Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 8: Het eeuwige priesterschap


HOOFDSTUK 8

Het eeuwige priesterschap

‘Het Melchizedeks priesterschap is het kanaal waardoor alle kennis, alle leer, het heilsplan en elke belangrijke kwestie uit de hemel wordt geopenbaard.’

Uit het leven van Joseph Smith

Toen Joseph Smith en Oliver Cowdery het Aäronisch priesterschap en de verordening van de doop ontvangen hadden, kregen zij ongekende zegeningen. De profeet herinnerde zich later: ‘Daar onze geest nu verlicht was, werden de Schriften geopend voor ons begrip en werden de ware betekenis en bedoeling van de meer verborgen passages ons geopenbaard op een wijze die voordien nooit binnen ons bereik had gelegen en ook nooit eerder bij ons was opgekomen’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:74). Met dit extra inzicht gingen zij verder met de vertaling van het Boek van Mormon. Maar de profeet had een belangrijke zegening nog niet ontvangen — een die nodig was om de kerk te organiseren, priesterschapsambten en quorums in te stellen en de gave van de Heilige Geest te verlenen. Hij moest het Melchizedeks priesterschap ontvangen.

Zoals Johannes de Doper beloofd had, ontvingen Joseph en Oliver deze zegening kort nadat zij het Aäronisch priesterschap ontvangen hadden. De apostelen Petrus, Jakobus en Johannes verschenen op een rustige plek bij de Susquehanna aan hen en verleenden hen het Melchizedeks priesterschap. Joseph zei later dat hij ‘de stemmen van Petrus, Jakobus en Johannes in de wildernis tussen Harmony (Susquehanna County) en Colesville (Broome County) aan de Susquehanna [had gehoord], die verkondigen dat zij de sleutels bezitten van het koninkrijk en van de bedeling van de volheid der tijden!’ (LV 128:20.)

In de daaropvolgende jaren werd Joseph Smith bezocht door veel andere priesterschapsdragers uit de oudheid. Die boodschappers van God kwamen om de priesterschapssleutels terug te brengen die nodig waren om alle evangeliezegeningen beschikbaar te stellen aan de kinderen van God. Zij kwamen ook om de profeet die aan het hoofd zou staan van de bedeling van de volheid der tijden te onderwijzen.

President John Taylor, de derde president van de kerk, heeft uitgelegd: ‘Mozes, Elia, Elias en veel andere prominenten uit de Schriften, die in verschillende bedelingen werkzaam waren geweest, verschenen en bevestigden op Joseph verschillende sleutels, machten, rechten, voorrechten en privileges, die zij in hun tijd bezaten. (…) Welke kennis, intelligentie, priesterschap, machten of openbaringen er door de tijden heen dan ook aan deze mannen zijn geschonken, ze zijn opnieuw op aarde hersteld door de bediening en door middel van hen die het heilig priesterschap van God in hun bedeling bezaten.’1

President Taylor heeft bovendien gezegd: ‘Als u Joseph zou vragen hoe Adam eruitzag, zou hij dat meteen vertellen; hij zou u vertellen hoe lang hij is en hoe hij eruitziet en alles wat u van hem wilt weten. U had hem ook kunnen vragen wat voor mensen Petrus, Jakobus en Johannes waren, en hij had u dat kunnen vertellen. Waarom? Omdat hij hen gezien had.’2

In september 1842 schreef de profeet een brief aan de kerk om zijn vreugde uit te spreken over de kennis en de priesterschapssleutels die terug naar de aarde waren gebracht: ‘En nogmaals, wat horen wij? Blijde tijdingen uit Cumorah! Moroni, een engel uit de hemel, die de vervulling van de profeten verkondigt — het boek dat zal worden geopenbaard. (…) En de stem van Michaël, de aartsengel; de stem van Gabriël en van Rafaël en van verschillende engelen, vanaf Michaël of Adam tot aan de huidige tijd, die allen hun bedeling, hun rechten, hun sleutels, hun eer, majesteit en heerlijkheid, en de macht van hun priesterschap bekendmaakten; regel op regel, voorschrift op voorschrift; hier een weinig, en daar een weinig; ons vertroostend door te verkondigen wat zal komen, onze hoop versterkend!’ (LV 128:20–21.)

