Leringen van kerkpresidenten
De zegeningen van eensgezindheid


Hoofdstuk 5

De zegeningen van eensgezindheid

Eensgezindheid en zijn synoniemen —harmonie, welwillendheid, vrede, eendracht, onderling begrip — verwijzen naar een toestand waar het mensenhart blijvend naar verlangt.1

Inleiding

Van oktober 1934 tot april 1951 waren president J. Reuben Clark jr. en president David O. McKay werkzaam geweest als raadgevers in het Eerste Presidium, eerst van president Heber J. Grant en vervolgens van president George Albert Smith. De hele tijd was president Clark eerste raadgever en president McKay tweede raadgever.

Op 9 april 1951, vijf dagen na de dood van president Smith, kwamen de heiligen der laatste dagen bijeen in de algemene conferentie en steunden president David O. McKay als president van de kerk. Daar hoorden ze dat president Clark, die bijna zeventien jaar lang goed werk had verricht als eerste raadgever, als tweede raadgever was geroepen. President Stephen L Richards was als eerste raadgever geroepen.

Daar hij vermoedde dat de leden van de kerk vraagtekens zouden zetten bij deze verandering, besloot president McKay zijn beslissing in de algemene conferentie uit te leggen. Hij zei dat president Richards als eerste raadgever was geroepen, omdat hij langer apostel was dan president Clark. Toen hij had onderstreept dat deze gang van zaken nergens stond ‘voorgeschreven’ zei president McKay eenvoudig dat het ‘het raadzaam leek’ voor de roepingen van de presidenten Richards en Clark.

In dezelfde toespraak sprak president McKay over de eensgezindheid die hij voelde met zijn raadgevers: ‘We willen niet dat er bij ook maar één lid in deze kerk, noch bij iemand die naar de uitzending luistert, de gedachte opkomt dat er onenigheid bestaat tussen de twee raadgevers die onder president Smith werkzaam zijn geweest in het Quorum van het Eerste Presidium, en onder president Grant in de jaren dat we met die geïnspireerde leider samen waren. Noch moet u denken dat er sprake is van degradatie. President Clark is een formidabele dienstknecht. (…)

‘Verder dient u te begrijpen dat deze twee mannen als raadgever in het Quorum van het Eerste Presidium gelijk zijn in gezag, in liefde en vertrouwen, in de vrijheid om suggesties te doen, en aanbevelingen, en in hun verantwoording, niet alleen aan het quorum maar ook aan de Heer Jezus Christus en aan de mensen in het algemeen.

‘Het zijn twee fantastische mannen. Ik heb ze beiden lief en vraag God hen te zegenen, en ik verzeker u dat er eensgezindheid en liefde en vertrouwen is in het Quorum van het Eerste Presidium dat u vandaag gesteund hebt.’2

Kort nadat president McKay deze verklaring had afgelegd, sprak president Clark tot de heiligen waarbij hij duidelijk maakte dat hij in harmonie met zijn mededienstknechten wilde samenwerken: ‘In de dienst van de Heer maakt het niet uit waar iemand dient, maar hoe. In De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen neemt ieder de plek in waartoe hij wordt geroepen, een plek die geambieerd noch afgewezen wordt. Ik beloof president McKay en president Richards dat ik mij geheel en al zal wijden aan de taken die ik krijg, voor zover zij mij in staat stellen die uit te voeren, hoe incapabel ik ook ben.’3

