Instituut
Hoofdstuk 30: Alma 32–35


Hoofdstuk 30

Alma 32–35

Inleiding

Alma en zijn broeders predikten het woord van God aan de Zoramieten, die afvallig waren geworden. Vanwege hun beproevingen was een groep Zoramieten bereidwillig om het woord te ontvangen. Alma en Amulek roeren met hun leringen over individuele en institutionele aanbidding enkele belangrijke aspecten van het evangelie van Jezus Christus aan: de kracht van de verzoening, bekering, geloof, het woord van God en het belang van gebed. Alma en Amulek maken niet alleen gewag van hun eigen getuigenis, maar halen ook het getuigenis en de boodschappen van drie eerdere profeten aan. De hierin vervatte leringen en beginselen vormen een krachtig getuigenis van Jezus Christus.

Toelichting

Alma 32. Geloof hebben in het woord van God

  • In Alma 32 staat geloof in het woord van God centraal. Alma legt uit dat als we het woord van God in de vruchtbare grond van ons hart zaaien, het begint te zwellen en te groeien. Als we het woord van God beproeven, of het door onze gehoorzaamheid verzorgen, zal het vruchten voortbrengen die uiterst kostbaar zijn, zoet boven alles wat zoet is, wit boven alles wat wit is, en rein boven alles wat rein is. Als we het woord van God verwaarlozen, zullen we die vruchten niet kunnen plukken.

    Hoe versterken we ons geloof in het woord zodat we ons aan die vrucht kunnen vergasten? President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft gezegd: ‘Als wij een levend, duurzaam geloof willen hebben, moeten wij iedere plicht nakomen die wij als lid van deze kerk hebben.’ (Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [1954–1956], deel 2, p. 311.)

    Ouderling Joseph B. Wirthlin (1917–2008) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft iets dergelijks naar voren gebracht: ‘Er is geloof als volkomen vertrouwen in wat we niet kunnen zien, samengaat met daden die volkomen overeenstemmen met de wil van onze hemelse Vader. Zonder alle drie — ten eerste: volkomen vertrouwen; ten tweede: daden; en ten derde: volkomen overeenstemming — hebben we slechts een namaakgeloof — zwak en verwaterd.’ (Liahona, november 2002, p. 83.)

Alma 32–34. De boom des levens

  • Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft beklemtoond dat Alma 32–34 als samenhangend geheel moet worden bestudeerd:

    ‘In [de] briljante redevoering [van Alma 32] voert Alma de lezer mee van een algemene toelichting op geloof in het woord van God dat met een zaadje vergeleken wordt, naar een gerichte uiteenzetting over geloof in Christus als het Woord van God, dat is uitgegroeid tot een boom die vruchten voortbrengt, een boom waarvan de vrucht precies voldoet aan Lehi’s eerdere beschrijving van de liefde van Christus. (…) Christus is het brood des levens, het levende water, de ware wijnstok. Christus is het zaad, de boom en de vrucht van het eeuwige leven.

    ‘Maar de diepzinnige en centrale beeldspraak van de boom des levens in deze redevoering gaat goeddeels verloren als de lezer zich vervolgens niet in de volgende twee hoofdstukken in het Boek van Mormon verdiept.’ (Christ and the New Covenant [1997], p. 169.)

    Afbeelding
    Een paar neemt van de vrucht van de boom des levens

    Jerry Thompson, © IRI

Alma 32:8–16. ‘Gezegend zijn zij die zich verootmoedigen’

  • Alma had gemerkt dat de armen onder de Zoramieten klaar waren om de evangelieboodschap te horen. Ze waren door de rijke Zoramieten verworpen en daardoor nederig gestemd.

    Bisschop Richard C. Edgley van de Presiderende Bisschap heeft uitgelegd dat nederigheid en onderworpenheid deugden zijn waardoor we openstaan voor de zegeningen van het evangelie: ‘Velen van ons wonen of werken in een omgeving waar nederigheid vaak ten onrechte als een zwakheid wordt gezien. Niet veel bedrijven of instellingen zien nederigheid als een aanbeveling of als een gewenste karaktereigenschap voor hun managers. Maar leren wij hoe God te werk gaat, dan wordt gauw duidelijk wat een kracht er in een nederige, onderworpen geest schuilt. In Gods koninkrijk begint grootsheid met nederigheid en onderworpenheid. Die twee deugden, die samengaan, zijn de eerste noodzakelijke stappen die leiden tot de zegeningen van God en de macht van het priesterschap. Het maakt niet uit wie wij zijn of hoe mooi onze diploma’s lijken. Nederigheid en onderworpenheid aan de Heer, en een dankbaar hart, zijn onze kracht en hoop.’ (Liahona, november 2003, p. 98.)

  • De Heer vindt nederigheid belangrijk genoeg om ons soms een handje te helpen nederig te zijn. Alma 32:8–16 spreekt over twee manieren om nederig te worden. Vers 13 beschrijft mensen die tot ootmoed ‘gedrongen’ zijn; de verzen 14 en 16 spreken van anderen die zich wegens ‘het woord’ verootmoedigen zonder daartoe gedrongen te zijn.

