pochten over hun recente aanvallen op de heiligen, waarbij zij hun berovingen, verkrachtingen en moorden bespraken. Ouderling Parley P. Pratt vertelde later: ‘Ik had ernaar geluisterd totdat ik zo met afschuw vervuld, geschokt, ontzet en met gerechtvaardigde verontwaardiging vervuld was, dat ik me nauwelijks kon bedwingen om op te staan en de bewakers bestraffend toe te spreken. Maar ik zei niets tegen Joseph of iemand anders, hoewel ik naast hem lag en wist dat hij wakker was. Plotseling stond hij op en sprak met bulderende stem, als een brullende leeuw, de volgende woorden, voor zover ik me kan herinneren:

‘“ZWIJG! (…) In de naam van Jezus Christus vermaan ik u en gebied u te zwijgen; ik kan geen minuut meer leven en zulke taal nog langer aanhoren. Houd daarmee op, anders zult u of ik OP DIT MOMENT sterven!”

‘Toen zweeg hij. Hij stond kaarsrecht in grote majesteit. Geketend en ongewapend; kalm, onverstoorbaar en waardig als een engel keek hij de bevende bewakers aan die hun wapens hadden laten zakken of op de grond hadden laten vallen; met knikkende knieën kropen ze in een hoek of vielen ze aan zijn voeten, smeekten om vergeving en hielden hun mond totdat ze werden afgelost.’4

Leringen van Joseph Smith

Zelfs in tegenspoed doen de standvastigen opgewekt wat zij kunnen.

In september 1839, toen de heiligen waren begonnen aan het enorme karwei om de stad Nauvoo (Illinois) te bouwen, schreef de profeet het volgende aan een lid van de kerk in Kirtland (Ohio): ‘Wat de situatie van de kerk hier betreft gaat alles zo goed als we onder de omstandigheden redelijkerwijs kunnen verwachten. (…) Er zijn hier al heel wat gezinnen verzameld en we verwachten er meer, vooral daar wij bij navraag niet meer dan [het gebruikelijke percentage] ziekten hebben gehad, niettegenstaande de beproevingen die we hebben doorgemaakt en de ontberingen waaraan we zijn blootgesteld. Daar wij erop rekenen dat de genade en macht van God ten behoeve van ons worden aangewend, hopen wij te volharden in elk goed en nuttig werk, ja, tot het einde, zodat als wij gewogen worden, wij niet te licht worden bevonden.’5

In september 1842 schreef de profeet het volgende in een brief aan de kerk, die later in Leer en Verbonden 128:19, 22 is opgenomen: ‘Welnu, wat horen wij in het evangelie dat wij hebben ontvangen? Een stem van blijdschap! Een stem van barmhartigheid uit de hemel; en een stem van waarheid uit de aarde; blijde tijdingen voor de doden; een stem van blijdschap voor de levenden en de doden; blijde tijdingen van grote vreugde. (…) Broeders, zullen wij niet voorwaarts gaan in zo’n groot werk? Gaat voorwaarts en niet achterwaarts! Houdt moed, broeders; en op, op naar de overwinning! Laat uw hart zich verheugen en buitengewoon verblijd zijn.’6

De profeet heeft het volgende gezegd over de vooruitgang van de kerk in 1831: ‘Het was duidelijk dat de Heer ons macht gaf al naar gelang het werk dat wij te doen hadden, en kracht al naar gelang de wedren die wij te lopen hadden, en genade en hulp al naar gelang onze behoeften.’7

De standvastigen houden van Christus’ werk en streven ernaar christelijke eigenschappen te ontwikkelen.

‘Ik houd van Christus’ werk en van deugzaamheid, kuisheid en bestendig rechtschapen gedrag en een heilige levenswandel.’8

‘Ik geloof in het leiden van een deugdzaam, rechtschapen en heilig leven voor God en vind dat het mijn plicht is om alle mensen binnen mijn bereik over te halen om hetzelfde te doen, opdat zij mogen ophouden kwaad te doen en leren goed te doen, en hun zonden mogen vervangen door rechtschapenheid.’9

‘Als we ons geloof versterken door elke goede eigenschap te verwerven die de kinderen van de heilige Jezus siert, kunnen wij in de ure des gebeds bidden; wij kunnen onze naaste liefhebben als onszelf en in tijden van beproeving getrouw blijven, omdat wij weten dat de beloning van dezulken groter is in het koninkrijk der hemelen. Wat een vertroosting! Wat een vreugde!’ Ik zal het leven van de rechtschapene leiden, en laat mijn beloning als de zijne zijn!

