Instituut
Hoofdstuk 37: Helaman 10–12


Hoofdstuk 37

Helaman 10–12

Inleiding

Het is een grote eer om volledig door God te worden vertrouwd. In Lectures on Faith staat dat het noodzakelijk voor ons geloof is dat we ons de goedkeuring van God bewust zijn: ‘Ieder mens moet weten dat zijn levenswandel in overeenstemming is met de wil van God, zodat hij het vertrouwen in God kan hebben dat hij nodig heeft om het eeuwige leven te verkrijgen.’ ([1985], p. 7.)

Vertrouwen en goedkeuring volgen op gehoorzaamheid aan alle geboden van God. In Helaman 10–12 wordt onderstreept hoe belangrijk het is om gehoor te geven aan de influisteringen van de Geest. Alleen dan kunnen we zeker weten dat we volgens de wil van God leven. Deze hoofdstukken maken ook duidelijk hoe belangrijk het is om te willen wat God wil. De Heer wist dat Nephi ‘niets [zou] vragen wat tegen [Gods] wil is’ (Helaman 10:5). Als we ons getrouw tonen in kleine dingen, zal de Heer ons grotere dingen toevertrouwen.

Toelichting

Helaman 10:1–3. Overpeinzen

  • Overpeinzen of overwegen is ‘mediteren, diep nadenken, vaak in verband met de Schriften of andere zaken die verband houden met God. Wanneer het met gebed gepaard gaat, kan het overdenken (…) tot inzicht en openbaring voeren.’ (Gids bij de Schriften, ‘Overwegen’.) Nephi en andere profeten ontvingen openbaring terwijl ze iets aan het overdenken waren. Ouderling M. Russell Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd: ‘We kunnen allemaal ons voordeel doen met wat tijd om te overpeinzen en te mediteren. In de rustige, introspectieve momenten kan de Geest ons veel leren.’ (Zie De Ster, januari 1996, p. 6.)

  • Ouderling Richard G. Scott van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat een stille plek bevorderlijk is om te overpeinzen: ‘Kies een vredige, stille plek waar u zich zo nu en dan kunt terugtrekken om diep na te denken en laat de Heer de richting van uw leven aangeven.’ (Liahona, juli 2001, p. 9.)

  • Ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de voordelen van overpeinzing aangegeven: ‘Als u over leerstellige beginselen nadenkt en bidt, zal de Heilige Geest in uw gedachten en in uw hart tot u spreken [zie LV 8:2]. Van gebeurtenissen die in de Schriften beschreven worden, zult u nieuwe inzichten krijgen en zullen beginselen die op uw situatie van toepassing zijn, in uw hart binnendruppelen.’ (Liahona, januari 2001, p. 21.)

Helaman 10:4–5. ‘Gij zult niets vragen wat tegen mijn wil is’

  • Als we, net als Nephi, leren om dingen ‘in de Geest’ (Helaman 10:17) en volgens de wil van God te vragen, ‘gebeurt het zoals’ we vragen (zie LV 46:30; 50:29–30). President Marion G. Romney (1897–1988) van het Eerste Presidium heeft enkele noodzakelijke aspecten van gepaste smeekbeden toegelicht:

    ‘Wanneer wij in Jezus’ naam tot de Vader om bepaalde persoonlijke dingen bidden, behoren wij tot in het diepst van onze ziel bereid te zijn onze verzoeken aan de wil van onze Vader in de hemel te onderwerpen. (…)

    ‘De tijd komt dat wij de wil van God zullen kennen voordat wij Hem iets vragen. Dan is alles waar wij om vragen “nuttig”. Dan is alles waar wij om vragen “goed”. Dat zal zijn wanneer wij door onze rechtschapen levenswandel zo door de Heilige Geest geleid worden dat Hij ons ingeeft wat te vragen.’ (Conference Report, oktober 1944, pp. 55–56.)

    President Romney had eens een ervaring waarin de Heer hem een soortgelijke belofte gaf als die aan Nephi. Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft daarover gezegd:

    ‘In 1967 kreeg zuster Ida Romney een zware beroerte. De artsen deelden ouderling Romney mee dat de hersenbloeding veel schade had aangericht. Ze boden hem aan om haar kunstmatig in leven te houden, maar raadden dat niet aan. De familie bereidde zich op het ergste voor. Broeder Romney vertrouwde zijn naaste dierbaren toe dat hij ondanks zijn kwellende, persoonlijke verlangen dat Ida weer beter zou worden en aan zijn zijde mocht blijven, bovenal wilde dat “de wil van de Heer zou geschieden en dat hij zonder jammerklacht zou aanvaarden wat hij moest aanvaarden”.

