2004
In het licht van de Heer wandelen
November 2004


In het licht van de Heer wandelen

De band tussen verbondsvrouwen in de zustershulpvereniging kan de levensreis verlichten, verlevendigen en verrijken.

‘S Morgens vroeg in de lente, vlak na zonsopgang, begonnen Jan en ik aan onze dagelijkse ochtendwandeling. We waren net huisbezoekcollega’s geworden, we hadden allebei een jong gezin en een druk, veeleisend schema.

Jan en haar gezin waren pas naar onze wijk verhuisd, en ik wist niet zo goed waar we over zouden praten. Buiten adem liepen we iedere dag de heuvelachtige weg op en neer.

Aanvankelijk waren onze gesprekken oppervlakkig, over onze echtgenoot en kinderen, hun interesses en de scholen in de omgeving. Langzaam maar zeker werden onze gesprekken openhartiger, we spraken over geestelijke beginselen en ervaringen om achter wezenlijke waarheden te komen. Terwijl we aan onze lichamelijke conditie werkten, leek het wel of onze ziel in vorm raakte. Ik genoot van deze heerlijke inspanning.

Ik leerde twee onvergetelijke lessen van mijn omgang met Jan, waardoor mijn verstand nog steeds verlicht en mijn ziel nog steeds vervuld wordt. Ten eerste: als wij geestelijk zijn voorbereid, hoeven wij niet te vrezen, wat onze omstandigheden ook zijn. (Zie LV 38:30.)

Lang nadat we met onze wandelingen begonnen waren, kwam ik erachter dat Jan jaren daarvoor enkele beslissingen had genomen waardoor zij geleidelijk van de kerk was afgedwaald en een weg was ingeslagen waar zij nu spijt van had. Rond de tijd dat wij elkaar ontmoetten, had ze besloten om haar leven op orde te brengen. Het was haar hartsverlangen om zich voor te bereiden, zodat ze in de tempel aan haar man en kinderen verzegeld kon worden. Ze had het innige verlangen, dat Nephi onder woorden heeft gebracht, om ‘met Christus verzoend [te] zijn, en in [te] gaan door de enge poort, en [te] wandelen op het smalle pad, dat tot het leven leidt, en op het pad [te] blijven tot aan het einde van [haar] proeftijd’ (2 Nephi 33:9).

Je zou verwachten dat toen Jan eenmaal net zo oprecht als de vader van Lamoni in het Boek van Mormon had besloten om ‘al [haar] zonden na [te] laten om [de Heer] te kennen’ (Alma 22:18), haar levensreis wat soepeler zou verlopen. Maar dat was niet het geval. Ze kreeg met een van de moeilijkste beproevingen te maken. Jan bleek een hersentumor te hebben, haar man raakte zijn baan kwijt, en het gezin moest het huis en de auto verkopen.

Toch groeide Jan’ geloof in Jezus Christus sterker toen haar beproevingen groter werden. Terwijl we ons op onze ochtendwandelingen voortsleepten, leerde ik van Jan hoe ze door haar geloof in de Heer en haar dagelijkse geestelijke voorbereiding haar angst kon overwinnen. Ze leek op volmaakte wijze te begrijpen wat president Hinckley heeft gezegd: ‘Als we verstandig zijn, knielen we in smeekbede voor onze God neer. Hij zal ons helpen. Hij zal ons zegenen. Hij zal ons troosten en steunen.’ (Standing for Something [2000], p. 178.)

Hoewel ze zich middenin haar verschrikkelijke beproevingen bevond, was het voor mij duidelijk dat Jan wist dat de woorden van onze profeten waar zijn. Ze hield nooit op met haar geestelijke voorbereiding terwijl ze onbevreesd verder ging, één dag tegelijk, met een schitterend gevoel van rust in haar leven. In de loop van de uren die wij ’s morgens vroeg doorbrachten, zag ik letterlijk: ‘de morgen daagt, de nacht vliedt heen (…) in glorie rijst die schone dag’ (lofzang 1), terwijl Jan door haar bekering vergeving van haar zonden ontving en een grote geestelijke verlichting ervoer.

