Instituut
Hoofdstuk 42: 3 Nephi 15–17


Hoofdstuk 42

3 Nephi 15–17

Inleiding

In de tijd van Mozes waren de kinderen van Israël halsstarrig en verstokt van hart. Daardoor verspeelden ze hun voorrecht om te leven naar de volheid van de hogere wet (zie Mosiah 13:29–31). In plaats daarvan kreeg het volk, naast de gedeelten van de hogere wet die ze nog wel konden naleven, de wet van Mozes (de lagere wet) om ze te helpen tot Christus te komen (zie LV 84:18–27). Na zijn opstanding leerde Jezus Christus de Nephieten dat de wet van Mozes in Hem was vervuld (zie 3 Nephi 12:17–18). Hij leerde dat ‘oude dingen waren voorbijgegaan’ (3 Nephi 15:2–4) en dat Hij ‘de wet en het licht’ is die men moet volgen (3 Nephi 15:9).

Let bij het lezen van 3 Nephi 15–17 op het verschil tussen de ongelovige Joden en de ontvankelijke Nephieten. Vergelijk de waarheden die de Heiland aan de mensen in Jeruzalem onthield met de opmerkelijke openbaring in Amerika. Er komen geloof, overdenking en gebed bij kijken om zijn leringen te begrijpen. De ongelooflijke waarde van het betalen van die prijs zal blijken als u over de onbeschrijflijke vreugde van deze getrouwe discipelen en de wonderbaarlijke ervaringen van hun gelovige kinderen leest.

Toelichting

3 Nephi 15:1–10. Jezus Christus heeft de wet van Mozes gegeven en vervuld

  • Eerdere profeten in het Boek van Mormon verkondigden dat de wet van Mozes uiteindelijk vervuld zou worden. Nephi, Jakob en Abinadi bereidden hun volk allemaal voor om het einde van de wet van Mozes uiteindelijk te aanvaarden. Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft aangegeven waarom de Nephieten de oude wet konden opgeven voor de nieuwe:

    ‘De Nephitische gelovigen begrepen dit beter dan de Joodse wereld, deels omdat de Nephitische profeten de wet zo duidelijk als overgangsfase hadden aangeduid. Abinadi had gezegd: “Ik zeg u dat het vooralsnog noodzakelijk is dat gij de wet van Mozes bewaart; maar ik zeg u dat de tijd komt dat het niet langer noodzakelijk zal zijn de wet van Mozes te bewaren.” [Mosiah 13:27.] In diezelfde geest had Nephi beklemtoond: “Daarom spreken wij over de wet, opdat onze kinderen zullen weten dat de wet dood is en zij, door te weten dat de wet dood is, zullen uitzien naar dat leven dat in Christus is en weten waartoe de wet werd gegeven; en dat zij, nadat de wet in Christus is vervuld, hun hart niet tegen Hem behoeven te verstokken wanneer de wet behoort te worden weggedaan.” [2 Nephi 25:27; cursivering toegevoegd.]

    ‘Dergelijk onderricht — een waarschuwing voor de verstokking van het hart tegen Christus om zo in onwetendheid de wet van Mozes in stand te houden — kon wel eens velen in de oude wereld toen en in de huidige wereld nu van pas komen (en redden).’ (Christ and the New Covenant [1997], pp. 156–157.)

3 Nephi 15:2–8. De wet van Mozes en de hogere wet

  • Jezus zei dat ‘oude dingen voorbij zijn gegaan en dat alle dingen nieuw zijn geworden’ (3 Nephi 15:3). Ouderling Jeffrey R. Holland heeft gezegd: ‘Het is van cruciaal belang te begrijpen dat achter de wet van Mozes vele basisonderdelen schuilgingen van het evangelie van Jezus Christus, dat daarvoor al bestond. De wet van Mozes is nooit bedoeld geweest als iets wat los van, en zeker niet in strijd met, het evangelie van Jezus Christus zou bestaan. (…) Het doel ervan was nooit anders dan de hogere wet. Beide waren bedoeld om mensen tot Christus te brengen.’ (Christ and the New Covenant, p. 147.) Daarom kon Jezus zeggen: ‘Want zie, het verbond dat Ik met mijn volk heb gesloten, is niet geheel vervuld; maar de wet die Mozes werd gegeven, heeft in Mij een eind’ (3 Nephi 15:8).

    Zie de toelichting bij Mosiah 13:27–35 (pagina 152) voor meer informatie over de Nephieten en de wet van Mozes.