    ‘Naarmate de dagen vorderden, reageerde zuster Romney steeds minder. Ze had uiteraard een zalving en zegen ontvangen, maar ouderling Romney was “terughoudend om de Heer in deze kwestie om raad te vragen”. Omdat zijn eerdere gebeden dat hij en Ida kinderen mochten krijgen niet het gewenste resultaat hadden gehad, wist hij dat hij nooit om iets kon bidden wat niet in overeenstemming met de wil van de Heer was. Hij vastte om te weten hoe hij de Heer kon tonen dat hij geloof had en de wil van God in hun leven zou aanvaarden. Hij wilde zeker weten dat hij al het mogelijke had gedaan. Maar haar gezondheid bleef achteruitgaan.

    ‘Op een avond, toen broeder Romney erg somber was omdat Ida niet kon spreken en hem niet herkende, ging hij naar huis en sloeg hij, zoals gewoonlijk, de Schriften op in een poging om met de Heer te communiceren. Hij pakte het Boek van Mormon en las verder waar hij de avond ervoor was gebleven. Hij had in Helaman gelezen over de profeet Nephi, die vals beschuldigd was en van opruiing werd beticht. Na zijn wonderbaarlijke redding uit de handen van zijn aanklagers, was Nephi naar huis teruggekeerd en overdacht hij de dingen die hij had meegemaakt. Terwijl hij nadacht, hoorde hij een stem.

    ‘Hoewel Marion Romney dat verhaal al veel vaker had gelezen, trof het hem die avond als een persoonlijke openbaring. De woorden van die tekst raakten zijn hart, en na vele weken voelde hij voor het eerst weer innerlijke vrede. Het leek wel alsof de Heer rechtstreeks tot hem sprak. De tekst luidde: “Gezegend zijt gij, (…) voor de dingen die gij hebt gedaan; (…) gij (…) zijt niet bezorgd geweest om uw eigen leven, maar hebt ernaar gestreefd mijn wil te kennen en mijn geboden te onderhouden. En nu zie, omdat gij dat zo onvermoeid hebt gedaan, zal Ik u voor altijd zegenen; en Ik zal u machtig maken in woord en in daad, in geloof en in werken; ja, zodat zelfs alle dingen u zullen geschieden naar uw woord, want gij zult niets vragen wat tegen mijn wil is.” (Helaman 10:4–5.)

    ‘Dat was het antwoord. Hij had alleen naar de wil van de Heer gezocht om die te gehoorzamen, en de Heer had gesproken. Hij viel op zijn knieën en stortte zijn hart uit. Toen hij zijn gebed afsloot met: “Uw wil geschiedde”, voelde of hoorde hij een stem die zei: “Het is niet tegen mijn wil dat Ida weer beter wordt.”

    ‘Broeder Romney stond vlug op. Het was al na twee uur in de nacht, maar hij wist wat hem te doen stond. Hij deed snel een stropdas om en zijn jas aan en zocht Ida in dat nachtelijke uur in het ziekenhuis op. Hij kwam daar vlak voor drie uur aan. De toestand van zijn vrouw was onveranderd. Ze verroerde geen vin toen hij zijn handen op haar bleke voorhoofd legde. Met onwrikbaar geloof wendde hij de macht van het priesterschap ten behoeve van haar aan. Hij sprak een eenvoudige zegen uit en uitte daarbij de ongelooflijke belofte dat haar gezondheid en verstandelijke vermogens zouden terugkeren en dat ze nog “een grote zending” op aarde zou vervullen.

    ‘Ook al kende hij geen twijfel, ouderling Romney stond toch versteld om Ida’s ogen bij het afsluiten van de zegen te zien opengaan. Ietwat beduusd door alle gebeurtenissen zat hij op de rand van het bed en hoorde hij de zwakke stem van zijn vrouw weer voor het eerst sinds maanden. Ze zei: “Lieve help, Marion, wat doe jij hier?” Hij wist niet of hij moest lachen of huilen. Hij zei: “Ida, hoe gaat het met je?” Ze antwoordde met het kenmerkende gevoel voor humor dat ze allebei hadden: “Ten opzichte van wat, Marion? Ten opzichte van wat?”