Leringen van Joseph Smith

Het priesterschap is eeuwig en profeten in elke bedeling droegen het

‘Er is vanaf Adam tot aan deze tijd een keten van gezag en macht geweest.’3

‘Het priesterschap is eerst aan Adam gegeven. Hij heeft het eerste presidentschap verkregen en heeft de bijbehorende sleutels van generatie tot generatie in zijn bezit gehad. Hij had die al tijdens de schepping gekregen, voordat de wereld was geschapen, zoals in Genesis 1:26–28 staat. Hij had heerschappij over elk levend wezen gekregen. Hij is de aartsengel Michaël die in de Schriften wordt genoemd. En toen ging het op Noach over, die Gabriël is; hij is in gezag na Adam de volgende in de priesterschapslijn; hij werd door God tot dit ambt geroepen en was de vader van alle levenden in zijn tijd, en hij kreeg de heerschappij. Deze mannen droegen als eersten de sleutels op aarde en vervolgens in de hemel.

‘Het priesterschap is een eeuwig beginsel, en bestaat al voor eeuwig bij God, en zal voor eeuwig blijven bestaan, zonder begin der dagen of einde der jaren [zie Hebreeën 7:3]. De sleutels moeten uit de hemel komen als het evangelie wordt gebracht. Als ze vanuit de hemel geopenbaard worden, gebeurt dat op gezag van Adam.

‘In het zevende hoofdstuk van zijn boek heeft Daniël het over de Oude van dagen; hij bedoelt de oudste mens, onze vader Adam [zie Daniël 7:9–14]; Hij (Adam) is de vader van de mensenfamilie en hij presideert de geesten van alle mensen, en allen die de sleutels hebben gehad, moeten in deze grote raadsvergadering voor hem staan. (…) De Zoon des mensen staat voor hem en hij krijgt eer en heerschappij. Adam geeft Christus zijn rentmeesterschap dat hij kreeg omdat hij de sleutels van het heelal bezat, maar hij behoudt zijn positie als hoofd van de mensenfamilie.

(…) De Vader riep alle geesten bijeen vóór de schepping van de mens, en Hij organiseerde hen. Hij (Adam) is het hoofd en hem werd geboden om zich te vermenigvuldigen. De sleutels zijn eerst aan hem gegeven en ze zijn door hem aan anderen doorgegeven. Hij zal rekenschap moeten geven van zijn rentmeesterschap, en zij moeten aan hem rekenschap geven.

‘Het priesterschap is eeuwig. De Heiland, Mozes en Elias (Elia) hebben de sleutels aan Petrus, Jakobus en Johannes gegeven toen zij op de berg voor hen verheerlijkt werden. Het priesterschap is eeuwig — zonder begin van dagen of eind van jaren; zonder vader, moeder enzovoort. Als er geen verandering in verordeningen is, is er geen verandering in priesterschap. Waar de verordeningen van het evangelie worden bediend, daar is het priesterschap.

‘Hoe zijn wij in de laatste dagen aan het priesterschap gekomen? Het is in een regelmatige opvolging telkens weer van boven gekomen. Petrus, Jakobus en Johannes hadden het gekregen en zij gaven het door aan anderen. Christus is de grote hogepriester; Adam is de volgende. Paulus heeft het over de kerk die tot ontelbare aantallen engelen nadert — tot God, de Rechter van allen — tot de geesten van rechtschapen mensen die tot volmaking gekomen zijn; tot Jezus, de Middelaar van het nieuwe verbond [zie Hebreeën 12:22–24].’4

Profeten die de priesterschapssleutels in de oudheid droegen, hebben samen het werk van de laatste bedeling tot stand gebracht

‘Ik zag Adam in de vallei Adam-ondi-Ahman. Hij riep zijn kinderen bijeen en gaf hun een patriarchale zegen. De Heer verscheen in hun midden en hij (Adam) zegende hen allen en voorzegde wat hen tot de laatste generatie zou overkomen.

‘Dit is de reden dat Adam zijn nakomelingen zegende: hij wilde ze terugbrengen naar de tegenwoordigheid van God. Zij zochten naar een stad enzovoort [“waarvan God de ontwerper en de bouwmeester is” — Hebreeën 11:10]. Mozes probeerde door de kracht van het priesterschap de kinderen Israëls terug te brengen naar de tegenwoordigheid van God, maar daar slaagde hij niet in. In de begintijd van de wereld probeerde men datzelfde al te vestigen; en er werden Eliassen opgewekt die probeerden deze heerlijkheden terug te brengen, maar ze verkregen ze niet; maar ze profeteerden van een tijd waarin deze heerlijkheid zou worden geopenbaard. Paulus had het over de bedeling van de volheid der tijden waarin God alles in één zou verzamelen, enzovoort [zie Efeziërs 1:10]; en de mannen aan wie die sleutels zijn gegeven, moeten daar zijn; en zonder ons kunnen zij niet vervolmaakt worden.