3 Nephi 15:5–8. Het verbond is niet geheel vervuld

  • Zie de toelichting bij 3 Nephi 12:17–20, 46–47 (pagina 305) voor een bespreking van de betekenis van Jezus’ woorden: ‘Ik doe de profeten niet teniet’ (3 Nephi 15:6).

    Wat bedoelde Jezus met de uitspraak: ‘Het verbond dat Ik met mijn volk heb gesloten, is niet geheel vervuld’? (3 Nephi 15:8.) Jehova sloot eertijds een verbond met Abraham. Abraham werd onder meer het volgende beloofd: (1) eeuwig nakomelingschap, (2) een land dat uiteindelijk het celestiale koninkrijk zal zijn, en (3) Gods priesterschapsmacht. Die beloften werden ook aan Abrahams nakomelingen gedaan (zie LV 132:30–31) en worden in de toekomst vervuld.

3 Nephi 15:11–13. ‘Dit is uw erfland’

  • De twaalf stammen van Israël kregen ieder een stuk land als erfland toegewezen in het land Kanaän. Naast het erfland in het Heilige Land kregen de nakomelingen van Joseph tevens de belofte dat ze het land in Amerika als deel van hun erfland zouden bezitten. De Heiland vertelde de twaalf Nephitische discipelen dat zij en hun volk ‘een overblijfsel [waren] van het huis van Jozef’ (3 Nephi 15:12) en ‘dit is uw erfland’ (vers 13).

  • Ouderling Orson F. Whitney (1855–1931) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het erfland als volgt omschreven: ‘Een andere naam voor Amerika, blijkens het Boek van Mormon, is het land van Jozef, waarnaar de patriarch Jakob in de zegen aan zijn twaalf zonen verwijst (zie Genesis 49:22–26), en ook de profeet Mozes in zijn laatste zegen over de twaalf stammen van Israël (Deuteronomium 33:13–15). Jakobs toespeling op Jozef als ‘een jonge vruchtboom aan een bron; zijn takken stijgen boven de muur uit’, werd vervuld door de migratie van Lehi en zijn groep van Azië naar Amerika over de Grote Oceaan. Verder behoeft het geen betoog dat een van de belangrijkste kenmerken van dit westelijke halfrond die machtige bergketens zijn, de Andes en de Rocky Mountains, door de Hebreeuwse patriarch zo treffend de “eeuwige heuvelen” genoemd, met de natuurlijke afzettingen van “de kostelijkste gave van de aarde en haar volheid” —goud, zilver en andere mineralen — en met “de kostelijkste gave des hemels” — de heilige kronieken die al ontdekt zijn en andere die nog tevoorschijn zullen komen.’ (‘The Book of Mormon: Historical and Prophetic Phases’, Improvement Era, september 1927, pp. 944–945.)

3 Nephi 15:17. ‘Eén herder’

  • Jezus Christus wordt vaak de goede Herder genoemd (zie LV 50:44; Johannes 10:7–18; Alma 5:38–60; Helaman 7:18). De metafoor van de herder en zijn band met zijn schapen duidt op persoonlijke zorg en verzorging. Iemand in deze tijd heeft gesproken over de persoonlijke zorg die bij het werk van een herder komt kijken:

    Afbeelding
    Christus als de Goede herder

    ‘De herder is dag en nacht bij zijn schapen. (…) Dat was noodzakelijk vanwege de openheid van het land en de gevaarlijke aanwezigheid van wilde dieren en rovers. Een van de bekendste en mooiste gezichten in oosterse culturen is dat van een herder die zijn schapen naar de weidegrond leidt. (…) Hij vertrouwt erop dat de schapen hem volgen, en de schapen rekenen erop dat hij hen nooit in de steek laat. (…)

    ‘(…) Aangezien hij altijd in hun midden verkeert en hij zo met hen begaan is, leert de herder zijn schapen op zeer intieme wijze kennen. (…) Op een dag kwam een zendeling een herder tegen in een van de wildste streken van de Libanon. Hij stelde hem uiteenlopende vragen over de schapen, onder meer of hij ze iedere avond telde. Hij antwoordde van niet en de zendeling vroeg hem hoe hij dan wist of ze er allemaal waren of niet. Zijn antwoord luidde: “Meneer, als u mijn ogen zou blinddoeken en een schaap naar me toebracht en me het gezicht met mijn handen liet voelen, kon ik u direct zeggen of het er een van mij was of niet.”’ (George M. Mackie, Bible Manners and Customs [zonder datum.], pp. 33, 35.)

  • Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft over die persoonlijke zorg gezegd:

    ‘Jezus is zo persoonlijk in zijn herderlijke zorg en onderricht! (…)

    ‘(…) Jezus kent en geeft om ieder individu; Hij waakt zorgvuldig over de ogenschijnlijk kleinste dingen.’ (That Ye May Believe [1992], pp. 204–205.)

3 Nephi 16:1–3. Andere schapen

  • In vss. 1–3 van 3 Nephi 16 staat duidelijk dat er nog ‘andere schapen’ zijn naast de Nephieten en dat de Heiland ook die zou gaan bezoeken. 3 Nephi 17:4 vermeldt dat die andere schapen de ‘verloren stammen van Israël’ zijn. De goede Herder waakt over al zijn kudden en zorgt zo nodig voor hen.

3 Nephi 16:3–13. De vergadering van Israël

3 Nephi 16:4–7. Het Boek van Mormon brengt ons tot de kennis van Christus

  • President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft uitgelegd dat het Boek van Mormon onder andere ten doel heeft ons tot de kennis van Jezus Christus te brengen:

    ‘De kern van het Boek van Mormon is het testament van Jezus Christus dat erin is verwerkt. Van de zesduizend plus verzen in het Boek van Mormon gaat ruim de helft over Hem.

    ‘“Wij spreken [dus] over Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren over Christus, en wij schrijven volgens onze profetieën, opdat onze kinderen zullen weten op welke Bron zij mogen vertrouwen voor vergeving van hun zonden” (2 Nephi 25:26).’ (Liahona, mei 2005, p. 9.)

3 Nephi 16:4–13. Wie zijn de andere volken?

  • Meestal wordt in het Boek van Mormon met andere volken iedereen bedoeld die geen Jood is. Een Jood was iemand die van Juda afstamde en iemand die in het land Jeruzalem woonde — zoals de kinderen van Lehi. President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft uitgelegd dat velen uit de andere volken het bloed van Israël hadden: ‘In deze bedeling van de volheid der tijden kwam het evangelie eerst tot de andere volken en het zal daarna naar de Joden gaan. [Zie LV 19:27.] De andere volken die het evangelie ontvangen, bestaan echter voor het merendeel uit mensen bij wie het bloed van Israël door de aderen stroomt.’ (Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., 5 delen [1957–1966], deel 4, p. 39.)

    Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft daar ook over geschreven: ‘Met Joden zijn hiervoor de inwoners van het koninkrijk Juda en hun nakomelingen aangeduid, zonder melding te maken van de stam waartoe men behoort. En volgens dat gebruik van die termen behoren alle anderen tot de andere volken, met inbegrip van de verloren en verstrooide overblijfselen van het koninkrijk Israël in wier aderen het kostbare bloed stroomt van de man die Israël heette. Dus Joseph Smith, van de stam Efraïm, de voornaamste stam van Israël, was degene uit de andere volken door wie het Boek van Mormon is voortgekomen, en de leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, die het evangelie hebben en door hun afstamming tot Israël behoren, zijn de andere volken die het eeuwig heil aan de Lamanieten en aan de Joden brengen.’ (The Millennial Messiah [1982], p. 233.)

3 Nephi 17:1–3. ‘Overweegt de dingen die Ik heb gezegd’

  • Sommigen die het evangelie willen leren, vinden het voldoende om de Schriften te lezen of naar de woorden van de profeten te luisteren. De Heiland droeg de Nephieten echter op om niet alleen naar zijn woorden te luisteren, maar naar huis te gaan en de dingen te overwegen die Hij had gezegd (zie 3 Nephi 17:3). Dat zou hun helpen zijn woorden te begrijpen en hun gemoed voor te bereiden op de volgende dag, waarop Hij terug zou komen (vers 3). Dat stemt overeen met andere passages uit de Schriften waarin ons wordt geboden om na te denken over wat we lezen, zien en horen. Moroni noemde de overweging van Gods woord een van de essentiële elementen om een getuigenis van het Boek van Mormon te verkrijgen (zie Moroni 10:3). Nephi vertelde zijn lezers: ‘Mijn ziel verlustigt zich in de dingen des Heren, en mijn hart overweegt voortdurend de dingen die ik heb gezien en gehoord’ (2 Nephi 4:16).