    ‘Ida Romney’s herstel zette vanaf dat moment in, ze verliet al snel het ziekenhuis en ze maakte mee dat haar man als raadgever in het Eerste Presidium van de kerk werd geroepen, wat inderdaad “een grote zending op aarde” was. (F. Burton Howard, Marion G. Romney: His Life and Faith [Salt Lake City: Bookcraft, 1988], pp. 137–142.)’ (Jeffrey R. Holland en Patricia T. Holland, On Earth As It Is in Heaven [1989], pp. 133–135.)

Helaman 10:7. De verzegelbevoegdheid

  • Nephi diende zo ijverig dat de Heer hem grote macht verleende. Hij ontving macht over het volk en de elementen van de aarde. Tevens ontving hij de heilige verzegelbevoegdheid, dezelfde macht die de profeet Elia had: ‘De macht van Elia is de verzegelbevoegdheid van het priesterschap waardoor wat op aarde gebonden of ontbonden wordt ook in de hemel wordt gebonden of ontbonden (LV 128:8–18).’ (Gids bij de Schriften, ‘Elia’.)

    Afbeelding
    Elia herstelt de sleutels van het priesterschap

    © 1985 Robert Barrett

  • President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft het volgende gezegd over de verzegelbevoegdheid die aan verschillende profeten is verleend:

    ‘De Heer heeft sommigen van zijn gekozen dienstknechten gezag en uitzonderlijke macht verleend. (…) Op die manier heeft Elia de sleutels van de priesterschapsmacht verkregen om de doden op te wekken, de zieken te genezen, de hemelen te sluiten zodat het niet zou regenen dan alleen op zijn woord en er ruim drie jaar geen regen was. Bovendien had hij de macht om vuur uit de hemel op de vijanden van de kerk te laten neerkomen. (…)

    ‘De Heer gaf Nephi, de zoon van Helaman, soortgelijke macht. Ook hij had de bevoegdheid om de hemelen te sluiten en andere machtige werken te verrichten, op basis van zijn geloof en het gebod van de Heer [zie Helaman 10:7]. Die grote macht is slechts aan enkele dienstknechten van de Heer verleend.’ (Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., 5 delen [1957–1966], deel 4, p. 95.)

Helaman 10:13–15. ‘Ondanks het grote wonder’

  • De profeet Joseph Smith heeft gezegd dat ‘wonderen de vruchten van geloof zijn’. (History of the Church, deel 5, p. 355.) Sommige mensen proberen door wonderen geloof te verkrijgen, maar dat druist tegen de hemelse orde in. Geloof gaat aan het wonder vooraf — het volgt er niet op. De profeet Nephi was in staat Seantum als moordenaar van de opperrechter aan te wijzen omdat hij geloof had. Helaas leefde het merendeel van het volk dat getuige was van dit wonder zonder geloof. Het wonder voerde hen niet tot bekering, want ‘geloof komt niet door tekenen [of wonderen], maar tekenen volgen hen die geloven’ (LV 63:9). De noodzakelijke verandering in hun leven moest beginnen met ‘geloof tot bekering’ (zie Alma 34:15–17). Jammer genoeg bleven de mensen die een groot wonder hadden meegemaakt hun hart verstokken. En in plaats van zich te bekeren, vervolgden ze Nephi.

Helaman 11:1–16. Profeten bidden voor het volk

  • Nephi’s gebed ten behoeve van zijn volk illustreert de bezorgdheid van een profeet voor het volk. Profeten vertegenwoordigen niet alleen God naar het volk toe, maar pleiten soms ook voor hun volk. Toen de Israëlieten door giftige slangen geplaagd werden, kwamen zij bij Mozes en zeiden: ‘Bid tot de Here, dat Hij de slangen van ons wegdoe. Toen bad Mozes ten gunste van het volk’ (Numeri 21:7).

    In Amerika schreef Nephi, de zoon van Lehi: ‘Des daags bid ik onophoudelijk voor [mijn volk], en des nachts bevochtigen mijn ogen mijn kussen wegens hen; en ik roep mijn God in geloof aan’ (2 Nephi 33:3).