  • Ouderling Carlos E. Asay (1926–1999) van de Zeventig heeft het volgende over die twee groepen gezegd: ‘De meesten onder ons hebben last van de ‘Nephitische cirkelgang’. Er zijn momenten in ons leven dat we bereidwillig zijn om te leren; onze nederigheid bevordert dan onze vooruitgang en geestelijke instelling. Op andere momenten denken we het zelf wel te weten en raken we opgeblazen met hoogmoed. (…) We kunnen beter onze God en onze godsdienst indachtig blijven, en de cirkelgang doorbreken door voortdurende aanbidding en een rechtschapen levenswandel. We kunnen ons beter verootmoedigen wegens het woord van de Heer, en geestelijk sterk genoeg zijn om God onder alle omstandigheden indachtig te zijn.’ (Family Pecan Trees: Planting a Legacy of Faith at Home [1992], pp. 193–194.) Zie voor meer informatie over en een schema van de cirkelgang van hoogmoed ‘De cirkelgang van rechtschapenheid en goddeloosheid’ in het aanhangsel (pagina 437).

  • President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft aangegeven hoe we ons uit vrije wil kunnen verootmoedigen en zo de potentiële moeilijkheden vermijden die we kunnen krijgen als we tot nederigheid worden gedwongen:

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door onze vijandschap tegen onze broeders en zusters te overwinnen, door hen evenzeer te achten als onszelf en door hen te verheffen tot hetzelfde of zelfs een hoger niveau dan het onze (zie LV 38:24; 81:5; 84:106).

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door raad en kastijding te ontvangen (zie Jakob 4:10; Helaman 15:3; LV 63:55; 101:4–5; 108:1; 124:61, 84; 136:31; Spreuken 9:8).

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door hen te vergeven die ons hebben gekrenkt (zie 3 Nephi 13:11, 14; LV 64:10).

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door onbaatzuchtig te dienen (zie Mosiah 2:16–17).

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door op zending te gaan en het woord te verkondigen dat anderen ertoe kan bewegen zich te verootmoedigen (zie Alma 4:19; 31:5; 48:20).

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door vaker naar de tempel te gaan.

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door onze zonden te belijden en te verzaken en uit God geboren te worden (zie LV 58:43; Mosiah 27:25–26; Alma 5:7–14, 49).

    ‘Wij kunnen ervoor kiezen onszelf te verootmoedigen door God lief te hebben, onze wil ondergeschikt te maken aan de zijne en Hem op de eerste plaats te stellen in ons leven (zie 3 Nephi 11:11; 13:33; Moroni 10:32).’ (Ensign, mei 1989, pp. 6–7.)

Alma 32:17–18. Geloof is niet op tekenen gebaseerd

  • Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gewaarschuwd voor de gevaren die gepaard gaan met het zoeken naar geloof op basis van tekenen:

    ‘Een teken tonen aan mensen die op die wijze kennis willen ontvangen, kan tot hun veroordeling leiden. Ze krijgen dan geen kans om geloof te ontwikkelen, en onderwerpen zichzelf aan strengere straffen als ze afvallig worden dan wie zich op normale wijze geestelijk ontwikkelen door geloof te oefenen.

    ‘Er zijn nog meer “veroordelingen” voor wie naar tekenen zoeken voordat ze het geloof hebben ontwikkeld dat God als voorwaarde stelt.

    ‘Een van die veroordelingen is misleiding. God waarschuwde het oude Israël tegen het volgen van profeten die tekenen en wonderen verrichtten en het volk vervolgens wilden overhalen om vreemde goden te aanbidden. (Deuteronomium 13:1–3.) De Heiland leerde zijn apostelen dat er in de laatste dagen ‘ook valse christussen en valse profeten [zullen] opstaan, [die] grote tekenen en wonderen tentoonspreiden, zodat zij zo mogelijk zelfs de uitverkorenen zullen misleiden, die volgens het verbond de uitverkorenen zijn’. (Matteüs naar Joseph Smith 1:22; zie ook Matteüs 24:24; Marcus 13:22.) (…)

    ‘(…) In onze tijd gebruikt God geen wonderen of tekenen om de ongelovige iets te leren of ergens van te overtuigen. Wij moeten voor dat doel dan ook niet om tekenen vragen, en zeer wantrouwend staan jegens de zogeheten spirituele bewijzen van wie dat wel doen.’ (The Lord’s Way [1991], pp. 85–86.)

Alma 32:21.
Afbeelding
scripture mastery
Geloof en hoop

  • President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft de betekenis van geloof als volgt toegelicht:

    ‘Geloof is pas geloof als het op iets gericht is dat we niet zeker weten. Geloof is pas geloof als het verder gaat dan dat waarvoor overtuigend bewijs bestaat. Geloof is pas geloof als het zich uitstrekt tot het onbekende. Geloof is pas geloof als we tot de rand van het licht gaan en vervolgens enkele stappen in de duisternis zetten. Als we alles zeker willen weten, als we voor alles een verklaring willen hebben, als we voor alles onomstotelijk bewijs willen hebben, is er geen behoefte meer aan geloof. Dan is er zelfs geen plaats meer voor geloof. (…)

    ‘Er zijn twee soorten geloof. Eén daarvan komt voor in het leven van ieder mens. Het is het soort geloof dat uit ervaring geboren wordt; we krijgen er de zekerheid door dat er altijd weer een nieuwe dageraad komt, dat het altijd weer lente wordt, en dat er groei plaatsvindt. Het is het soort geloof dat ons verzekert dat wat vaststaat ook zal gebeuren. (…)

    ‘Er is nog een ander soort geloof, dat veel zeldzamer is. Dat is het soort geloof dat dingen laat gebeuren. Dat is het soort geloof dat verheven, voorbereid en onwrikbaar is, en dingen mogelijk maakt die anders niet zouden gebeuren. Dat is het soort geloof dat mensen in beweging brengt. Dat is het soort geloof dat soms iets groots tot stand brengt. (…) Het is het soort geloof dat geleidelijk groeit. Het is een wonderbaarlijke, ja, een allesovertreffende macht, een macht die net zo werkelijk en onzichtbaar is als elektriciteit. Als dit geloof wordt gebundeld en ingezet, heeft het een geweldige uitwerking. (…)

    ‘In een wereld vol scepticisme en twijfel bevordert de uitdrukking “eerst zien, dan geloven” de houding: “Ik geloof het pas als ik het zie.” We willen alle bewijzen vooraf. Het lijkt moeilijk om iets in geloof aan te nemen.