  • President Marion G. Romney (1897–1988) van het Eerste Presidium heeft over de kracht van overpeinzen of overwegen gezegd:

    ‘Als ik in de Schriften lees, geeft het woord overwegen, dat zo vaak in het Boek van Mormon voorkomt, me steeds te denken. Overwegen betekent overpeinzen, diep nadenken, beraadslagen, mediteren. (…)

    Overwegen is in mijn beleving een vorm van gebed. Het heeft mensen in elk geval vaak tot de Geest van de Heer geleid. Nephi vertelt ons daar iets over:

    ‘“En het geschiedde,” schreef hij, “nadat ik had verlangd de dingen te weten die mijn vader had gezien, en omdat ik geloofde dat de Heer bij machte was ze aan mij bekend te maken, dat ik, terwijl ik in mijn hart overlegde, in de Geest des Heren werd weggevoerd, ja, naar een zeer hoge berg. (…)” (1 Nephi 11:1. Cursivering toegevoegd.)

    ‘Daarna volgt Nephi’s verslag van het grote visioen dat hij door de Geest van de Heer ontving, omdat hij de woorden van zijn vader, die profeet was, geloofde en een zo groot verlangen had om meer te weten dat hij erover nadacht en in gebed ging.’ (Ensign, juli 1973, p. 90.)

  • De dingen van God overpeinzen en overwegen voorkomt dat we Hem zelfvoldaan gaan benaderen. Ouderling Neal A. Maxwell heeft de gevaren uitgelegd als we het evangelie niet regelmatig een onderdeel van ons leven maken: ‘De aanbidders op de Rameümptom hadden hun godsdienst zodanig in een ritueel veranderd dat ze niet meer over hun God spraken “totdat zij wederom bijeen waren” bij de heilige staanplaats een week later. (Alma 31:23.) Let op het verschil met de instructies van Jezus aan zijn volgelingen op dit halfrond: [3 Nephi 17:3.] Let op de nadruk die de Meester legt op het gezin — op samen overwegen, bidden en voorbereiden! Als we onze godsdienst in een ritueel veranderen en het koninkrijk niet de hoogste prioriteit geven, moeten we niet raar opkijken dat ons hart en onze geest vanzelf naar andere dingen uitgaan.’ (Wherefore, Ye Must Press Forward [1977], pp. 30–31.)

3 Nephi 17:4. Het verstrooide Israël is niet verloren voor de Vader

  • Hoewel de verstrooide stammen van Israël voor de wereld verloren zijn, zijn ze niet verloren voor God. Hij weet waar ze zijn, ‘want Hij weet waarheen Hij hen heeft gebracht’ (3 Nephi 17:4). Zijn kennis aangaande hen en het bezoek van de Heiland aan de verloren stammen van Israël suggereren de mogelijkheid dat we op een dag over andere verslagen van Jezus’ bezoeken aan zijn schapen zullen beschikken.

    Ouderling Neal A. Maxwell heeft gezegd: ‘Onder de schatten die nog zullen voortkomen, zijn verloren boeken. In de bestaande Schriftuur worden er meer dan twintig genoemd. Misschien wel de opzienbarendste en omvangrijkste zijn de verslagen van de verloren stammen van Israël (zie 2 Nephi 29:13). We zouden niet eens iets afweten van het op handen zijnde derde getuigenis van Christus als we dat kostbare Boek van Mormon, het tweede getuigenis van Christus, niet hadden gehad! Deze derde set heilige verslagen zal aldus een drie-eenheid van waarheid completeren. Dan zal, zoals de volmaakte Herder heeft gezegd, “mijn woord (…) tot één worden vergaderd” (vers 14). Er zal “één kudde zijn en één Herder” (1 Nephi 22:25) waarin alle christelijke bedelingen uit de menselijke geschiedenis zullen versmelten (zie LV 128:18).’ (Ensign, november 1986, p. 52.)