  • Onze huidige profeten bidden voortdurend voor ons. Tijdens de algemene conferentie na de tragische terroristische aanslagen op 11 september 2001 bad president Gordon B. Hinckley (1910–2008) als volgt:

    O God, onze eeuwige Vader, (…) van Wie wij kinderen zijn, wij verlaten ons op U in deze donkere en ernstige tijd. Lieve Vader, zegen ons met geloof. Zegen ons met liefde. Zegen ons met naastenliefde in ons hart. Zegen ons met de geest van volharding om het afgrijselijke kwaad in deze wereld uit te roeien. Schenk bescherming en leiding aan wie actief betrokken zijn bij de strijd. Zegen hen; bewaar hun leven; behoed hen voor het kwaad en het gevaar. Neig uw oor naar hun dierbaren die bidden voor hun veiligheid. (…)

    O Vader, zie met barmhartigheid om naar deze natie en haar vrienden in deze tijd van nood. Spaar ons en leer ons te wandelen met geloof in U en in uw geliefde Zoon, op wiens barmhartigheid wij ons verlaten en op Wie wij vertrouwen als onze Heiland en onze Heer. Zegen de zaak van vrede en herstel die weer snel aan ons, dat bidden wij U nederig. Wilt U ons onze arrogantie vergeven, wilt U aan onze zonden voorbijgaan, wilt U ons genadig zijn, dat ons hart zich in liefde tot U zal wenden. Dat bidden wij nederig in de naam van Hem die ons allen liefheeft, Jezus Christus, onze Verlosser en Heiland. Amen.’ (Liahona, januari 2002, p. 105.)

Helaman 11:4–5. De Heer maakt soms gebruik van de natuur om zijn kinderen tot de orde te roepen

  • President Spencer W. Kimball (1895–1985) heeft gezegd: ‘Soms gebruikt de Heer de weersomstandigheden om zijn volk te tuchtigen voor de overtreding van zijn wetten.’ (Ensign, mei 1977, p. 4; zie ook LV 43:21–25.)

Helaman 11:18–12:6. Perioden van rechtschapenheid en goddeloosheid

  • Het volk maakte gedurende de geschiedenis van het Boek van Mormon diverse keren een cirkelgang van rechtschapenheid, voorspoed, rijkdom, hoogmoed, goddeloosheid, vernietiging, nederigheid en opnieuw rechtschapenheid door. Zie voor meer informatie over en een schema van de cirkelgang van hoogmoed ‘De cirkelgang van rechtschapenheid en goddeloosheid’ in het aanhangsel (pagina 437).

    Ouderling L. Tom Perry van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de weeklacht geuit dat de mensheid zich niet uit een negatieve cirkelgang kan losmaken: ‘Een van de grootste mysteries van dit sterfelijk leven is volgens mij de vraag waarom de mens niet leert van de geschiedenis.’ (Zie De Ster, januari 1993, p. 13.) De Heer heeft die duidelijke gedragspatronen ongetwijfeld in de Schriften opgenomen om ons te helpen dezelfde problemen in ons leven te vermijden (zie LV 52:14–19).

Helaman 11:22–23. ‘Punten van de leer’

  • Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft aangegeven wat de ware leer van Christus inhoudt: ‘De ware leer van Christus is dat alle mensen tot Hem moeten komen, geloof moeten ontwikkelen, zich moeten bekeren, zich laten dopen, de Heilige Geest ontvangen en tot het einde toe in geloof volharden om het eeuwig heil te verkrijgen. (2 Nephi 31:17–21; 3 Nephi 11:29–41; LV 10:67; 68:25.)’ (Mormon Doctrine, 2e editie [1966], p. 204.)

  • President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft over de kracht van de ware leer gezegd:

    ‘Ware leer die begrepen wordt, voert tot veranderingen in houding en gedrag.

    ‘Een studie van de leer van het evangelie zal eerder tot gedragsverbetering leiden dan een gedragsstudie. (…) Daarom onderstrepen wij met zoveel kracht het bestuderen van de leerstellingen van het evangelie.’ (Ensign, november 1986, p. 17.)