    ‘Wanneer zien we in dat het bij geestelijke zaken precies andersom werkt: eerst geloven, dan zien? Geestelijk geloof gaat vooraf aan geestelijke kennis. Als we geloven in dingen die niet worden gezien, maar die toch waar zijn, dan hebben we geloof.’ (‘What Is Faith?’ in: Faith [1983], pp. 42–43.)

  • Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de diepzinnige en dynamische relatie beschreven tussen hoop, geloof en kennis: ‘Geloof en hoop beïnvloeden elkaar voortdurend, waardoor ze niet altijd precies te onderscheiden zijn. Hoewel ze ook geen volmaakte kennis betreffen, zijn de door hoop gestimuleerde verwachtingen “met zekerheid” waar (Ether 12:4; zie ook Romeinen 8:24; Hebreeën 11:1; Alma 32:21).’ (Zie De Ster, januari 1995, pp. 30–31.)

Alma 32:23. Kleine kinderen ontvangen inspiratie

  • Het geloof van kleine kinderen leidt vaak tot goddelijke inzichten. Ouderling Neal A. Maxwell heeft beschreven hoe kinderen door hun voorbeeld ouderen iets kunnen bijbrengen:

    ‘Kinderen richten vaak “de gedachten en overleggingen van [hun] hart” op de Meester. Hoewel ze nog jong zijn, hebben die kinderen veel geloof! Ze zijn dan wel te jong voor een formele roeping in de kerk, maar ze zijn ‘uitgekozen om te dienen’ als voorbeeldgevers, iets wat ze vooral goed doen als ze gezegend zijn met “goede ouders” (1 Nephi 1:1).

    ‘Zoals ons in de Schriften wordt voorgehouden, worden “aan kleine kinderen (…) dikwijls woorden gegeven” (Alma 32:23). Zo openbaarde de herrezen Jezus dingen aan de Nephitische kinderen, die op hun beurt de volwassenen en hun ouders in zaken onderwezen, “grotere zelfs” dan die Jezus hun had geleerd (3 Nephi 26:14).

    ‘Ik heb het voorrecht gehad om enkele geadopteerde kinderen aan Nan en Dan Barker uit Arizona te verzegelen. Een tijdje terug zei Nate, net drie jaar oud: “Mama, er is nog een meisje dat bij ons moet komen wonen. Ze heeft donker haar en donkere ogen en woont heel ver weg.”

    ‘De wijze moeder vroeg: “Hoe weet je dat?”

    ‘“Dat heeft Jezus boven tegen me gezegd.”

    ‘De moeder zei nog: “We hebben hier geen boven”, maar onderkende al snel het belang van wat er gezegd was. Na veel inspanning en vele gebeden bevond de familie Barker zich in de herfst van 1995 in een verzegelkamer van de Salt Laketempel, waar een klein meisje uit Kazachstan met donker haar en donkere ogen voor tijd en eeuwigheid aan hen werd verzegeld. Geïnspireerde kinderen zeggen nog steeds “grote en wonderbare dingen” tegen hun ouders (3 Nephi 26:14).’ (Zie De Ster, juli 1996, p. 65.)

Alma 32:27–37. Het woord van God beproeven, leidt tot bekering

  • Ouderling M. Russell Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uiteengezet dat de bereidwilligheid om Alma’s woorden te beproeven tot bekering leidt:

    ‘We weten dat zowel leden als niet-leden zich vollediger tot het evangelie van Jezus Christus bekeren als ze bereid zijn om het woord te beproeven (zie Alma 32:27). Dit is een instelling van zowel de geest als het hart waarin een verlangen om de waarheid te kennen en de bereidheid om naar dat verlangen te handelen, besloten liggen. Voor onderzoekers van de kerk kan dat beproeven zoiets eenvoudigs zijn als het Boek van Mormon lezen, erover bidden en serieus trachten te weten te komen of Joseph Smith de profeet van de Heer was.

    ‘Ware bekering komt door de macht van de Geest tot stand. Als de Geest het hart raakt, verandert het. Als mensen, zowel leden als onderzoekers, de Geest met zich voelen werken, of wanneer zij in hun leven het bewijs zien van de liefde en barmhartigheid van de Heer, worden zij opgebouwd, geestelijk versterkt, en neemt hun geloof in Hem toe. Die ervaringen met de Geest volgen vanzelf als iemand bereid is het woord te beproeven. Zo gaan we voelen dat het evangelie waar is.’ (Liahona, januari 2001, p. 89.)

  • De zwelling in de boezem, de verruiming van de ziel, de verlichting van het verstand en het begin van heerlijke gevoelens van de Geest die in Alma 32:28 worden genoemd, zijn soms moeilijk in woorden uit te drukken. Maar de moeilijkheid om die gevoelens in woorden uit te drukken doet niets af aan de werkelijkheid ervan.

    President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft aan de hand van een voorval beschreven hoe moeilijk het kan zijn om iets in woorden uit te drukken. Hij getuigde eens tot een atheïst dat er een God is. De man zei dat hij zoiets niet kon weten. President Packer vergeleek zijn getuigenis en kennis met weten hoe zout smaakt. (Zie toelichting bij Alma 30:15–16 op pagina 222; zie ook ‘The Candle of the Lord’, Ensign, januari 1983, pp. 51–52.)