Ik vroeg Jan hoe ze gemoedsrust kon vinden nu haar leven zo in beroering was en alles om haar heen instortte. Ik geloof dat de woorden van een lofzang het best haar gevoelens over de verzoening in haar leven weergeven, en waar ze later ook met mij over sprak:

De Heer is mijn licht; de Heer is mijn kracht.

Der zonde lust zwicht, ’k verwin in zijn macht.

Mijn zwakheid bedekt Hij met teed’re genâ,

en op mijn gebed volgt zijn zegen weldra’.

(‘De Heer is mijn licht’, lofzang 57)

Vanwege haar duurzame geloof werd Jan door de verzoening van de Heer dagelijks vernieuwd. Ze onderwierp zich aan de wil van de Heer — één gebed, één tekst en één liefdedienst tegelijk.

Vlak voor haar dood, toen ze in de dertig was, was ik bij haar toen zij, haar man en de kinderen in de tempel aan het altaar neerknielden en voor eeuwig aan elkaar verzegeld werden.

De tweede onvergetelijke les die ik van Jan geleerd heb, is dat als de zusters van de zustershulpvereniging hun ‘oog alleen op de ere Gods’ hebben gericht (LV 4:5), zij overvloedig geestelijk begrip zullen krijgen en elkaar in hun geestelijke kracht laten delen.

Toen we voor het eerst samen gingen wandelen, hadden Jan en ik niet hetzelfde tempo. Maar toen ons hart ‘in eensgezindheid en liefde’ (Mosiah 18:21) samengesmeed werd, liepen we steeds meer in harmonie, zowel lichamelijk als geestelijk. We beurden elkaar op met ons getuigenis, we droegen elkaars lasten, we versterkten en troostten elkaar zoals ZHV-zusters altijd doen.

Door mijn vriendschap met Jan heb ik geleerd dat er tussen ZHV-zusters een heilige verwantschap bestaat. Net als velen van u zijn Jan en ik uitgegroeid van huisbezoekcollega’s tot zusters en liefdevolle vriendinnen. Ik getuig dat de band tussen verbondsvrouwen in de zustershulpvereniging onze levensreis kan verlichten, verlevendigen en verrijken, omdat wij elkaar kunnen leren hoe we de Heer op de eerste plaats in ons hart en ons leven kunnen zetten. Dat weet ik omdat Jan mij twintig jaar geleden door haar levenswijze heeft geholpen om dichter bij onze Heiland te komen. Ze heeft me aangemoedigd om verder te kijken dan mijn eigen problemen, om me dankbaar te verheugen in de grootsheid van de verzoening, om met geloof naar iedere nieuwe dag uit te kijken, en om diepgaande, geestelijke relaties te koesteren, die alleen door de ZHV mogelijk zijn.

Ik wandel nog steeds ’s morgens zo vaak mogelijk. Ik neem nog steeds de tijd om de prachtige scheppingen te aanschouwen en mijn hemelse Vader te bedanken voor de zending van onze Heiland, Jezus Christus. Ik denk nog vaak dankbaar terug aan de geest die Jan altijd bij zich had, door haar grote verlangen om de verlossende liefde van de Heiland te voelen. Haar liefde voor de Heer overspoelde mijn hart toen net zozeer als de zonnestralen iedere ochtend het land blijven overspoelen.

Ik getuig van onze Heiland, die heeft gezegd: ‘Zie, Ik ben Jezus Christus, de Zoon van God. Ik ben het leven en het licht der wereld’ (LV 11:28). Zusters, ik weet dat als wij ons dagelijks, stap voor stap, voorbereiden, wij net als Jan zonder angst vooruitgang kunnen maken, onze weg naar Hem kunnen vinden en de zegeningen van zijn oneindige verzoening kunnen ontvangen. Ik weet dat een van de grote zegeningen van de zustershulpvereniging onze band met andere zusters is, die ook van onze Heiland getuigen. Het is mijn gebed dat wij ons altijd zij aan zij naar het licht van zijn verlossende liefde zullen begeven. In de naam van Jezus Christus. Amen.