‘Deze mannen zijn in de hemel, maar hun kinderen zijn op aarde. Zij voelen met ons mee. God stuurt mannen met een reden naar beneden. “De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven” [Matteüs 13:41]. Al die gezagsdragers komen omlaag en slaan de handen met de onze ineen om dit werk tot stand te brengen.

‘Het koninkrijk der hemelen is als een mosterdzaadje. Het mosterdzaadje is klein, maar brengt een grote boom voort en de vogels wonen op zijn takken. [Zie Marcus 4:30–32.] De vogels zijn de engelen. Engelen komen dus omlaag en vergaderen samen hun kinderen. Wij kunnen zonder hen niet vervolmaakt worden, noch zij zonder ons; als deze dingen zijn gedaan, zal de Zoon des mensen neerdalen, zal de Oude van dagen zitting hebben; wij kunnen een ontelbaar aantal engelen naderen, omgang met hen hebben en instructies van hen ontvangen.’5

De priesterschapsverordeningen zijn vanaf het begin ingesteld en wij moeten ze naleven zoals God heeft aangewezen

‘Adam (…) was de eerste mens, die door Daniël de “Oude van dagen” werd genoemd [Daniël 7:9], of met andere woorden, de eerste en oudste van allen, de grote, grote voorouder van wie is gezegd dat hij elders Michaël is, omdat hij de eerste en de vader van allen is, niet alleen door afstamming, en door wie Christus vanuit de hemel is geopenbaard en van nu af aan geopenbaard zal blijven. Adam draagt de sleutels van de bedeling van de volheid der tijden; namelijk de bedeling van alle tijden die door hem zijn en worden geopenbaard vanaf het begin tot Christus, en van Christus tot het einde van alle bedelingen die moeten worden geopenbaard. (…)

‘[God] heeft de verordeningen ingesteld om voor altijd en altijd hetzelfde te zijn en heeft Adam aangesteld om over ze te waken en ze vanuit de hemel aan de mens te openbaren of engelen te sturen om ze te openbaren. “Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven?” [Hebreeën 1:14].

‘Die engelen staan onder leiding van Michaël of Adam, die op aanwijzing van de Heer te werk gaat. Uit de bovenstaande aanhaling vernemen wij dat Paulus de doeleinden van God met betrekking tot zijn relatie met de mens volmaakt begreep, alsmede die heerlijke en volmaakte orde die Hij zelf vestigde, waarmee Hij macht, openbaringen en heerlijkheid verstrekte.

‘God erkent niet datgene wat Hij niet heeft geroepen, geordend en gekozen. In het begin riep God Adam met zijn eigen stem. “En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij” [Genesis 3:9–10]. Adam kreeg geboden en instructies van God — dat was vanaf het begin de orde.

‘Dat hij vanaf het begin openbaringen, geboden en verordeningen ontving, staat niet ter discussie; hoe konden zij anders op aanvaardbare wijze offers aan God gaan brengen? En als zij offers brachten, moest daar door ordening het gezag voor gegeven zijn. We lezen in Genesis [4:4] dat Abel ook de eerstelingen van de kudde en het vet daarvan bracht, en de Heer sloeg acht op Abel en zijn offer. (…)

‘Dit is dan de aard van het priesterschap; iedere man die het presidentschap van deze bedeling draagt en een man die het presidentschap van hen allen draagt, namelijk Adam; en Adam krijgt zijn presidentschap en gezag van de Heer, maar kan geen volheid ontvangen tot Christus het koninkrijk aan de Vader geeft, wat aan het einde van de laatste bedeling zal plaatsvinden.

