Instituut
Hoofdstuk 26: Alma 13–16


Hoofdstuk 26

Alma 13–16

Inleiding

In het voorsterfelijk bestaan hebt u uw keuzevrijheid gebruikt om rechtschapen keuzes te maken en u op de sterfelijkheid voor te bereiden (zie Alma 13:3–5). Wegens uw getrouwheid in het voorsterfelijk bestaan zijn er in dit leven verdere zegeningen en kansen voor u weggelegd — op voorwaarde dat u getrouw blijft. Alma geeft duidelijk aan dat we in dit leven geheiligd moeten worden en ons moeten voorbereiden op ons ultieme doel om ‘tot de rust des Heren’ in te gaan (Alma 13:12).

Onthoud dat Gods barmhartigheid en gerechtigheid groter zijn dan de goddeloosheid van deze wereld. In Ammonihah ontvingen de boetvaardigen die de leringen van Alma aanvaarden de zegeningen van de Heer, ook al werden velen van hen uitgeworpen of vernietigd (zie de toelichting bij Alma 14:7–11 op pagina 202). Amulek vroeg Alma de Heer te smeken om de rechtvaardigen tegen de daden van de goddelozen te beschermen. Alma’s uitleg aan Amulek bevestigt echter het beginsel van keuzevrijheid en de zegeningen voor wie omwille van het evangelie lijden. De goddelozen zullen de gerechtigheid van God in dit leven of in het leven hierna ondergaan.

Toelichting

Alma 13:1–2. Priesters geordend ‘naar de orde van zijn Zoon’

  • Alma sprak over priesters die waren geordend ‘naar de orde van zijn Zoon’ (Alma 13:1). De uitdrukking naar de orde van zijn Zoon verwijst naar het Melchizedeks priesterschap. In een hedendaagse openbaring verklaart de Heer dat het priesterschap vóór de tijd van Melchizedek ‘het heilig priesterschap naar de orde van de Zoon van God’ werd genoemd. ‘Maar uit respect of eerbied voor de naam’ van God, is de naam in het Melchizedeks priesterschap veranderd (LV 107:3–4).

    Ouderling Bruce R. McConkie (1915–85) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd waarom in Alma 13, net als in vele andere passages in het Boek van Mormon, geen onderscheid wordt gemaakt tussen priesters van het Aäronisch priesterschap en hogepriesters van het Melchizedeks priesterschap: ‘Profeten in het Boek van Mormon gaven de titel priester aan functionarissen die in deze bedeling hogepriester worden genoemd. Zij waren dus priesters van het Melchizedeks priesterschap. Alma zei dat “de Here God priesters [had] geordend naar zijn heilige orde, hetgeen naar de orde van zijn Zoon was” (Alma 13:1–20).’ (Mormon Doctrine, 2de editie [1966], p. 599.)

Alma 13:3–5. ‘Geroepen en voorbereid’ vanaf de grondlegging der wereld

  • De profeet Joseph Smith (1805–1844) heeft gezegd dat wie tot een roeping in de sterfelijkheid worden aangesteld, voor die roeping in het vooraards bestaan zijn voorgeordend: ‘Eenieder die geroepen is om het evangelie aan de inwoners der wereld te verkondigen, was reeds voor dat doel in de grote raadsvergadering geordend vóór deze wereld bestond. Ik ga ervan uit dat ik in die grote raadsvergadering voor dit ambt ben geordend.’ (History of the Church, deel 6, p. 364.)

  • Zij die ‘sedert de grondlegging der wereld [zijn] geroepen en voorbereid’, zijn door God in het vooraards bestaan gekozen ‘wegens hun buitengewone geloof en goede werken.’ (Alma 13:3; zie ook LV 138:55–56; Abraham 3:22–23.)