Alma 32:28–30. Ruim plaats in, ‘zodat er een zaadje (…) kan worden gezaaid’ en beginnen te groeien

  • Een groter geloof in het woord van God is een van de vruchten die voortkomen uit zaadjes van geloof die in de vruchtbare grond van een ontvankelijk hart zijn gezaaid. President James E. Faust (1920–2007) van het Eerste Presidium heeft de voorwaarden omschreven waardoor geloof en kennis kunnen groeien en rijpen: ‘Wij moeten (…) ons eigen zaaibed van geloof voorbewerken. Om dat te doen, moeten we de aarde ploegen door tijdens dagelijks nederig gebed om kracht en vergiffenis te vragen. Wij moeten de aarde eggen door onze hoogmoedige gevoelens te overwinnen. Wij moeten het zaaibed voorbewerken door de geboden zo goed mogelijk te onderhouden. Wij moeten eerlijk zijn tegenover de Heer in de betaling van onze tiende en andere gaven. Wij moeten goed leven en in staat zijn om de grote machten van het priesterschap af te roepen over onszelf, ons gezin en anderen voor wie wij verantwoordelijk zijn. Er is geen betere plek om de geestelijke zaadkorrels van ons geloof te voeden dan in het heiligdom van onze tempels en bij ons thuis.’ (Zie Liahona, januari 2000, p. 57.)

    Afbeelding
    Illustratie van een zaadje dat uitgroeit tot een boom
  • Het gezaaide zaadje van geloof groeit niet ineens. President Boyd K. Packer heeft uitgelegd dat het belangrijk is om geduld te oefenen terwijl we erop wachten dat het zaadje gaat groeien:

    ‘Mijn ervaring is dat een getuigenis er niet op slag is. Het groeit eerder, zoals Alma zegt, uit een geloofszaadje. (…)

    ‘Wees niet teleurgesteld als u het boek verschillende keren hebt gelezen zonder een krachtige bevestiging te hebben gekregen. Misschien lijkt u wel wat op de discipelen over wie in het Boek van Mormon wordt gesproken, die de macht Gods in grote heerlijkheid op zich hadden rusten en dat niet wisten (zie 3 Nephi 9:20).

    ‘Doe uw uiterste best. Denk aan dit vers: “En ziet toe dat al deze dingen in wijsheid en ordelijkheid worden gedaan, want het is niet nodig dat iemand harder loopt dan hij kracht heeft. En voorts is het noodzakelijk dat hij ijverig is om daardoor de prijs te kunnen behalen; daarom moeten alle dingen ordelijk worden gedaan” (Mosiah 4:27).’ (Liahona, mei 2005, p. 8.)

Alma 32:28–35. ‘Het begint heerlijk voor mij te zijn’

  • Alma gebruikte het begrip smaak om de groei van een getuigenis te beschrijven. De profeet Joseph Smith (1805–1844) gebruikte eveneens het woord smaak om aan te geven hoe we ware leer kunnen onderscheiden: ‘Deze leer is goed. De smaak ervan is goed. Ik kan de beginselen van het eeuwige leven proeven, en dat kunt u ook. (…) Ik weet dat als ik u deze woorden van het eeuwige leven geef, zoals ze aan mij zijn gegeven, u ze ook zult proeven en ze zult geloven. U zegt dat honing zoet is, en dat vind ik ook. Ik kan ook de sfeer van het eeuwige leven proeven. Ik weet dat het goed is; en als ik u vertel over de dingen die ik door inspiratie van de Heilige Geest heb ontvangen, bent u gebonden om ze als iets heerlijks te ontvangen, en er steeds meer van te genieten.’ (History of the Church, deel 6, p. 312; cursivering toegevoegd.)

  • Zuster Janette Hales Beckham, voormalig algemeen jongevrouwenpresidente, heeft het volgende gezegd over de gevoelens die met het lezen van de Schriften gepaard gaan: ‘De leringen van de Geest leren onderscheiden is een belangrijk onderdeel om het geloof tot een realiteit te laten worden. Mijn dochter, Karen, vertelde me het volgende: “Toen ik nog klein was, ben ik aan het Boek van Mormon begonnen. Nadat ik heel wat dagen gelezen had, kwam ik bij 1 Nephi 3:7. (…) Ik kende die tekst niet en wist niet dat het een welbekend vers was, maar toen ik het las, was ik erg onder de indruk. Ik was onder de indruk (…) dat onze hemelse Vader ons zou helpen zijn geboden te onderhouden, maar die diepe indruk was meer een gevoel. Ik had mijn ouders verzen in hun Schriften met rood zien markeren. Dus ging ik in huis op zoek naar een rood potlood, en met grote plechtigheid en me bewust van het belang ervan markeerde ik dat vers in mijn eigen Boek van Mormon.” Karen vervolgde: “Toen ik in de jaren daarna in de schriften las, gebeurde dat steeds weer — ik las een vers en raakte diep onder de indruk. Mettertijd herkende ik daarin de Heilige Geest.”’ (Zie De Ster, januari 1998, p. 77.)

Alma 32:35. ‘O, is dat dan geen werkelijkheid?’