Helaman 11:21–38. Wederom goddeloosheid

  • De profeet Joseph Smith heeft gezegd: ‘De duivel bouwt zijn koninkrijk altijd tegelijkertijd op als tegenpool van God.’ (History of the Church, deel 6, p. 364.) Altijd wanneer de kerk van de Heiland gevestigd of sterker wordt, zorgt de tegenstander voor allerlei vormen van tegenstand om de vooruitgang van de heiligen van God te bestrijden. In Helaman 11 zien we een voorbeeld van Satans tegenstand. De rovers van Gadianton waren uit het land verdreven. De rechtvaardige Nephitische en Lamanitische leden van de kerk hadden grote vrede (zie Helaman 11:21). Maar slechts enkele jaren later verviel het volk onder Satans invloed weer tot goddeloosheid, waardoor de rovers van Gadianton hun macht en invloed terugkregen.

Helaman 12:1–3. De onbestendigheid van mensen

  • Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft enkele mogelijke redenen voor geestelijke onstandvastigheid genoemd:

    ‘Gaat het gewoon om onbedoelde vergeetachtigheid? Of gaat het om een gebrek aan intellectuele integriteit door onze eerdere zegeningen aan de kant te schuiven? Of is het een gebrek aan nederigheid, waardoor we steeds dezelfde strenge lessen moeten leren omdat we de mildere en vriendelijke uitnodiging om “Hem indachtig te zijn” veronachtzamen? (…)

    ‘(…) Wij hebben dagelijks de Geest nodig om Hem dagelijks te gedenken. Anders lijden we op onze kwetsbaarste momenten aan geheugenverlies. Het is voor de natuurlijke mens niet natuurlijk om met dankbaarheid de zegeningen van gisterente gedenken, vooral niet als de behoeften van het vlees hem vandaag voortdurend bezighouden.’ (Lord, Increase Our Faith [1994], pp. 101–102.)

  • President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft nog een reden gegeven waarom we vaak onbestendig zijn: ‘Afhankelijkheid van God kan snel verdwijnen als gebeden verhoord zijn. En als de narigheid vermindert, wordt er ook minder gebeden. In het Boek van Mormon wordt dat verhaal steeds weer verteld.’ (Liahona, januari 2002, p. 16.)

Helaman 12:2. Wanneer God zijn kinderen voorspoedig maakt, vergeten zij Hem

  • President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft de problemen beschreven die met voorspoed gepaard kunnen gaan: ‘Wij hebben wellicht de moeilijkste beproevingen te doorstaan, want het kwaad is subtieler, geraffineerder. Het ziet er allemaal minder dreigend uit en het is moeilijker te onderkennen. Elke beproeving van onze rechtschapenheid gaat met een zekere worsteling gepaard, maar deze beproeving lijkt helemaal geen beproeving of worsteling in te houden, en kan wel eens de bedrieglijkste van alle beproevingen zijn. Weet u wat vrede en voorspoed met een volk kunnen doen — ze kunnen het in slaap sussen.’ (Larry E. Dahl, ‘Fit for the Kingdom’, in Studies in Scripture, Volume Five: The Gospels, onder redactie van Kent P. Jackson en Robert L. Millet [1986], deel 5, p. 369.)

  • President Harold B. Lee (1899–1973) heeft de beproeving van ‘luxe’ met andere beproevingen in het leven vergeleken: ‘We worden getest en beproefd. Wellicht beseffen we de ernst van de beproevingen niet die we ondergaan. In de begindagen van de kerk werden er moorden gepleegd en waren er bendes actief. De heiligen werden naar de woestijn verdreven. Ze hadden niet of nauwelijks te eten of kleding om aan te trekken, en leden onder de kou. Wij zijn gezegend door wat zij ons hebben nagelaten. Maar wat doen we ermee? Wij baden tegenwoordig in weelde, zoals we dat in de wereld nog nooit hebben meegemaakt. Het lijkt erop dat dit wel eens de grootste beproeving kan zijn die we ooit in de kerk hebben meegemaakt.’ (Dahl, ‘Fit for the Kingdom’, in Studies in Scripture, deel 5, p. 369.)

Helaman 12:4. ‘Hun hart op de ijdelheden der wereld (…) zetten!’