    President Wilford Woodruff (1807–1898) heeft gezegd dat alle ouderlingen van Israël die het Melchizedeks priesterschap dragen evenals de profeten in het voorsterfelijk bestaan geordend zijn: ‘Joseph Smith was net als Jeremia al vóór zijn geboorte hiervoor aangesteld. (…) En dus zeg ik over Joseph Smith dat hij zijn aanstelling al voor de grondlegging van de wereld had gekregen en dat hij opstond in de tijd die de Heer had vastgesteld om zijn werk op aarde te vestigen. Dat geldt evenzeer voor de tienduizenden ouderlingen van Israël. De almachtige Heer heeft u het heilig priesterschap verleend en van u een instrument in zijn handen gemaakt om dit koninkrijk op te bouwen. Staan we daar wel voldoende bij stil?’ (Discourses of Wilford Woodruff, samengesteld door G. Homer Durham [1990], pp. 281–282; zie ook Leringen van kerkpresidenten: Wilford Woodruff [2004], p. 16.)

  • President Spencer W. Kimball (1895–1985) heeft gezegd dat zowel mannen als vrouwen taken in het vooraards bestaan toegewezen hebben gekregen: ‘Getrouwe vrouwen hebben in het voorsterfelijk bestaan bepaalde taken gekregen en getrouwe mannen zijn daar tot bepaalde priesterschapstaken geordend. Hoewel we nu de details niet kennen, verandert dat niet de glorierijke realiteit van wat we ooit beloofd hebben. U bent verantwoordelijk voor wat lang geleden van u werd verwacht, net als de profeten en apostelen!’ (‘The Role of Righteous Women’, Ensign, november 1979, p. 102.)

  • Volgens ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen hebben Gods kinderen op aarde bepaalde taken te vervullen ongeacht hun uitverkoren toestand in het vooraards bestaan: ‘Het voorsterfelijk bestaan is geen leer die ons op onze lauweren laat rusten. Wij moeten allemaal keuzes maken, moeilijke opdrachten vervullen, tegenstrijdigheden en tegenslagen verwerken, onze tijd goed besteden en onze talenten en gaven goed gebruiken. Omdat wij “toen” zijn uitverkoren, wil dat niet zeggen dat wij “hier en nu” onverschillig kunnen zijn. Ongeacht of iemand in het vooraards bestaan als man voorgeordend of als vrouw aangesteld is, zij die geroepen en voorbereid zijn moeten ook bewijzen dat zij ‘uitverkoren en getrouw’ zijn. (Zie Openbaring 17:14; LV 121:34–36.)’ (Ensign, november 1985, p. 17.)

  • President Harold B. Lee (1899–1973) heeft de bron van sommige zegeningen genoemd die we in dit leven ontvangen: ‘Al die zegeningen zijn ons kennelijk vóór de grondlegging der wereld beloofd of we zijn ertoe geordend. Die zaken zijn vast en zeker door onze levenswandel in het vooraards bestaan bepaald, waar wij als geest vertoefden. Sommigen trekken die aanname misschien in twijfel, maar gaan er tegelijkertijd van uit dat een ieder van ons na dit leven wordt geoordeeld naar de daden die hij of zij op aarde heeft verricht. Is het dan niet net zo redelijk te veronderstellen dat wat we [in dit leven] op aarde krijgen gebaseerd is op onze levenswandel in het voorbestaan?’ (Ensign, januari 1974, p. 5.)

Alma 13:4. Keuzevrijheid in de voorsterfelijke wereld

  • Hoe kon men in de voorsterfelijke wereld ‘de Geest Gods (…) verwerpen’? (Alma 13:4.) President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft met zijn antwoord op die vraag keuzevrijheid als eeuwig beginsel bevestigd:

    ‘God gaf zijn kinderen reeds in de [voorsterfelijke] geestenwereld hun vrije wil, zodat iedere geest het voorrecht genoot, net als de mensen hier, om het goede te kiezen en het kwade te verwerpen, of om deel te hebben aan het kwade en onder de gevolgen van hun zonden te lijden. Om die reden waren sommigen toen al getrouwer dan anderen in het naleven van de geboden van de Heer. (…)

    ‘De geest van de mens had keuzevrijheid. (…) De geesten waren niet gelijk. Mogelijk stonden allen aanvankelijk op gelijke hoogte, en wij weten dat zij in het begin allemaal onschuldig waren; maar door de keuzevrijheid die hun gegeven was, waren sommigen in staat om anderen te overtreffen. En door de eeuwen van onsterfelijk leven heen konden zij intelligenter en getrouwer worden, want zij hadden de vrijheid om zelf beslissingen te nemen, zelf te denken, de waarheid te ontvangen of daartegen in opstand te komen.’ (Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [1954–1956], deel 1, pp. 58–59.)