  • Alma vroeg de arme Zoramieten om de waarheid van zijn boodschap zelf te ontdekken. Iemand kan geen evangeliebeginsel voor een ander leren. Ouderling Neal A. Maxwell heeft uitgelegd dat wij allemaal goddelijke waarheden kunnen onderscheiden:

    ‘Alma beschrijft de groei van geloof en hoe geloof uiteindelijk in kennis overgaat met de bijbehorende intellectuele en emotionele ervaringen van de gelovige. Nadat het verstand van de gelovige is verlicht en zijn denken is verruimd, vraagt Alma: “O, is dat dan geen werkelijkheid?” Hij zegt: “Ja (…), omdat het waarneembaar is; daarom moet gij wel weten dat het goed is.” (Alma 32:35.)

    ‘De bevestiging van de waarheid van goddelijke leer is dus feitelijk waarneembaar voor ons, zodat we met zekerheid kunnen zeggen: “Ik weet het!”’ (Things As They Really Are [1978], p. 10.)

Alma 32:33–43. Het woord verzorgen

  • Ouderling Bruce C. Hafen van de Zeventig heeft aan de hand van Alma’s beeldspraak twee aspecten van verzorging genoemd die ons de zegeningen van het evangelie opleveren: ‘Wij maken op twee manieren groei door — door negatief onkruid te wieden en positieve bloemen te kweken. De genade van de Heiland is ons op beide manieren tot zegen — als wij ons deel doen. Ten eerste moeten we het onkruid van de zonde en van verkeerde keuzen wieden, en moeten we dat geregeld herhalen. Het volstaat niet om ze alleen maar te maaien. Ruk ze met wortel en tak uit, en bekeer u volledig om aan de eisen van barmhartigheid te voldoen. Maar vergiffenis ontvangen is slechts een onderdeel van uw groei. We betalen niet alleen maar een schuld. Het is ons doel om celestiaal te worden. Hebben we eenmaal ons hart opgeruimd, dan moeten we voortdurend de zaadjes van goddelijke eigenschappen zaaien, verzorgen, en van onkruid ontdoen. En als onze transpiratie en discipline onze ziel verruimen en ons klaarmaken om zijn gaven te ontvangen, bloesemt de lente in onze ziel [zie ‘Zie, de zon schijnt heden in mijn ziel’, lofzang 156], onder meer in de vorm van hoop en zachtmoedigheid. Zelfs een boom des levens kan wortel schieten in die tuin van het hart, die dusdanig zoete vruchten draagt dat zij al onze lasten “door de vreugde in zijn Zoon” verlichten [Alma 33:23]. En als de bloem van naastenliefde bloeit, hebben wij anderen lief met de kracht van Christus’ eigen liefde [zie Moroni 7:48].’ (Liahona, mei 2004, pp. 97–98.)

Alma 32:37–38, 42–43. Een discipel van Christus zijn

  • President Dieter F. Uchtdorf van het Eerste Presidium heeft de leden van de kerk geleerd hoe ze een discipel van Christus kunnen worden:

    ‘Dit is het vreedzame pad van de volgelingen van Jezus Christus.

    ‘Het is echter geen kant-en-klare oplossing of snelle remedie.

    ‘Een vriend van mij schreef me onlangs dat hij het moeilijk vond om zijn getuigenis krachtig en sterk te houden. Hij vroeg mij om advies.

    ‘Ik schreef hem liefdevol terug en deed enkele suggesties om zijn leven meer in overeenstemming te brengen met de leringen van het herstelde evangelie. Tot mijn verrassing kreeg ik een week later alweer een brief van hem terug, met de volgende strekking: “Ik heb je adviezen opgevolgd. Ze hebben niet geholpen. Wat heb je nog meer?”

    ‘Broeders en zusters, wij moeten doorzetten. Wij bereiken het eeuwige leven niet door een sprintje te trekken — wij moeten volharden in deze wedloop. Wij moeten de goddelijke beginselen van het evangelie steeds opnieuw toepassen. Wij moeten er dagelijks mee aan de slag om ze een deel van ons leven te maken.

    ‘Te vaak zien wij het evangelie als een boer die in de ochtend zaait en in de middag al wil oogsten. Toen Alma het woord van God met een zaadje vergeleek, legde hij uit dat het zaadje geleidelijk uitgroeit tot een boom die vruchten voortbrengt, vanwege ons “geloof en [onze] ijver en geduld en lankmoedigheid” [Alma 32:43]. Zeker, sommige zegeningen volgen direct: spoedig nadat we het zaadje in ons hart hebben gezaaid, begint het te zwellen en te ontspruiten en te groeien, zodat we weten dat het zaadje goed is. Vanaf het moment dat wij het pad van het discipelschap betreden, ontvangen wij zichtbare en onzichtbare zegeningen van God.

    ‘Maar u kunt de volheid van deze zegeningen niet ontvangen als u “de boom verwaarloost en geen aandacht besteedt aan zijn verzorging” [vers 38].

    ‘Weten dat het zaadje goed is, is niet genoeg. Wij moeten het “met grote zorgvuldigheid verzorgen, zodat [het] wortel zal schieten” [vers 37]. Alleen dan kunnen wij er de vrucht van plukken, “die zoet is boven alles wat zoet is, en (…) rein boven alles wat rein is” en ons “aan die vrucht vergasten totdat [wij] verzadigd [zijn], zodat [wij zullen] hongeren noch dorsten” [vers 42].

    ‘Het discipelschap is een reis. Wij hebben de louterende lessen van de reis nodig om ons karakter te vormen en ons hart te zuiveren. Door het pad van het discipelschap met geduld te bewandelen, openbaart zich de mate van ons geloof en onze gewilligheid om Gods wil te doen en niet die van ons.