‘(…) Rechtschapenheid moet voor de heiligen in alles het doel zijn, en als de [Leer en Verbonden] is gepubliceerd, zullen zij leren dat er veel van ze wordt verwacht. Doe het goede en breng gerechtigheid tot stand met een oog alleen gericht op de heerlijkheid Gods, dan zult u uw beloning ontvangen wanneer de Heer ieder naar zijn werken vergoedt. (…) In de naam van Jezus Christus smeken wij u om zo te leven dat u de zegeningen verdient die op beproeving volgen, om de ziel te voeden van hen die tot het einde toe in getrouwheid volharden.’10

‘Laat van nu af aan waarheid en gerechtigheid in u heersen; en wees matig in alles; onthoud u van dronkenschap en vloeken en van alle godslasterlijke taal, en van alles wat onrechtvaardig of onheilig is; en van vijandschap, haat en afgunst, en van elk onheilig verlangen. Wees eerlijk tegen elkaar, want het lijkt erop dat sommigen hierin tekort zijn geschoten en dat sommigen liefdeloos en inhalig zijn geweest. (…) God heeft aan dergelijke mensen een hekel, en zij zullen hun deel aan verdriet meemaken bij het voortrollen van het grote wiel, want het rolt en niemand kan het tegenhouden. Zion zal alsnog opleven, ook al lijkt zij dood te zijn.’11

‘Als iemand die er sterk naar verlangt dat alle mensen het heil ontvangen, wil ik u eraan herinneren dat u allen met goddelijke ijver dient te streven naar deugdzaamheid, heiligheid en het naleven van de geboden van de Heer. Wees goed, wijs, rechtvaardig, vooruitstrevend; en wees bovenal welwillend, altijd overvloedig in alle goede werken. Mogen de gezondheid, vrede en liefde van God de Vader en de genade van Jezus Christus, onze Heer, in u allen verblijven, dat bid ik oprecht als uw toegewijde broeder en vriend in het eeuwige evangelie.’12

‘Wees zachtmoedig en nederig, rechtschapen en oprecht; vergeld kwaad met goed. (…) Wees ootmoedig en geduldig in alle levensomstandigheden; dan zullen wij een heerlijker overwinning vieren.’13

‘Wij willen onze broeders stoutmoedig vermanen om nederig te zijn en veel te bidden, om te leven als kinderen van het licht en van de dag, opdat zij de genade mogen hebben om elke verleiding te weerstaan en alle kwaad te overwinnen in de vrome naam van onze Heer Jezus Christus.’14

De standvastigen streven ernaar om zich in dit leven te beteren.

‘De gedachte dat iedereen zal ontvangen al naar gelang zijn eigen ijver en vasthoudendheid in de wijngaard zou ieder die geroepen is als predikant van deze blijde boodschap zo moeten inspireren dat hij zijn talenten ontwikkelt opdat hij andere talenten kan krijgen, opdat er als de Meester gaat zitten om rekenschap te vragen van zijn dienstknechten, er gezegd mag worden: wèl gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw Heer [Matteüs 25:21]. (…)