  • Als geesten in het voorsterfelijk bestaan hebben we bepaalde eigenschappen en vermogens ontwikkeld. God sloeg onze vooruitgang gade en gaf ons taken op basis van onze getrouwheid. President Joseph Fielding Smith heeft gezegd: ‘In de tijd dat we in het voorsterfelijk bestaan leefden, hebben we niet alleen onze verschillende eigenschappen ontwikkeld en onze goedheid en vaardigheid getoond, of het gebrek daaraan, maar bevonden we ons ook op een plaats waar dergelijke vooruitgang gezien kon worden. We mogen aannemen dat er een organisatie van de kerk was. De hemelse personen woonden in een volmaakte samenleving. Iedereen wist zijn plaats. Het priesterschap was zonder twijfel verleend en de leiders waren gekozen. Verordeningen die met het voorsterfelijk bestaan te maken hadden, waren vereist en de liefde van God was overal aanwezig. In dergelijke omstandigheden kon onze hemelse Vader vaststellen wie het beste uit de verf kwam, en kon Hij de talenten van eenieder beoordelen. Hij wist niet alleen wat ieder van ons kon doen, maar ook wat ieder van ons zou doen als we beproefd zouden worden en bepaalde taken krijgen. En toen het tijd werd om op aarde te komen, was alles voorbereid en waren de dienstknechten van de Heer voor hun zending gekozen en geordend.’ (The Way to Perfection [1970], pp. 50–51.)

Alma 13:9. ‘Aldus worden zij hogepriesters voor eeuwig’

  • Aangezien het Melchizedeks priesterschap ‘zonder begin van dagen of einde van jaren’ is (Alma 13:9; LV 84:17; zie ook Hebreeën 7:3), blijven zij die het priesterschap op aarde ontvangen het zelfs na de dood uitoefenen. Vandaar dat dragers van het Melchizedeks priesterschap die in rechtschapenheid sterven, ‘hogepriesters voor eeuwig’ worden (Alma 13:9).

    President Harold B. Lee heeft over een ervaring verteld waaruit blijkt dat ieder priesterschapsambt dat iemand in dit leven draagt, doorwerkt in de komende wereld:

    ‘Ik had het presidium van de ring Ensign gereorganiseerd. We hadden de bisschop van een van de wijken als ringpresident gekozen. (…)

    ‘Zes weken na de steunverlening overleed de ringpresident plotseling.

    ‘Ik kreeg talloze brieven. Waar haalde ik in vredesnaam de inspiratie vandaan om iemand te roepen die de Heer zes weken later zou laten sterven? Men vroeg mij om tijdens de uitvaartdienst te spreken, en sommigen leken te verwachten dat ik uitleg zou proberen te geven waarom ik iemand had benoemd die de Heer zes weken later tot Zich zou roepen.

    ‘President Joseph Fielding Smith zat op het podium en hoorde mijn poging aan om die mensen tevreden te stellen. Hij zei tegen mij: “Trek het je niet aan. Als je iemand hebt geroepen tot een positie in deze kerk en hij de volgende dag sterft, heeft die positie invloed op zijn roeping in het hiernamaals.”

    ‘Daar ben ik van overtuigd. Ik geloof dat iedere president van deze kerk, iedere apostel van deze kerk, iedere bisschop, iedere ringpresident, iedere presiderende positie invloed heeft op iemands roeping in het hiernamaals.’ (Ensign, januari 1973, p. 107.)

Alma 13:10–13. Velen zijn geroepen en voorgeordend

  • Alma leerde dat er velen waren geroepen in het voorsterfelijk leven wegens hun ‘buitengewone geloof’ (Alma 13:10). Hij spoorde zijn broeders aan om hun geloof opnieuw te oefenen en vruchten voort te brengen, opdat zij aanspraak op hun zegeningen konden maken (Alma 13:13).