    ‘Het is niet genoeg om alleen maar te spreken over Jezus Christus of te verklaren dat wij zijn discipelen zijn. Het is niet genoeg om onszelf te omringen met symbolen van onze godsdienst. Het discipelschap is geen passieve kijksport. Wij kunnen de zegeningen van geloof net zo min ervaren door als toeschouwer aan de zijlijn te staan als een goede gezondheid genieten door op de bank naar sportwedstrijden op de televisie te kijken en de sporters van advies te voorzien. En toch zijn sommigen liever toeschouwer en geven de voorkeur aan “passief discipelschap” als voornaamste manier van aanbidding.

    ‘Onze godsdienst wordt niet indirect beleefd. Wij kunnen de zegeningen van het evangelie niet ontvangen door alleen maar te kijken naar het goede dat anderen doen. Wij moeten de zijlijn verlaten en wat wij zeggen zelf in de praktijk gaan brengen. (…)‘(…) Nu is de tijd om het evangelie van Jezus Christus te omarmen, zijn discipel te worden en in zijn wegen te wandelen.’ (‘Het pad van het discipelschap, Liahona, mei 2009, pp. 76–77.)

Alma 33:2–19. De valse leer van de Zoramieten

  • Alma maakte herhaaldelijk gebruik van de Schriften om de valse leer van de Zoramieten aan de kaak te stellen. Eerste rekende hij af met de verkeerde opvatting dat ze alleen op de Rameümptom konden bidden. Aan de hand van de Schriften legde hij uit dat ze God overal konden aanroepen en aanbidden; in hun ‘wildernis’, op hun ‘veld’, als ze ‘huiswaarts’ keerden, en zelfs in hun ‘binnenkamer’ (zie Alma 33:2–11). Alma beklemtoonde vervolgens dat alle profeten van de komst van een Christus hebben getuigd (zie Alma 33:14–22; zie ook Jakob 7:11).

Alma 33:3–11; 34:17–27, 39. Laat uw hart voortdurend in gebed tot Hem uitgaan

  • President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft uitgelegd wat een voortdurende gebedsvolle houding inhoudt:

    ‘In die gevallen waarin God ons gebiedt te bidden, gebruikt Hij woorden als “bidden zonder ophouden”, “bidt altijd” en “krachtig gebed”.

    ‘Dat gebod houdt niet in dat we veel woorden hoeven te gebruiken. In feite heeft de Heiland ons geleerd dat we niet in herhaling hoeven te vallen. Voor het ijverige gebed dat God verlangt, hoeven we niet breedsprakig te zijn noch ons urenlang af te zonderen. (…)

    ‘Ons hart kan alleen naar God uitgaan als het vervuld is met liefde voor Hem en vertrouwen in zijn goedheid.’ (Liahona, januari 2002, pp. 17–18.)

Alma 33:19–23. Een zinnebeeld van Christus in de wildernis

  • Vanwege het gemor van de Israëlieten in de wildernis had de Heer giftige slangen gezonden om de geestelijk vergiftigde zielen tot nederigheid aan te sporen. Veel mensen kwamen om. Degenen die zich wilden bekeren, wendden zich tot hun profeet en smeekten hem om de Heer te vragen de slangen weg te nemen. God vertelde Mozes dat hij een koperen slang moest maken en die op een staak moest plaatsen. De Heer beloofde dat eenieder die naar de opgeheven slang keek, zou genezen (zie Numeri 21:4–9).

    De koperen slang was een zinnebeeld. Ouderling Dallin H. Oaks heeft uitgelegd dat een zinnebeeld iets is ‘wat lijkt op of ons herinnert aan iets anders.’ (Zie De Ster, januari 1993, p. 33.)

    Jezus Christus heeft gezegd dat het zinnebeeld dat in de wildernis werd opgeheven van Hem getuigde: ‘Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe’ (Johannes 3:14–15). Vanwege de verstoktheid van hun hart en hun ongeloof kozen vele Israëlieten ervoor om niet op deze eenvoudige manier genezen te worden (zie 1 Nephi 17:41). Alma heeft iedereen opgeroepen om te beginnen ‘te geloven in de Zoon van God, dat Hij zal komen om zijn volk te verlossen, en (…) hun zonden te verzoenen’ (Alma 33:22; zie ook Helaman 8:14–15). Alma beloofde dat de verzorging van dit getuigenis iemands lasten licht zal maken en het eeuwige leven tot gevolg zal hebben (zie Alma 33:23).

Alma 34:9–12. De verzoening van Jezus Christus is oneindig en eeuwig

  • Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de reikwijdte van het oneindige en eeuwige offer van de Heer als volgt omschreven: ‘Wanneer de profeten over een oneindige verzoening spreken, bedoelen ze dat ook zo. De uitwerking ervan is voor alle mensen, de aarde zelf en alle levensvormen bestemd, en strekt zich uit tot in de eindeloze eeuwigheid.’ (Mormon Doctrine, 2de editie [1966], p. 64; zie ook Mozes 7:30.)

  • Ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft enkele manieren opgesomd waardoor de verzoening van Jezus Christus oneindig is:

    ‘Zijn verzoening is oneindig — en onbeperkt [zie 2 Nephi 9:7; 25:16; Alma 34:10, 12, 14]. Zij was ook oneindig in zoverre dat alle mensen verlost zouden worden van een oneindige dood. Zij was oneindig in de betekenis van zijn enorme lijden. Zij was oneindig in tijd, en maakte een einde aan het voorafgaande prototype van de dierenoffers. Zij was oneindig in reikwijdte — het moest in één keer voor iedereen worden gedaan [zie Hebreeën 10:10]. En de genade van de verzoening strekt zich niet slechts uit tot een oneindig aantal mensen, maar ook tot een oneindig aantal door Hem geschapen werelden [zie LV 76:24; Mozes 1:33]. Zij was oneindig, uitstijgend boven alle menselijke meetschalen of sterfelijk begrip.