‘De macht, heerlijkheid en zegeningen van het priesterschap konden alleen voortduren als zij die een ordening hadden ontvangen ook rechtschapen bleven leven. Maar Kaïn, die ook het gezag had ontvangen om te offeren, bracht zijn offer niet in rechtschapenheid en werd vervloekt. Daaruit blijkt dat de verordeningen nauwkeurig volgens Gods aanwijzingen nageleefd moeten worden; anders zal het priesterschap een vloek in plaats van een zegen blijken te zijn.’6

Het Melchizedeks priesterschap is het kanaal waardoor God Zichzelf en zijn doeleinden openbaart

‘Er is in de Schriften sprake van twee priesterschappen, namelijk het Melchizedeks en het Aäronisch of Levitisch priesterschap. Hoewel er twee priesterschappen zijn, omvat het Melchizedeks priesterschap het Aäronisch of Levitisch priesterschap en is het het grootste en omvat het het hoogste gezag van het priesterschap, en de sleutels van Gods koninkrijk in alle tijdperken van de wereld, tot aan de laatste nakomelingen op aarde, en is het het kanaal waardoor alle kennis, leer, het heilsplan en elke belangrijke zaak uit de hemel wordt geopenbaard.

‘Het is ingesteld vóórdat de Heer “de aarde grondvestte”, vóórdat “de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden” [zie Job 38:4–7] en het is het hoogste en heiligste priesterschap, naar de orde van de Zoon Gods, en alle andere priesterschappen zijn slechts onderdelen, uitvloeisels, machten en zegeningen ervan en worden erdoor omvat, bestuurd en geleid. Het is het kanaal waardoor de Almachtige vanaf de schepping van deze aarde zijn heerlijkheid begon te openbaren, en waarlangs Hij zich is blijven openbaren aan de mensenkinderen tot in de huidige tijd, en waardoor Hij zijn doeleinden tot het einde der tijden kenbaar zal blijven maken.’7

‘De macht van het Melchizedeks priesterschap houdt de macht tot het hebben van een “leven zonder einde”; want het eeuwigdurende verbond kan niet verbroken worden. (…) Wat was de macht van Melchizedek? ‘Het was niet het priesterschap van Aäron, dat de uiterlijke verordeningen bedient en offers brengt. Zij die het volledige Melchizedekse priesterschap droegen, zijn koning en priester van de allerhoogste God, zij dragen de sleutels van macht en zegeningen. In feite is dat priesterschap een volmaakte theocratische wet en geeft het namens God wetten aan de mensen en verschaft levens zonder einde aan de zonen en dochters van Adam. (…)

‘“Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos” [Hebreeën 7:3]. Het Melchizedeks priesterschap omvat het recht van de eeuwige God, en niet door afstamming van vader en moeder. En dat priesterschap is net zo eeuwig als God zelf, daar het zonder begin en zonder einde is. (…)

‘(…) Het Levitisch [Aäronisch] priesterschap bestaat uit priesters die in uiterlijke verordeningen bedienen, en [wordt ontvangen] zonder eed; maar het priesterschap van Melchizedek priesterschap wordt ontvangen met een eed en een verbond.’8

‘Het Melchizedeks priesterschap [is] niets meer of minder dan het priesterschap van de Zoon Gods; (…) bepaalde verordeningen behoren tot het priesterschap, waar bepaalde resultaten uit voortvloeien. (…) Een groot voorrecht van het priesterschap is openbaringen omtrent de bedoeling en wil van God te verkrijgen. Dat is tevens het voorrecht van de Melchizedekse priesterschap: te vermanen en aan te sporen, en openbaring te ontvangen.’9

‘Alle priesterschap is Melchizedeks, maar er zijn verschillende onderdelen of gradaties. (…) Alle profeten droegen het Melchizedeks priesterschap.’10

‘Ik adviseer iedereen om verder te streven naar volmaking en steeds diepgaander de verborgenheden van goddelijkheid te onderzoeken. Een mens kan niets voor zichzelf doen, tenzij God hem op de juiste weg leidt; en daar is het priesterschap voor.’11

Men moet van godswege gemachtigd zijn en tot het priesterschap geordend zijn om in de heilsverordeningen te bedienen

Geloofsartikelen 1:5: ‘Wij geloven dat iemand van Godswege moet worden geroepen, door profetie en door handoplegging van hen die daartoe het gezag bezitten, om het evangelie te prediken en de verordeningen ervan te bedienen.’12

‘Wij geloven dat niemand een mensenziel door het evangelie het heil kan bedienen in de naam van Jezus Christus tenzij hij daartoe door openbaring van godswege is gemachtigd, of daartoe is geordend door iemand die God door openbaring heeft gezonden, zoals door Paulus is geschreven in Romeinen 10:14[–15]: “Hoe geloven [zij] in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn?” En verder vraag ik: hoe kunnen zij gezonden worden zonder openbaring, of zonder enige zichtbare manifestatie van God? In Hebreeën 5:4 staat: “En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron.” Dan zou ik willen vragen: hoe anders werd Aäron geroepen, dan door openbaring?’13