    President Harold B. Lee heeft gezegd dat hoewel velen wegens hun getrouwheid in het voorsterfelijk leven zijn geroepen en voorgeordend, zij in de sterfelijkheid geloof en goede werken aan de dag moeten leggen om alle zegeningen van hun roeping te verwezenlijken (zie LV 121:34):

    ‘God heeft wellicht bepaalde mensen in de geestenwereld, in hun eerste staat, geroepen en gekozen om bepaalde taken te verrichten. Maar of zij die roeping hier op aarde aanvaarden en grootmaken door zich ervoor in te zetten en goede werken te verrichten, is een kwestie van hoe zij omgaan met hun recht en voorrecht om hun keuzevrijheid aan te wenden en zo tussen goed en kwaad te kiezen.

    ‘(…) Ik vrees dat er velen onder ons zijn die door hun getrouwheid in de geestenwereld zijn “geroepen” om hier een groot werk te verrichten, maar die door roekeloze verspilzucht hun keuzevrijheid gebruiken om een losbandig leven te leiden, en die hun geboorterecht en de zegeningen kwijtraken die ze hadden ontvangen als ze trouw aan hun roeping waren gebleven. Daarom heeft de Heer ook gezegd: “Er worden velen geroepen, maar weinigen worden gekozen.”’ (Decisions for Successful Living [1973], p. 169.)

Alma 13:11–12. Heiliging

  • Alma verkondigde dat velen werden gereinigd door het ‘bloed des Lams’ en ‘door de Heilige Geest [werden] geheiligd’ (Alma 13:11–12; zie ook Moroni 10:32–33). Nadat zij waren geheiligd, ‘konden zij de zonde niet anders dan met afschuw aanschouwen’ (Alma 13:12; zie ook 2 Nephi 4:31). Maar iemand die is geheiligd en zich gereinigd voelt door de Heilige Geest, staat nog steeds bloot aan verleidingen zolang hij of zij op aarde leeft. Een hedendaagse openbaring bevat de waarschuwing: ‘Daarom, laten de kerkleden altijd opletten en bidden, opdat zij niet in verzoeking vallen; ja, en laten zelfs zij die geheiligd zijn, ook opletten’ (LV 20:33–34).

    President Brigham Young (1801–1877) heeft heiliging als volgt uitgelegd:

    ‘Ik geef u mijn eigen definitie van de term heiliging en zeg dat die bestaat uit het overwinnen van iedere zonde en het onderwerpen van alles aan de wet van Christus. God heeft een zuivere geest in ons geplaatst; als die [de geest] zonder belemmering heerst en over het vlees zegeviert en de teugels in handen heeft (…) , noem ik die zegen onze heiliging. Zal de zonde volledig uitgeroeid worden? Nee, dat gebeurt niet, want dat komt niet overeen met het hemelse bestel.

    ‘Denk niet dat we in het vlees ooit van alle verleidingen tot zonde vrij zullen zijn. Sommigen veronderstellen dat ze in het vlees naar lichaam en geest geheiligd en zo gelouterd kunnen worden dat ze nooit meer de invloed van de macht van de tegenstander van waarheid zullen ervaren. Als iemand die mate van vervolmaking in het vlees kon bereiken, zou hij niet kunnen sterven en ook niet in een wereld kunnen blijven waar zonde heerst. De zonde is in de wereld gekomen, en door de zonde de dood. [Romeinen 5:12.] Ik denk dat we in meerdere of mindere mate de gevolgen van de zonde zullen merken zolang we leven, en uiteindelijk de beproeving van de dood moeten doormaken.’ (in Daniel H. Ludlow, A Companion to Your Study of the Book of Mormon [1976], deel 2, pp. 248–249.)

Alma 13:13–19. Melchizedek, de grote hogepriester

  • De hogepriester Melchizedek geniet onder heiligen der laatste dagen veel respect. Alma somde met de woorden ‘niet één was groter’ (Alma 13:19) op hoe belangrijk Melchizedek was en is. Wie was deze grote profeet? Melchizedek leefde omstreeks 2000 v.C. en was hogepriester en koning van Salem (Jeruzalem; zie Genesis 14:18). Hij was de presiderende priesterschapsautoriteit in zijn tijd, aan wie Abraham zijn tiende betaalde (zie Genesis 14:20). Toen Melchizedek nog kind was, ‘vreesde hij God en stopte de muil van leeuwen en doofde de kracht van het vuur’ (BJS, Genesis 14:26). Hoewel hij slechts summier in de Bijbel genoemd wordt, bevestigt hedendaagse openbaring dat hij een man van groot geloof was. Vanwege Melchizedeks gerechtigheid was zijn bediening een voorafschaduwing van de bediening van Jezus Christus en werd het hogere priesterschap naar hem vernoemd (zie Hebreeën 7:15; LV 107:2–4).