Drie jaar later sprak president McKay in een algemene conferentie weer over de eensgezindheid die er heerste onder de kerkelijke leiders: ‘Ik wou dat iedereen die mij nu kan horen, iedereen die in enige mate bevooroordeeld is, afgelopen donderdag de algemene autoriteiten in het huis des Heren had kunnen zien, die vastend en biddend bijeen waren om zich geestelijk voor te bereiden op de taken die hen wachten in deze grote conferentie. Dan was u getuige geweest van de eensgezindheid in het Eerste Presidium, en door deze overdracht van hart tot hart, van ziel tot ziel, zou u geweten hebben hoezeer ik [mijn] twee raadgevers liefheb, voor hun heldere visie en gezonde verstand en hun geduld dat zij waar nodig met hun leider hebben. U zou de eensgezindheid en liefde van deze twaalf mannen [het Quorum der Twaalf Apostelen], van (…) de Zeventig en (…) de Presiderende Bisschap hebben gezien. Wij bidden dat de liefde en eensgezindheid in die bijeenkomst zich zal uitbreiden tot elk ringpresidium, zendingspresidium, elke bisschap, elk priesterschapsquorum en elke hulporganisatie in de kerk. Met die eensgezindheid en liefde is er geen macht op aarde die dit werk van God kan verhinderen.’4

Leringen van David O. McKay

De Heer verlangt eensgezindheid onder zijn volgelingen

‘Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij.

‘En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven.

‘Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.’ (Johannes 17:11, 20–21.)

Aldus maakt Jezus in een van de subliemste gebeden ooit in deze wereld uitgesproken, eensgezindheid onder zijn volgelingen van het grootste belang.

Eensgezindheid en zijn synoniemen — harmonie, welwillendheid, vrede, eendracht, onderling begrip — verwijzen naar een toestand waar het mensenhart blijvend naar verlangt. Haar tegenpolen zijn twist, onenigheid, ruzie, verwarring. (…)

Moge het verzoek om eensgezindheid van onze Heer in zijn hogepriesterlijk gebed bij ons thuis, in onze wijken en ringen, en in onze steun aan de grondbeginselen van de vrijheid worden gerealiseerd.5

Eenheid van doel, gezamenlijk eensgezind aan de slag gaan, daarmee kunnen we het werk van God volbrengen. In een openbaring aan de profeet Joseph Smith, die hij ongeveer een jaar na de organisatie van de kerk ontvangt, maakt de Heer in ruime zin duidelijk waarom zijn grote, tot stand te brengen, werk is hersteld tot profijt van het mensdom en om de weg te bereiden voor de wederkomst. Hij zegt:

‘En evenzo heb Ik mijn eeuwig verbond tot de wereld gezonden om een licht voor de wereld te zijn en een banier voor mijn volk, en voor de niet-Joden — en om een boodschapper voor mijn aangezicht te zijn, om de weg voor Mij te bereiden.’ (LV 45:9.)

Hier leren we dat dit volk grote verplichtingen zijn opgelegd, namelijk om de Heer te assisteren bij het tot stand brengen van dit werk onder het mensdom. Het vergt eensgezindheid en toewijding aan dit oogmerk. Aangaande deze noodzaak heeft de Heer deze waarschuwing laten klinken:

‘(…) Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf verdeeld, zal standhouden.’ (Matteüs 12:25.)6

We moeten oppassen voor opvattingen en daden die tot onenigheid leiden

Een van de eerste dingen die tot onenigheid leiden is zelfzucht; en een ander is afgunst: ‘Broeder die en die heeft me gepasseerd en met geen woord over de zaak gesproken.’ ‘De bisschap heeft zuster die en die geroepen als organiste, en ik kan nota bene veel beter spelen.’ ‘Ik ga niet meer naar de priesterschapsvergadering omdat de bisschap je-weet-wel heeft geroepen als adviseur van de priesters.’ ‘De zondagsschool heeft die en die als leerkracht geroepen.’ (…) ‘Het ringpresidium heeft me nooit zien staan, ik voel me beledigd.’ ‘De algemene autoriteiten zijn het niet altijd met elkaar eens.’ O, er kunnen wel honderden van die gevalletjes zijn — onbelangrijk in vergelijking met de hoofdzaken van het leven. En toch weet ik uit ervaring dat de tegenstander ze zo kan opblazen dat ze onoverkoombaar worden, en dan zijn we beledigd en onze spiritualiteit neemt af, omdat we alleen maar bezig zijn met die gevoelens.

Er is een ander element — muggenzifterij — dat verband houdt met afgunst. We gaan fouten bij de ander zoeken. We spreken kwaad over elkaar. Als dat de kop opsteekt, doen we er goed aan om gewoon die lofzang van de kerk, ‘Neen, spreekt geen kwaad’, te zingen.