‘(…) Geen enkele overweging zou ons ervan moeten weerhouden om goedkeuring in Gods ogen weg te dragen, overeenkomstig zijn goddelijke vereisten. Mensen vergeten maar al te vaak dat zij voor elke zegening die zij krijgen afhankelijk zijn van de hemel en dat zij rekenschap moeten afleggen van wat zij doen met elke gelegenheid die zij krijgen. Weet u, broeders, dat toen de Meester in de gelijkenis van de Heiland over de rentmeesters zijn dienstknechten bij Zich riep, Hij hen enkele talenten gaf om te vermeerderen tijdens zijn verblijf in den vreemde, en dat Hij om rekenschap vroeg toen Hij terugkeerde [zie Matteüs 25:14–30]. En zo gaat het nu ook. Onze Meester is slechts kort weg en aan het einde van zijn periode van afwezigheid zal Hij van ieder rekenschap vragen. En van diegene die vijf talenten heeft gekregen, zullen er tien vereist worden. En hij die niets vermeerderd heeft, wordt als een luie dienstknecht uitgeworpen terwijl de getrouwe eeuwige eer ontvangt. Daarom smeken wij vurig de genade van onze Vader over u af, door middel van zijn Zoon, Jezus Christus, opdat u niet mag verflauwen bij verleiding, noch worden overwonnen bij vervolging.’15

‘Na deze instructie bent u verantwoordelijk voor uw eigen zonden; het is een begerenswaardige eer om zo voor uw hemelse Vader te wandelen dat u zichzelf redt; wij allen zijn rekenschap verschuldigd tegenover God voor de wijze waarop wij het licht en de wijsheid verbeteren die onze Heer ons heeft gegeven om ons in staat te stellen onszelf te redden.’16

De standvastigen volharden getrouw tot het einde en ontvangen een kroon van celestiale heerlijkheid.

‘Wij vertrouwen op God en zijn vastbesloten om, met behulp van zijn genade, het werk voort te zetten en tot het einde toe getrouw te zijn, opdat wij mogen worden gekroond met kronen van celestiale heerlijkheid en de rust ingaan die is bereid voor de kinderen Gods.’17

‘Strijd de goede strijd van het geloof opdat u de kroon mag verdienen die is weggelegd voor hen die getrouw tot het einde van hun proeftijd volharden [2 Timoteüs 4:7–8]. Houd daarom vast aan wat u zo vrijelijk uit Gods hand hebt ontvangen, zodat u bij aanvang van de tijden van vernieuwing niet voor niets zult hebben gewerkt, maar moogt rusten van al uw werk en een volheid van vreugde in Gods koninkrijk zult hebben.’18

‘U kunt nooit té goed zijn. Geduld is hemels, gehoorzaamheid is edel, vergiffenis is genadig en verhoging is goddelijk. En hij die getrouw tot het einde toe volhardt, zal geenszins zijn beloning verliezen. Een goed mens zal alles verdragen om Christus te eren en zal zelfs de hele wereld en allen die daarin zijn, wegdoen om zijn ziel te redden.’19

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.

  • Lees op pagina’s 379–380 het verhaal van Joseph Smith die de bewakers vermaant. Wat zegt dit verhaal u over Joseph Smith?

  • Joseph Smith heeft gezegd dat het evangelie ‘een stem van blijdschap’ is en verklaarde: ‘Laat uw hart zich verheugen en buitengewoon verblijd zijn’ (pagina 381). Op welke manieren kan onze kennis van het evangelie ertoe bijdragen dat wij ons verheugen en ‘buitengewoon verblijd’ zijn, zelfs in tijden van ontbering?

  • Lees de eerste alinea op pagina 381. Wat betekent het volgens u om macht te ontvangen, ‘al naar gelang het werk dat wij te doen [hebben]’? Kunt u voorbeelden bedenken die dit illustreren?

  • Lees de tweede alinea op p. 381. Welke eigenschappen verwacht u te zien in iemand die zegt dat hij ‘van Christus’ werk houdt’? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 381–382.)

  • Bedenk bij het bestuderen van de raad van de profeet Joseph op de pagina’s 382–384 iets dat u moet verbeteren. Bepaal wat u gaat doen om de verantwoordelijkheid voor die verbetering op u te nemen.

  • Bestudeer de laatste twee alinea’s van dit hoofdstuk (pp. 384–385). Wat zijn zoal de zegeningen voor hen die ‘de goede strijd van geloof ’ strijden? Hoe proberen sommige mensen ons over te halen om niet ‘te goed’ te zijn? Hoe kunnen op dergelijke druk reageren?