    ‘Jezus was de enige die een dergelijke oneindige verzoening kon bewerkstelligen, daar Hij geboren was uit een sterfelijke moeder en een onsterfelijke Vader. Vanwege dat unieke geboorterecht was Jezus een oneindige Persoon.’ (Zie De Ster, januari 1997, p. 33.)

Alma 34:14. ‘In ieder opzicht [wijzend] op dat grote en laatste offer’

  • Amulek verklaarde dat de gehele betekenis van de wet van Mozes een voorbode was van het uiteindelijke ‘grote en laatste offer’ van Jezus Christus in Getsemane en Golgota. De dierenoffers, de vieringen en gedenkdagen en andere dagelijkse rituelen waren vol zinnebeelden en voorafschaduwingen die de kinderen van Israël op Christus wezen. Het avondmaal herinnert ons heden ten dage op soortgelijke wijze aan het zoenoffer van Jezus Christus. Zo bracht het vroegere Pascha de Israëlieten jaarlijks in herinnering dat de Heer het volk uit slavernij in Egypte had verlost. Tegenwoordig gedenken we met Pasen dat we door de verzoening en opstanding van de Heer uit geestelijke slavernij verlost kunnen worden.

    Afbeelding
    Adam en Eva brengen een offer

    © 1995 Del Parson

Alma 34:14–17. ‘Geloof tot bekering’

  • Toen ouderling Robert E. Wells als lid van de Zeventig werkzaam was, sprak hij over het vereiste geloof om ons leven zo te veranderen dat we aanspraak kunnen maken op de verzoening van Jezus Christus:

    ‘“Hoeveel geloof heb ik nodig om de verzoening van Christus voor mij werkzaam te laten zijn?” Met andere woorden, hoeveel geloof heb ik nodig om het heil te ontvangen? In het boek Alma (…) vinden we het antwoord. De profeet Amulek heeft dit eenvoudige maar grootse beginsel naar voren gebracht: “De Zoon van God (…) [verschaft] de mensen de middelen (…) waardoor zij geloof tot bekering kunnen hebben” (Alma 34:14–15; cursivering toegevoegd).

    ‘Let op die drie woorden: geloof tot bekering. Daar gaat het om. Hij gebruikt die uitdrukking vier keer in drie verzen [zie Alma 34:15–17]. (…)

    ‘De combinatie van geloof in Christus plus geloof tot bekering is dus van essentieel belang. Dat concept is een van de grootste inzichten die we hebben in het belang van eenvoudig, onmiskenbaar geloof — voldoende geloof om ons te bekeren. Kennelijk is een geloof dat groot genoeg is om bergen te verzetten niet vereist; een geloof dat groot genoeg is om in tongen te spreken of de zieken te genezen is niet vereist. Alles wat we nodig hebben is voldoende geloof om te erkennen dat we gezondigd hebben. Dan moeten we ons van onze zonden bekeren, er berouw over hebben en het verlangen hebben geen zonde meer te begaan maar Christus de Heer te behagen. Dan treedt het grootste van alle wonderen voor ons in werking: de verzoening, waardoor Christus ons van onze verdiende straf verlost.’ (‘The Liahona Triad’, in: Bruce A. Van Orden en Brent L. Top, redacteurs, Doctrines of the Book of Mormon: The 1991 Sperry Symposium [1992], pp. 6–7.)

Alma 34:15–16. ‘De barmhartigheid [kan] de eisen der gerechtigheid bevredigen’

  • De gerechtigheid kent twee aspecten:

    1. Gehoorzaamheid aan de wet resulteert in zegeningen die vreugde brengen (zie LV 130:20–21).

    2. Ongehoorzaamheid aan de wet resulteert in straffen die verdriet brengen (zie Alma 42:22).

  • Er zijn twee manieren om de gerechtigheid te bevredigen:

    1. Nooit de wet overtreden.

    2. Bij overtreding van de wet de straf ondergaan.

    Probleem: Door de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd (zie 2 Nephi 2:5); iedereen heeft gezondigd (zie Romeinen 3:23). Er moet dus een straf worden ondergaan.

  • De zonde kent twee gevolgen:

    1. Door de tijdelijke wet worden we afgesneden — er is niet aan de gerechtigheid voldaan (zie Alma 42:14).

    2. Door de geestelijke wet komen we om — ‘niets wat onrein is, kan het koninkrijk Gods binnengaan’ (1 Nephi 15:34).

    Jezus ‘geeft Zichzelf als offer voor de zonde om aan de doeleinden der wet te voldoen’ (2 Nephi 2:7).

  • Christus heeft de wet van barmhartigheid geïntroduceerd, maar hoe?

    1. Hij leefde de wet volmaakt na en was zonder zonde. Hij werd door de wet gerechtvaardigd.

    2. In de Hof van Getsemane en aan het kruis heeft Hij geleden en de prijs betaald voor de straf alsof Hij schuldig was aan iedere zonde die ooit is begaan.

    3. Hij is onze voorspraak bij de Vader (zie Alma 33:11; LV 45:3–5).

Alma 34:32–34.
Afbeelding
scripture mastery
‘De dag van uw bekering niet tot het einde [uitstellen]’

  • Uitstel en besluiteloosheid kunnen onze inspanningen om bij onze hemelse Vader terug te keren beïnvloeden. President Joseph Fielding Smith heeft gezegd: ‘Uitstel om evangeliebeginselen toe te passen is de dief van het eeuwige leven — namelijk het leven in de tegenwoordigheid van de Vader en de Zoon.’ (The Way to Perfection [1970], p. 202.)