3 Nephi 17:5–10. Jezus genas en zegende de mensen

  • Het bewijs van de grote liefde en barmhartigheid die Jezus koesterde voor de mensen, zijn broeders en zusters, is in 3 Nephi 17:5–10 te vinden. Hij vroeg of men de zieken bij Hem wilde brengen, die Hij allemaal genas. Ouderling Jeffrey R. Holland heeft over dat krachtige geestelijke moment gezegd: ‘Christus vroeg of men de mensen die ziek en blind, lam en kreupel en verminkt, melaats en verschrompeld, allen “die op enigerlei wijze lijdende” waren, tot Hem wilden brengen zodat Hij hen kon genezen. (…) Christus bemerkte met goddelijke opmerkzaamheid dat de mensen de wonderen verlangden te aanschouwen die Hij voor hun broeders en zusters in Jeruzalem had verricht. Hij zag onmiddellijk in dat hun geloof voldoende was om genezen te worden, en voorzag in iedere behoefte die de menigte had “en Hij genas hen, ja, ieder van hen, zodra zij bij Hem werden gebracht”. Als reactie op die uitstorting van liefde en barmhartigheid bogen allen in de menigte, zowel zij die waren genezen als zij die gezond waren, “zich aan zijn voeten neer en aanbaden Hem; en zovelen als er, gezien de menigte, konden komen, kusten Hem de voeten, zodat zij zijn voeten met hun tranen natmaakten”. [3 Nephi 17:5–7, 9–10.]’ (Christ and the New Covenant, pp. 268–269.)

3 Nephi 17:11–24. ‘Ziet uw kleinen’

  • Toen zuster Michaelene P. Grassli als algemeen jeugdwerkpresidente werkzaam was, zei ze over de ontvankelijkheid van kinderen voor geestelijke ervaringen:

    ‘Ik vind het opmerkelijk dat de Heiland (…) alleen de kinderen in de heiligste zaken onderwees en toen hun tongen losmaakte zodat zij de menigte konden onderrichten (zie 3 Nephi 26:14).

    Afbeelding
    Christus met Nephitische kinderen

    © 1995 Del Parson

    ‘Is het een wonder dat na het bezoek van de Heiland aan de Nephieten zij tweehonderd jaar in vrede en rechtschapenheid leefden? Dankzij de wonderbaarlijke instructies, zegeningen en aandacht die zij en hun kinderen ontvingen, leefde generatie na generatie in rechtschapenheid.

    ‘Laten we het vermogen van de kinderen om rechtvaardig te leven en dit aan hun nageslacht door te geven niet onderschatten. Geen enkele groep in de kerk staat zo open voor de waarheid.’ (Zie ‘Ziet uw kleinen’, De Ster, januari 1993, p. 84.)

  • De kerkleden in Chili hadden een soortgelijke ervaring toen president Spencer W. Kimball (1895–1985) hen bezocht: “Een van de grootste uitingen van liefde voor kinderen die ik ooit heb gezien, was toen ik ringpresident in Chili was. President Spencer W. Kimball was in Chili op bezoek voor een gebiedsconferentie. De leden van de kerk uit vier landen kwamen bijeen in een stadion waarin ongeveer vijftienduizend mensen pasten. We vroegen president Kimball wat hij na de conferentie wilde doen. Hij zei met tranen in de ogen: “Ik zou graag de kinderen willen ontmoeten.” Een van de priesterschapsleiders kondigde via de microfoon aan dat president Kimball graag alle kinderen in het stadion de hand wilde schudden of wilde zegenen. De aanwezigen stonden versteld — iedereen was muisstil. President Kimball groette ongeveer tweeduizend kinderen, één voor één, en huilde terwijl hij ze een hand of een kus gaf of hun de handen op het hoofd legde en zegende. De kinderen waren uitermate eerbiedig en keken hem ook met tranen in de ogen aan. Hij zei dat hij een dergelijke geest niet eerder in zijn leven had meegemaakt. Het was een onvergetelijk moment voor alle kerkleden die daar aanwezig waren.’ (Janet Peterson en Eduardo Ayala, ‘Friend to Friend’, Friend, maart 1996, pp. 6–7.)

Stof tot nadenken

  • Wat zou de Heiland bedoeld hebben met de woorden: ‘Zie, Ik ben de wet en het licht’? (3 Nephi 15:9).

  • Waarom zou Jezus Christus de mensen hebben opgedragen om de dingen te overwegen die Hij ze had geleerd en onze hemelse Vader om begrip te vragen? Waarom was dat proces belangrijk om hun gemoed op zijn volgende bezoek voor te bereiden?

  • Hoe belangrijk vindt u het om de verbonden in het Boek van Mormon te begrijpen?

Voorgestelde opdrachten

  • Leg aan een bekende of familielid uit wie de genoemde ‘andere schapen’ in Johannes 10:16 zijn.

  • Bespreek met een vriend of vriendin hoe het zou zijn geweest als u persoonlijk getuige was van de wonderbaarlijke gebeurtenissen en wonderen die in 3 Nephi 15–17 staan opgetekend.