Alma 13:16. ‘De rust van [de] Heer’

  • In Alma 13:6, 12–13, 16, 29 wordt over de rust des Heren gesproken (zie ook LV 84:24). President Joseph F. Smith (1838–1918) heeft over die uitdrukking gezegd: ‘Wat betekent het om de rust van de Heer in te gaan? Volgens mij betekent het dat ik door de liefde van God tot Hem kan komen, zodat ik rust in Christus kan vinden, en dat ik niet langer word verstoord door allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt. Dat ik in de kennis en het getuigenis van Jezus Christus ben gevestigd, zodat geen enkele macht mij van het rechte en smalle pad kan afbrengen dat naar de tegenwoordigheid van God leidt. Dan zal ik de verhoging in zijn geweldige koninkrijk ontvangen. En dat ik van nu af aan zijn rust zal ingaan totdat ik met Hem in de hemelen zal rusten.’ (Leringen van kerkpresidenten: Joseph F. Smith [1998], p. 426.)

Alma 13:20. Wat betekent het verdraaien van de Schriften?

  • Wie de Schriften verdraaien, veranderen de feitelijke betekenis of passen die volgens hun eigen opvattingen of interpretatie aan. Wie de Schriften verdraaien om onrust en twist te zaaien, worden door Satan geïnspireerd (zie Alma 12:1–6; 14:6–7). Het lot van wie de Schriften verdraaien is hun eigen vernietiging (zie Alma 13:20).

Alma 13:22–26. Het bestaan van engelen

  • Het Boek van Mormon getuigt van het bestaan en het doel van engelen (zie Alma 13:22–26; 32:23; 3 Nephi 17:24; Moroni 7:29–31; LV 20:10). Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft over het bestaan van engelen gezegd:

    ‘Ik ben ervan overtuigd dat een van de hoofdthema’s van het Boek van Mormon de rol, het bestaan en de cruciale deelname van engelen in het evangelieverhaal is. (…)

    ‘De realiteit van engelen, hun werk en hun bediening wordt steeds belangrijker naarmate wij ouder worden. Ik spreek hier niet alleen over de engel Moroni, maar ook over de dienende engelen die bij ons en rondom ons zijn, die de macht hebben om ons te helpen en dat ook doen (zie 3 Nephi 7:18; Moroni 7:29–32, 37; LV 107:20). (…)

    Afbeelding
    De hemelvaart van Christus

    Harry Anderson, © IRI

    ‘Ik vind dat we vaker moeten spreken over, geloven in en getuigen van de bediening van engelen. Zij zijn een van Gods grootste middelen om door de sluier heen te getuigen, en uit geen ander document in de hele wereld dan het Boek van Mormon komt dat beginsel zo duidelijk en zo krachtig naar voren.’ (‘For a Wise Purpose’, Ensign, januari 1996, pp. 16–17.)

Alma 13:28. U zult niet worden verzocht ‘boven hetgeen gij kunt verdragen’

  • President Brigham Young heeft over de voortdurende strijd die we tegen Satan en de zonde voeren gezegd: ‘De mannen en vrouwen die een zetel in het celestiale koninkrijk wensen te verkrijgen, zullen bemerken dat ze iedere dag strijd moeten leveren [tegen de vijand van alle rechtschapenheid].’ (Discourses of Brigham Young, samengesteld door John A. Widtsoe [1954], p. 392.) Eenieder van ons moet actief kiezen om verleiding te vermijden en te weerstaan.