Alma 34:34–35. Diezelfde geest zal ons bezitten

  • Amulek zette duidelijk uiteen dat we ons door onze dagelijkse keuzes uiteindelijk onderwerpen aan de macht of invloed van de geest van de Heer of de geest van de duivel. President Harold B. Lee (1899–1973) heeft de volgende verklaring van Alma 34:35 gegeven: ‘Tot wie in hun goddeloze toestand zijn overleden, en zich niet hebben bekeerd, zeggen de Schriften dat de duivel hen tot de zijne zal verzegelen (zie Alma 34:35). Dat betekent dat ze niet uit zijn greep verlost zullen worden totdat zij de laatste penning hebben betaald voor wat ze hebben gedaan. Wanneer ze de slagen van Satan afdoende hebben ondergaan, zullen ze aan de greep van Satan ontkomen en worden ze toegewezen aan de plaats die ze in de celestiale, terrestriale of telestiale wereld van onze Vader hebben verdiend op basis van hun leven hier op aarde.’ (The Teachings of Harold B. Lee, bewerkt door Clyde J. Williams [1996], p. 59.)

  • Ouderling Melvin J. Ballard (1873–1939) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het belang van bekering tijdens ons sterfelijke leven beklemtoond:

    ‘Dit leven is de tijd voor de mensen om zich te bekeren. Laten wij ons geen van allen verbeelden dat wij in het graf kunnen neerdalen zonder de zwakheden van het vlees te hebben overwonnen en dan in het graf al onze zonden en boze neigingen zullen verliezen. Wij zullen ze meenemen. Ze zullen met de geest zijn wanneer die van het lichaam is gescheiden.

    ‘(…) [In dit sterfelijk leven] is de mens buigzamer en ontvankelijker.’ (The Three Degrees of Glory: A Discourse [22 september 1922], pp. 11–12.)

Alma 35. De oorlogen tussen de Nephieten en de Lamanieten opgetekend in Alma 43–62

  • Chronologisch volgt Alma 43 op Alma 35. ‘Omdat Alma treurig was wegens de ongerechtigheid van zijn volk, ja, wegens de oorlogen en het bloedvergieten (…) liet hij zijn zonen tezamen komen, om ieder van hen afzonderlijk zijn aanwijzingen te geven met betrekking tot de dingen der gerechtigheid’ (Alma 35:15–16). Mormon maakt specifiek melding van deze tussengevoegde woorden van Alma aan zijn zonen Helaman, Shiblon en Corianton — voordat hij terugkeert naar het ‘verslag van de oorlogen tussen de Nephieten en de Lamanieten’ (Alma 43:3; vergelijk de datums bij Alma 35 en Alma 43).

    Alma 35 verklaart de aanloop naar de oorlog tussen de Lamanieten en de Nephieten, die in hoofdstuk 43–62 wordt beschreven. Het conflict en de uiteindelijke oorlog wordt in Alma 35 als volgt samengevat:

    1. De ‘aanzienlijksten onder de Zoramieten (…) [waren] wegens het woord vertoornd (…), omdat het hun bedrog [priesterlisten] vernietigde’ (vers 3).

    2. De bekeerde Zoramieten, die ‘uit het land werden geworpen; en het waren er velen’ (vers 6), gingen bij het volk van Ammon in het land Jershon wonen. Hier ontvingen ze voedsel en kleding, en landerijen als erfgoed, en werd in al hun behoeften voorzien (zie vers 9). In hun vorige land werden ze als arm, vuil en grof beschouwd (zie Alma 32:2–3).

    3. De vriendelijkheid waarmee het volk van Jershon de nieuwe bekeerlingen had ontvangen, deed de Zoramieten in woede ontsteken (zie Alma 35:8). De opperheerser van de Zoramieten ‘blies vele bedreigingen tegen hen’ (vers 9). ‘Het volk van Ammon vreesde hun woorden niet’ (vers 9), wat de toorn van de Zoramieten en hun heerser nog verder opwekte.

    4. De onbekeerde Zoramieten ‘begonnen zich onder de Lamanieten te mengen en ook die tot toorn (…) op te hitsen’ tegen het volk van Ammon, dat uit bekeerde Lamanieten bestond (vers 10; zie ook Alma 43:6–7).

    De gebeurtenissen die in Alma 35 zijn opgetekend, laten de aanleiding zien van de aanhoudende oorlogen tussen de Nephieten en de Lamanieten die in Alma 43–62 staan beschreven. Satan hitste het hart van de Zoramieten tot toorn op (zie 2 Nephi 28:20). Op hun beurt wekten zij de Lamanieten en andere andersdenkende Nephieten tot toorn op om de wapens op te nemen tegen wie goed waren.

Stof tot nadenken

  • Hoe kan iemands hart ‘vol zijn en voortdurend in gebed’ tot de Heer? (Alma 34:27.)

  • Waarom was Jezus Christus de enige die een oneindige verzoening tot stand kon brengen?

  • Waarom stellen mensen hun bekering soms uit? Welk gevaar schuilt in een dergelijk uitstel?

Voorgestelde opdrachten

  • Maak op basis van Alma 32 een gedetailleerd overzicht van Alma’s leringen over de ontwikkeling van geloof. Laat zien hoe geloof kan uitgroeien van hoop tot volmaakte kennis, en welke rol het woord van God daarbij speelt.

  • Benoem op basis van de aanwijzingen over gebed in Alma 33–34 specifieke manieren om uw gebeden productiever te maken.