‘De engel zei tegen die goede oude Cornelius dat hij Petrus moest laten komen om te vernemen hoe hij behouden kon worden [zie Handelingen 10:21–22]: Petrus kon dopen en engelen konden dat niet — niet zolang er gezaghebbende functionarissen in het vlees waren die de sleutels van het koninkrijk of het gezag van het priesterschap droegen. Er is meer bewijs hiervan, namelijk dat Jezus zelf bij zijn verschijning aan Paulus op de weg naar Damascus niet zei hoe hij behouden kon worden. Hij had in de kerk ten eerste apostelen gevestigd, en ten tweede profeten, voor het werk der bediening, ter vervolmaking van de heiligen enzovoort [zie Efeziërs 4:11–12], en daar de grote regel van de hemel was dat er op aarde nooit iets gedaan zou worden zonder het geheim aan zijn dienstknechten, de profeten, te openbaren, zoals in Amos 3:7 beschreven staat, kon Paulus niet zoveel van de Heer vernemen over zijn taak in het totstandbrengen van het gewone heil van de mens als van een van Christus’ vertegenwoordigers die met dezelfde hemelse roeping van de Heer geroepen waren, en begiftigd waren met dezelfde macht van omhoog — zodat wat zij ontbonden op aarde, in de hemel ontbonden zou worden; en dat wat zij bonden op aarde, in de hemel gebonden zou worden [zie Matteüs 16:19].’14

Het is een groot voorrecht om een priesterschapsambt groot te maken

‘[Het] priesterschap (…) is te illustreren met de vorm van het menselijk lichaam, dat verschillende ledematen heeft die verschillende functies hebben; alle zijn noodzakelijk en het lichaam is niet compleet als niet alle ledematen er zijn. (…) Als een priester zijn plicht begrijpt, zijn roeping en bediening, en met de Heilige Geest predikt, is zijn verheuging net zo groot alsof hij lid van het Presidium was; en zijn diensten zijn nodig in het lichaam, net als die van de leraars en diakenen.’15

Eliza R. Snow heeft geschreven: ‘[Joseph Smith gaf] instructies met betrekking tot de verschillende ambten en de noodzaak dat ieder de taken uitvoert die hem of haar zijn toegewezen en de ambten vervult waarin hij of zij is aangesteld. Hij had het over de neiging van veel mensen om de lagere ambten in de kerk oneervol te beschouwen en jaloers op te zien naar de status van anderen die geroepen zijn om hen te presideren; dat het de dwaasheid en nonsens van het mensenhart was als iemand andere posities ambieerde dan God hem had aangewezen en dat het beter was als de mensen hun eigen roeping grootmaakten. (…) Ieder zou er uitsluitend naar moeten streven om zijn eigen ambt en roeping groot te maken.’16

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.

  • Lees op pagina 109 over Petrus, Jakobus en Johannes die het Melchizedeks priesterschap verleenden aan Joseph Smith en Oliver Cowdery. In welke opzichten zijn u en uw gezin door het terugbrengen van het Melchizedeks priesterschap gezegend?

  • In dit hoofdstuk getuigt Joseph Smith van een lijn van priesterschapsgezag door een opvolging van profeten. Waarom zou het belangrijk zijn geweest dat hij daar in zijn tijd in onderwees? Waarom moeten wij die leer in deze tijd ook begrijpen? Wat heeft de gezagslijn die Joseph Smith beschrijft te maken met de gezagslijn van een priesterschapsdrager?

  • Let bij het lezen van dit hoofdstuk op de manier waarop de profeet Joseph Smith de woorden eeuwig en eeuwigheid gebruikt. Wat blijkt daaruit over de aard en het belang van het priesterschap?

  • Joseph Smith noemde de zegeningen die we ontvangen als we ‘gedronken hebben van de overvloed aan kennis’ in de Schriften en ‘het voordeel hebben genoten’ van het woord Gods (pp. 115–116). Hoe vergroten deze leringen uw begrip van de evangelieverordeningen?

  • Neem de leringen van de profeet Joseph over het Melchizedeks priesterschap door (pp. 116–117). Bedenk in hoeverre het Melchizedeks priesterschap nodig is in alle aspecten van het evangelie. Welke gedachten en gevoelens hebt u als u op die manier aan het Melchizedeks priesterschap denkt?