    Alma zei dat we ‘voortdurend’ moeten waken en bidden opdat we niet worden verzocht ‘boven hetgeen [wij kunnen] verdragen’ (Alma 13:28). De apostel Paulus heeft eveneens verklaard: ‘God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt’ (1 Korintiërs 10:13). Als wij Alma’s raad in Alma 13:28 opvolgen, zijn wij altijd in staat om verleiding te weerstaan.

Alma 14:7–11. De martelaarsdood van de rechtvaardigen

  • Alma was door de macht van het priesterschap en zijn geloof in staat om de getrouwe vrouwen en kinderen uit de stad Ammonihah van hun vreselijke dood te redden. De Heer weerhield hem daar echter van (zie Alma 14:11). Alma legde aan Amulek uit dat de Heer de rechtschapen martelaren tot Zich zou nemen als een getuigenis tegen de goddeloze daden van hun vervolgers (zie Alma 14:11; 60:13).

    Toen ouderling Ronald E. Poelman als zeventiger werkzaam was, merkte hij op dat de Heer soms toelaat dat de rechtvaardigen lijden als anderen hun keuzevrijheid op onrechtschapen wijze gebruiken: ‘De tegenspoed die de gehoorzamen en getrouwen in hun leven ervaren, kan het gevolg zijn van ziekte, ongelukken, onwetendheid of de invloed van de tegenstander. Om de keuzevrijheid in stand te houden, laat de Heer soms toe dat de rechtvaardigen lijden onder de gevolgen van de goddeloze daden van anderen (zie 1 Nephi 18:16).’ (Zie Ensign, mei 1989, p. 23.)

  • Uiteraard treuren wij over de dood van de rechtvaardigen die hebben geleden onder de daden van de goddelozen. Maar wij verheugen ons in de wetenschap dat ze in de geestenwereld beloond zullen worden (zie Alma 40:12) en de celestiale heerlijkheid zullen verwerven (zie LV 76:50–70). In Leer en Verbonden 42:46 staat: ‘Het zal geschieden dat zij die in Mij sterven, de dood niet zullen smaken, want die zal zoet voor hen zijn.’ Dat betekent niet dat de dood van de rechtvaardigen niet met pijn gepaard gaat, maar dat de eeuwige beloningen voor hen zo groot zijn dat hun pijnen daarbij in het niets verdwijnen.

    President Joseph F. Smith heeft uitgelegd: ‘Het is waar: ik ben zwak genoeg om te wenen om de dood van mijn vrienden en familieleden. En ik kan tranen vergieten als ik het verdriet van andere mensen zie. Ik voel in mijn ziel mee met de mensenkinderen. Ik kan met hen wenen als zij wenen; ik kan mij met hen verheugen als zij zich verheugen; maar ik heb geen reden om te rouwen, noch om verdrietig te zijn omdat de dood in de wereld komt. (…) Alle vrees voor die dood is van de heiligen der laatste dagen weggenomen. Zij vrezen de stoffelijke dood niet, omdat zij weten dat zoals de dood over hen gekomen is door de overtreding van Adam, het leven over hen zal komen door de gerechtigheid van Jezus Christus, en dat hoewel zij sterven, zij zullen herleven. Met die kennis vinden zij zelfs vreugde in de dood, want zij weten dat zij zullen herrijzen en elkaar voorbij het graf zullen weerzien.’ (Conference Report, oktober 1899, p. 70.)

  • Als rechtschapen en onschuldige mensen lijden, worden sommigen kritisch of verliezen ze hun geloof. President Spencer W. Kimball heeft de volgende raad gegeven bij het aanschouwen van leed:

    ‘Als wij dit leven zouden zien als ons volledige bestaan, dan zouden de pijn, het verdriet, de mislukking en het korte leven een ramp zijn. Maar zien we het leven als iets eeuwigs dat zich uitstrekt van het voorsterfelijke verleden tot in de eeuwige toekomst na de dood, dan kunnen we alle gebeurtenissen in het juiste perspectief zien.

    ‘Schuilt er geen wijsheid in het krijgen van beproevingen waardoor we er bovenuit kunnen stijgen, van taken die we kunnen uitvoeren, van werk om onze spieren te ontwikkelen, en van verdriet om onze ziel te beproeven? Worden wij niet blootgesteld aan verleidingen om onze kracht te beproeven, aan ziekte om geduld te leren, en aan de dood opdat wij onsterfelijk gemaakt en verheerlijkt kunnen worden?