  • Mormon beklemtoonde de dwaasheid van wie hun hart op de ijdele of waardeloze, nutteloze en onbelangrijke dingen van de wereld zetten. Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd: ‘De “ijdelheden van deze wereld” omvatten alle verschillende combinaties van dat wereldse kwartet bezit, hoogmoed, roem en macht. In verband hiermee staat er in de Schriften: “Gij kunt ze niet meenemen” (Alma 39:14). Wij behoren te streven naar de schatten die in de Schriften aan de getrouwen worden beloofd: “grote schatten aan kennis, ja, verborgen schatten” (LV 89:19).’ (Liahona, juli 2001, p. 101.)

Helaman 12:5–6. ‘Vlug om zich in hoogmoed te verheffen’

  • In zijn klassieke toespraak over hoogmoed heeft president Ezra Taft Benson de vele facetten van hoogmoed gekenschetst:

    ‘Hoogmoed is in wezen concurrerend van aard. Wij stellen onze wil tegenover die van God. Als wij ons hoogmoedig tegen God opstellen, is dat in de geest van “mijn wil en niet de uwe geschiede”. (…)

    ‘De hoogmoedigen kunnen Gods gezag en leiding niet in hun leven accepteren (zie Helaman 12:6). Zij stellen hun voorstelling van de waarheid tegenover Gods grote kennis, hun vermogens tegenover Gods priesterschapsmacht, hun prestaties tegenover zijn machtige werken.

    ‘(…) De hoogmoedigen willen dat God het met hen eens is. Zij voelen er niets voor hun inzichten te veranderen om ze te laten stroken met die van God. (…)

    ‘Hoogmoed voert tot geheime verenigingen die in het leven worden geroepen om macht, gewin en de lof van de wereld te verkrijgen (zie Helaman 7:5; Ether 8:9, 16, 22–23; Mozes 5:31). Deze uitwas van de zonde die hoogmoed heet, namelijk geheime verenigingen, heeft zowel de Jareditische als de Nephitische beschaving onderuit gehaald en heeft de val van menig volk veroorzaakt, of zal dat nog doen’ (zie Ether 8:18–25).’ (Ensign, mei 1989, pp. 4–6.)

  • Ouderling Joe J. Christensen van de Zeventig heeft gezegd dat hoogmoed tot onrechtvaardige vergelijkingen voert en onze val kan betekenen:

    ‘Hoogmoed voert ons tot overbezorgdheid als wij onszelf met anderen vergelijken, over hoe intelligent we denken te zijn, het merk van onze jeans of andere kleren — de “kostbare kleding” die we dragen, tot welke organisaties we behoren, aan welke kant van de stad we wonen, hoeveel geld we bezitten, wat onze huidskleur of nationaliteit is, in wat voor auto we rijden, zelfs van welke kerk we lid zijn, wat voor opleiding we hebben genoten, en ga zo maar door.

    ‘In de Schriften staan vele aanwijzingen dat hoogmoed de oorzaak is geweest van de ondergang van mensen, volkeren en in sommige gevallen zelfs de kerk. (…)

    ‘Er is berekend dat in het hele Boek van Mormon wel dertig keer aan een periode van voorspoed en vrede een einde kwam door met name de gevolgen van hoogmoed.’ (One Step at a Time: Building a Better Marriage, Family, and You [1996], pp. 138–139.) (Zie het schema ‘De cirkelgang van rechtschapenheid en goddeloosheid’ in het aanhangsel, pagina 437.)

Helaman 12:7–19. De nietigheid van de mens

  • President Joseph Fielding Smith heeft uitgelegd dat de zinsnede ‘de nietigheid van de mensenkinderen’ (Helaman 12:7) niet slaat op de waarde van de mens: ‘Deze profeet wilde niet zeggen dat de Heer zich meer bekommert om en meer liefde heeft voor het stof der aarde dan voor zijn kinderen. (…) Hij maakt duidelijk dat het stof der aarde gehoorzaam is. Het beweegt zich her- en derwaarts op het gebod van de Heer. Alle dingen zijn in overeenstemming met zijn wetten. Alles in het heelal gehoorzaamt de wet die eraan is gesteld, voor zover ik weet, behalve de mens. Overal om ons heen zien we wetmatigheden en orde, de elementen die de wet gehoorzamen, volgens de plaats die zij innemen. Maar de mens komt in opstand, en in die zin zijn de mensen minder dan het stof der aarde omdat zij de raadgevingen van de Heer verwerpen.’ (Conference Report, april 1929, p. 55.)