  • Lees de laatste twee alinea’s van het hoofdstuk (p. 120). Hoe hebt u gezien dat elk lid van de kerk een belangrijke rol in het werk van de Heer speelt? Wat kan het gevolg zijn als wij ‘jaloers opzien’ naar hen die geroepen zijn als leiders in de kerk? Bedenk wat u kunt doen om uw eigen roeping groot te maken.

Relevante teksten: Alma 13:1–12; LV 27:5–14; 84:33–44, 109–110; 107:6–20; 121:34–46

Noten

  1. John Taylor, Deseret News: Semi-Weekly, 18 april 1882, p. 1; alinea-indeling gewijzigd.

  2. John Taylor, Deseret News: Semi-Weekly, 20 maart 1877, p. 1.

  3. History of the Church, deel 4, p. 425; uit een verslag van een kerkconferentie, gehouden op 3 oktober 1841 te Nauvoo (Illinois), gepubliceerd in Times and Seasons, 15 oktober 1841, p. 577.

  4. History of the Church, deel 3, pp. 85–88; uit een leerrede van Joseph Smith, ca. juli 1839 in Commerce (Illinois); opgetekend door Willard Richards.

  5. History of the Church, deel 3, pp. 388–391; uit een leerrede van Joseph Smith, ca. juli 1839 in Commerce (Illinois); opgetekend door Willard Richards.

  6. History of the Church, deel 4, pp. 207–209; uit een leerrede, opgesteld door Joseph Smith en op 5 oktober 1840 voorgelezen op een kerkconferentie in Nauvoo (Illinois).

  7. History of the Church, deel 4, p. 207; uit een leerrede, opgesteld door Joseph Smith en op 5 oktober 1840 voorgelezen op een kerkconferentie in Nauvoo (Illinois).

  8. History of the Church, deel 5, pp. 554–555; alinea-indeling gewijzigd; uit een leerrede van Joseph Smith op 27 augustus 1843 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Willard Richards en William Clayton; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  9. History of the Church, deel 2, p. 477; uit een leerrede van Joseph Smith op 6 april 1837 in Kirtland (Ohio); opgetekend voor Messenger and Advocate, april 1837, p. 487.

  10. Geciteerd door William Clayton in aantekeningen van een toespraak die Joseph Smith op 5 januari 1841 in Nauvoo (Illinois) hield; uit L. John Nuttall, ‘Extracts from William Clayton’s Private Book’, p. 5, dagboeken van L. John Nuttall, 1857–1904, L. Tom Perry Special Collections, Brigham Young University, Provo (Utah); afschrift in de kerkarchieven van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Salt Lake City, Utah, VS.

  11. History of the Church, deel 6, p. 363; uit een leerrede van Joseph Smith op 12 mei 1844 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Thomas Bullock.

  12. Geloofsartikelen 1:5.

  13. Brief van Joseph Smith aan Isaac Galland, 22 maart 1839, gevangenis te Liberty (Missouri), gepubliceerd in Times and Seasons, februari 1840, p. 54.

  14. ‘Baptism’, redactioneel artikel in Times and Seasons, 1 september 1842, p. 905; Joseph Smith was de redacteur van het tijdschrift.

  15. History of the Church, deel 2, p. 478; uit een leerrede van Joseph Smith op 6 april 1837 in Kirtland (Ohio); opgetekend voor Messenger and Advocate, april 1837, p. 487.

  16. History of the Church, deel 4, pp. 603, 606; alinea-indeling gewijzigd; uit een leerrede van Joseph Smith op 28 april 1842 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Eliza R. Snow; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

Afbeelding
Melchizedek Priesthood being conferred

Lees op pagina 109 over Petrus, Jakobus en Johannes die het Melchizedeks priesterschap verleenden aan Joseph Smith en Oliver Cowdery. ‘De sleutels [van het priesterschap] moeten uit de hemel komen als het evangelie wordt gebracht’, verklaarde de profeet.

Afbeelding
Adam-ondi-Ahman

‘Ik zag Adam in de vallei Adam-ondi-Ahman. Hij riep zijn kinderen bijeen en gaf hun een patriarchale zegen. De Heer verscheen in hun midden.’

Afbeelding
setting apart

‘Wij geloven dat iemand van Godswege moet worden geroepen, door profetie en door handoplegging van hen die daartoe het gezag bezitten, om het evangelie te prediken en de verordeningen ervan te bedienen.’