    ‘Als alle zieken voor wie wij bidden werden genezen, als alle rechtschapenen werden beschermd en alle goddelozen vernietigd, zou het hele plan van onze Vader teniet worden gedaan en zou er een eind komen aan het fundamentele beginsel van het evangelie, keuzevrijheid. Niemand zou in geloof hoeven te leven.

    ‘Als vreugde, vrede en beloningen onmiddellijk gegeven werden aan hem die het goede deed, dan kon er geen kwaad zijn — dan zou iedereen het goede doen, maar niet omwille van het goede zelf. Onze kracht zou niet beproefd worden, we zouden ons karakter niet kunnen ontwikkelen en geen vooruitgang maken in onze vaardigheden. Er zou geen keuzevrijheid zijn, alleen maar satanische overheersing.

    ‘Zouden al onze gebeden onmiddellijk worden beantwoord volgens onze zelfzuchtige verlangens en ons beperkte begrip, dan zou er weinig of geen lijden zijn, geen verdriet, geen teleurstelling, zelfs geen dood. En als die er niet waren, zou er ook geen vreugde zijn, geen succes, geen opstanding, geen eeuwig leven en geen godschap.’ (Faith Precedes the Miracle [1973], p. 97.)

Alma 14:25–28. De bevrijding van Alma en Amulek

  • Ouderling Richard G. Scott van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft aan de hand van het verhaal van Alma en Amulek opgemerkt dat de Heer ons uit onze benauwingen zal bevrijden, nadat wij ons geloof hebben getoond door ons aan zijn wil te onderwerpen:

    ‘Hulp van de Heer is altijd gebaseerd op eeuwige wetten. Hoe beter men de wet begrijpt, des te gemakkelijker verkrijgt men zijn hulp. (…)

    ‘(…) Het voorbeeld van Alma en Amulek is verhelderend. In hun pogingen om goed te doen onder het volk van Ammonihah werden zij gevangengenomen. Amulek stelde vertrouwen in zijn ervaren collega, Alma, en daardoor kreeg hij meer vertrouwen in de Heer. Toen zij gedwongen getuige waren van de verbranding van vrouwen en kinderen, zei Amulek: “Misschien zullen zij ons eveneens verbranden.” Alma antwoordde: “Het zij naar de wil des Heren” — voorwaar een essentieel beginsel. “Maar (…) ons werk is nog niet voltooid, daarom verbranden zij ons niet” [Alma 14:12–13; cursivering toegevoegd].

    ‘De opperrechter en anderen sloegen, bespuwden, ondervroegen en treiterden, bespotten en bedreigden hen vele dagen lang, en lieten hen honger lijden. Zij waren gebonden en naakt, en hoewel hun geboden werd om te spreken, wachtten ze geduldig tot de Heer hen tot handelen zou inspireren. Toen “rustte de macht Gods op Alma en Amulek, en zij richtten zich op”. Alma riep uit: “Geef ons kracht naar ons geloof, dat in Christus is, ja, tot bevrijding. En zij verbraken de touwen waarmee zij gebonden waren.” [Alma 14:26; cursivering toegevoegd; zie vss. 15–26.] De aarde beefde, de muren van de gevangenis scheurden. Allen die Alma en Amulek hadden geslagen, werden gedood, en zij werden bevrijd. (…)

    ‘(…) De Heer zal u door zijn goddelijke kracht verlichting geven als u in ootmoed en met geloof in Jezus Christus bevrijding zoekt.’ (Zie De Ster, juli 1994, pp. 6–7.)