Helaman 12:15. Kennis van astronomie

  • In Helaman 12:14–15 staat dat Mormon over een zekere basiskennis van de fysieke wetten van het heelal beschikte: ‘Hierbij wordt verwezen naar het bijbelverhaal waarin Jozua de zon en de maan gebood stil te staan zodat zijn leger de Amorieten volledig kon verslaan (Jozua 10:12–14). Er volgt een corrigerende opmerking bij dat verhaal. Men ging er namelijk van uit dat de zon om een stilstaande aarde bewoog. (Zie ook Jesaja 38:7–8; 2 Koningen 20:8–11.) Deze verzen bieden ons de subtiele verzekering dat de profeet-redacteur Mormon, net als vele vroegere geestelijke leiders, allesbehalve primitief was in zijn begrip van God, de mens en het heelal.’ (Joseph Fielding McConkie en Robert L. Millet, Doctrinal Commentary on the Book of Mormon, 4 delen [1987–1991], deel 3, p. 397.)

    Afbeelding
    Voorstelling van het heelal

    © Corbis

Helaman 12:23–24. Bekering voert ons tot de genade van Christus

  • Ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de kracht van Gods genade toegelicht:

    ‘Uit de Bible Dictionary leren we dat het woord genade in de Schriften vaak gebruikt wordt om te wijzen op een versterkende of activerende kracht.

    ‘“De belangrijkste betekenis van het woord is: goddelijke middelen van hulp of kracht, door middel van de overvloedige barmhartigheid en liefde van Jezus Christus.

    ‘“(…) En door middel van de genade van de Heer kunnen mensen door geloof in de verzoening van Jezus Christus en door bekering van hun zonden, de kracht en de hulp ontvangen om de goede werken te verrichten die zij anders, op eigen kracht, niet hadden kunnen verrichten. Deze genade is een activerende kracht waardoor mannen en vrouwen in staat worden gesteld om het eeuwige leven en de verhoging te verkrijgen als zij zelf hun uiterste best hebben gedaan” (p. 697).

    ‘Met andere woorden, door dit activerende en versterkende aspect van de verzoening kunnen wij het goede zien, doen en zelf goed worden op een manier die ons beperkt menselijk vermogen te boven gaat. Ik getuig dat de activerende kracht van Jezus’ verzoening echt bestaat.’ (Liahona, november 2004, pp. 76–77; zie ook LV 93:20, 27–28.)

  • Ouderling Gene R. Cook van de Zeventig heeft het persoonlijke karakter van de genade van de Heiland beschreven:

    ‘De genade van de Heer kan ons door de verzoening van zonde reinigen en ons helpen onszelf te vervolmaken door beproevingen, ziekten en zelfs “karakterfouten”. (…) Christus kan onze fouten en zwakheden herstellen die anders niet te corrigeren zijn (zie Genesis 18:14; Marcus 9:23–24).

    ‘Die grote waarheid zou ons allen met hoop moeten vervullen, zolang we maar altijd bedenken dat de uitwerking van de genade in ons leven als voorwaarde heeft dat wij ons van onze zonden bekeren. (…)

    ‘Een berouwvol hart en goede werken zijn de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om genade tot ons hersteld te krijgen. Wanneer we vurig bidden om een antwoord, kan dat antwoord meer afhangen van de bekering van onze eigen zonden dan van enige andere factor (zie LV 101:7–8; Mosiah 11:23–24).

    ‘Om genade te verkrijgen hoeft men niet volmaakt te zijn, maar moet men er wel naar streven de geboden naar beste kunnen te onderhouden. Dan kan de Heer hem toestaan die macht te ontvangen.’ (Zie De Ster, juli 1993, p. 78.)

Stof tot nadenken

  • Wat voor stappen neemt u om de cirkelgang van hoogmoed in uw leven te vermijden?

  • Hoe hebt u de macht van het priesterschap in uw leven ervaren?

  • Hoe kunt u tot het punt komen waarop u in uw gebeden niets meer vraagt wat tegen de wil van de Heer is?

Voorgestelde opdrachten

  • Vertel op een gezinsavond wat u uit Helaman 12–14 hebt geleerd over hoe en waarom de Heer zijn kinderen kastijdt.

  • Schrijf in uw dagboek hoe u met de cirkelgang van hoogmoed omgaat.