Relevante teksten: Deuteronomium 31:6; 2 Timoteüs 1:7–8; 2 Nephi 31:19–20; Mosiah 5:15; LV 59:23

Noten

  1. Lilburn W. Boggs, aanhaling in History of the Church, deel 3, p. 175; uit bevelen gegeven aan John B. Clark, 27 oktober 1838, Jefferson City (Missouri).

  2. History of the Church, deel 3, p. 193; uit ‘Extract, from the Private Journal of Joseph Smith Jr.’, Times and Seasons, november 1839, p. 6.

  3. Brief van Joseph Smith aan Emma Smith, 12 november 1838, Richmond (Missouri); archieven van Community of Christ, Independence (Missouri).

  4. Parley P. Pratt, Autobiography of Parley P. Pratt, red. Parley P. Pratt jr. (1938), pp. 210–211; cursivering verwijderd.

  5. History of the Church, deel 4, pp. 8–9; woorden tussen vierkante haakjes in origineel; alinea-indeling gewijzigd; uit een brief van Joseph Smith aan Isaac Galland, 11 september 1839, Commerce (Illinois).

  6. Leer en Verbonden 128:19, 22; brief van Joseph Smith aan de heiligen, 6 september 1842, Nauvoo (Illinois).

  7. History of the Church, deel 1, p. 176; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek A–1, p. 118, kerkarchieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Salt Lake City (Utah, VS).

  8. Brief van Joseph Smith aan William W. Phelps, 31 juli 1832, Hiram (Ohio); Joseph Smith, collectie, kerkarchieven.

  9. Brief van Joseph Smith aan de redacteur van de Chester County Register and Examiner, 22 januari 1840, Brandywine (Pennsylvania); origineel in privébezit; de brief is in de krant gepubliceerd op 11 februari 1840.

  10. History of the Church, deel 2, pp. 229–230, voetnoot; uit: ‘To the Saints Scattered Abroad’, Messenger and Advocate, juni 1835, pp. 137–138.

  11. History of the Church, deel 3, p. 233; uit een brief van Joseph Smith aan kerkleden in Caldwell County (Missouri), 16 december 1838, gevangenis te Liberty (Missouri).

  12. History of the Church, deel 5, p. 417; uit een aanbevelingsbrief van Joseph Smith voor Brigham Young, 1 juni 1843, Nauvoo (Illinois).

  13. History of the Church, deel 6, p. 411; uit een leerrede van Joseph Smith op 26 mei 1844 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Thomas Bullock.

  14. Brief van Joseph Smith en hogepriesters aan de broeders in Geneseo (New York), 23 november 1833, Kirtland (Ohio), kerkelijke archieven.

  15. History of the Church, deel 2, pp. 6, 22–23; uit ‘The Elders of the Church in Kirtland, to Their Brethren Abroad’, 22 januari 1834, gepubliceerd in Evening and Morning Star, februari 1834, p. 135; april 1834, p. 152.

  16. History of the Church, deel 4, p. 606; uit een leerrede van Joseph Smith op 28 april 1842 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Eliza R. Snow; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  17. History of the Church, deel 1, p. 450; uit een brief van Joseph Smith aan Edward Partridge en anderen, 5 december 1833, Kirtland (Ohio).

  18. Brief van Joseph Smith en John Whitmer aan de heiligen in Colesville (New York), 20 augustus 1830, Harmony (Pennsylvania). In: Newel Knight, Autobiography and Journal, ca. 1846–1847, pp. 129–130, kerkarchieven.

  19. History of the Church, deel 6, p. 427; uit een brief van Joseph en Hyrum Smith aan Abijah Tewksbury, 4 juni 1844, Nauvoo (Illinois); Abijah Tewksbury’s achternaam is in History of the Church onterecht gespeld als ‘Tewkesbury’.

Afbeelding
Joseph rebuking guards

In Richmond (Missouri) moest een groep gevangen genomen kerkleiders urenlang toehoren hoe hun bewakers pochten over aanvallen op de heiligen. Plotseling stond Joseph Smith op en zei: ‘In de naam van Jezus Christus vermaan ik u en beveel u stil te zijn.’

Afbeelding
servant burying talent

‘Hij die niets verbeterd heeft, wordt uitgeworpen als een luie dienstknecht, terwijl de getrouwe eeuwige eer ontvangt.’