Alma 15:2–3. Zeëzrom

  • Uit de verandering die Zeëzrom onderging, blijkt de liefde die God voor elk van zijn kinderen heeft en dat Hij graag wil vergeven wie zich verbinden om zijn Zoon te volgen. Zeëzrom was een leugenachtige wetgeleerde in de stad Ammonihah die zijn positie gebruikte om Alma en Amulek aan te klagen en het goede te vernietigen (zie Alma 10:13, 31; 11:21). Zeëzroms bedrog werd echter ontmaskerd en hij begon ‘door het besef van zijn schuld (…) te sidderen’ (Alma 12:1, 7). Hij veranderde van een tegenstander in een oprechte onderzoeker (zie Alma 12:8). Toen Alma en Amulek in de stad Sidom aankwamen, troffen zij Zeëzrom aan, die kampte met ‘grote beproevingen van zijn gemoed wegens zijn goddeloosheid’ (Alma 15:3). Maar als boetvaardig gelovige werd Zeëzrom genezen door zijn geloof in Christus, liet hij zich dopen en predikte hij vanaf die tijd met kracht (zie Alma 15:6–12). Jaren later vervulde Zeëzrom samen met Alma en Amulek een zending onder de Zoramieten (zie Alma 31:6).

Alma 15:3–5. Zonden verscheurden het gemoed van Zeëzrom

  • Bij zijn bekering en zoektocht naar vergeving werden Zeëzroms geest en gemoed verscheurd en ‘buitengewoon gekweld’ (Alma 15:3). President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft het volgende gezegd over geestelijke kwalen die veel lijden kunnen veroorzaken:

    ‘Er is een ander deel van ons, dat niet zo tastbaar maar even werkelijk is als ons stoffelijke lichaam. Dat ontastbare deel van ons wordt wel omschreven als gemoed, verstand, emotie, intellect, temperament en vele andere dingen. Maar zelden wordt het als geestelijk aangeduid.

    ‘Maar er is een geest in de mens. Als we die negeren, negeren we de werkelijkheid. Er zijn ook geestelijke kwalen en geestelijke ziekten die intens lijden kunnen veroorzaken.

    ‘Het lichaam en de geest van de mens zijn nauw met elkaar verbonden. Dikwijls, heel dikwijls is het moeilijk uit te maken welke van de twee de kwaal veroorzaakt.’ (Ensign, november 1977, p. 59.)

Alma 16:2–3, 9–10. De woorden van Alma werden alle vervuld

  • Alma pleitte ‘met grote bezorgdheid’ en ‘uit het diepst van [z]ijn hart’ dat de mensen in Ammonihah zich zouden bekeren (Alma 13:27). Als hun profeet waarschuwde Alma hen zich te bekeren, anders zouden zij ‘volkomen van het oppervlak der aarde’ worden weggevaagd (Alma 9:12). De Heer heeft beloofd dat Hij alle woorden van zijn profeten zal vervullen (zie LV 1:37–38). Alma 16:2–3, 9–10 bevat de vervulling van Alma’s woorden met een beschrijving van de vernietiging van de mensen die de profeten hadden verworpen en de rechtvaardigen hadden omgebracht.

Stof tot nadenken

  • Hoe lieten mannen in het voorsterfelijke leven zien dat ze hun voorsterfelijke ordening tot het Melchizedeks priesterschap waardig waren? (Zie Alma 13:3–5.)

  • Waarom staat de Heer soms toe dat de goddelozen de rechtschapenen kwellen? (Zie Alma 14:9–11.)

  • Wat kunt u leren van Zeëzroms verandering van leugenachtige wetgeleerde in iemand die het woord van God krachtig predikte?

Voorgestelde opdrachten

  • Waarom heeft Alma het volgende over Melchizedek gezegd: ‘Nu waren er velen vóór hem, en ook waren er velen na hem, maar niet één was groter; daarom hebben zij meer in het bijzonder van hem melding gemaakt’? (Alma 13:19.) Beantwoord die vraag door in de volgende verzen te letten op de redenen waarom Alma de zending van Melchizedek zo belangrijk vond: Alma 13:14–19; Genesis 14:18–20; BJS, Genesis 14:25–40; BJS, Hebreeën 7:3; Leer en Verbonden 107:2–4.

  • Schrijf op basis van verschillende verzen in Alma 14 en het materiaal in de toelichting bij Alma 14:7–11 (pagina 202) een beknopte verhandeling die antwoord geeft op de volgende vragen: ‘Waarom krijgen rechtschapen mensen leed te verduren?’ ‘Welke invloed hebben Gods barmhartigheid en gerechtigheid op de tragische gebeurtenissen in het aardse leven?’