‘Neen, spreekt geen kwaad, een vriend’lijk woord

slaat nooit een wond, die traag geneest.

En àl trompetten wat men hoort,

is ver beneên een eed’le geest.

Veel leed wordt dikwijls afgewend

door het volgen van een beter plan,

en is slechts weinig goeds bekend,

spreekt toch van elk zo goed als ’t kan.

‘Spreekt dan geen kwaad, gij zoudt misschien

zelf erger zijn, dan wie gij laakt.

En mocht gij soms iets laakbaars zien,

weest niet degeen, die ’t ruchtbaar maakt,

want het leven is zo kort!

Komt, laat ons hiernaar streven dan,

dat er gestaag gesproken wordt

van iedereen zo goed als ’t kan.’

[Heilige lofzangen, nr. 151.]7

Laten we ons voornemen elkaar te steunen in rechtschapenheid, laten we ons voornemen de kerk te verdedigen, niet kwaad te spreken over onze naasten, noch over de autoriteiten van de kerk, op wijk-, ring- of algemeen niveau. Laten we geen kwaadspreken; laten we laster en roddel achterwege laten. Het is vergif voor de ziel van wie zich eraan overgeven. Kwaadsprekerij verwondt de smader meer dan wie gesmaad wordt.8

Er zijn destructieve termieten die het op het huisgezin hebben voorzien, en dat zijn achterklap, kwaadspreken, muggenzifterij van de kant van de ouders of kinderen. Laster is vergif voor de ziel. ‘Lasteraars lijken op vliegen die aan alle goede lichaamsdelen voorbijgaan en neerstrijken op de zweren.’ In het ideale gezin spreekt men geen kwaad over (…) onderwijzers, politici of kerkleiders. Ik ben mijn vader nu, na al die jaren, meer en meer dankbaar dat hij toen, met opgeheven handen, zei: ‘Luister, ik wil geen kwaad woord horen over je onderwijzer of wie dan ook.’9

Eensgezindheid maakt van een gezin een veilig toevluchtsoord

‘Een kind heeft recht op het gevoel dat het gezin een toevluchtsoord is, een plaats waar het beschermd wordt tegen de gevaren en het kwaad in de wereld. Eensgezindheid en integriteit zijn noodzakelijk om in die behoefte te kunnen voorzien.10

Ik kan weinig of niets bedenken dat ongewenster in een gezin is dan het gebrek aan eenheid en harmonie. Aan de andere kant weet ik dat een gezin waarin eenheid heerst, waarin men voor elkaar klaar staat, en waarin liefde woont, een stukje hemel op aarde is. Ik veronderstel dat u bijna allemaal kunt getuigen van het aangename leven in een gezin waarin deze deugden de overhand hadden. Ik denk dankbaar en nederig terug aan mijn ouders, dat ik als jonge knaap nooit onenigheid tussen mijn vader en moeder heb gezien, en dat ik het geluk had op te groeien met broers en zussen die verbonden waren door inschikkelijkheid en wederzijds begrip. Eensgezindheid, harmonie en inschikkelijkheid zijn deugden die in elk gezin gekoesterd dienen te worden.11

Heel vaak ontstaat er onenigheid in een gezin, omdat de echtgenoot geen gezichtsverlies wil, het op zijn manier wil, en zijn opdrachten laat uitvoeren. Bij vrouwen is het niet anders. Sommigen staan erop het laatste woord te hebben. Voor mannen is dit soms zelfs nog belangrijker dan voor vrouwen. Allebei willen ze hun gelijk hebben, en in plaats dat er harmonie en vrede in het gezin is, steekt onenigheid zijn kop op. In plaats van thuis de harmonie te bewaren, gaat die verloren, en alleen maar omdat u uw eigen zelfzuchtige leven in stand wilt houden, of het op uw eigenzinnige manier te doen. U kunt dat beter niet willen. Zeg niets, en als u die neiging, dat vijandige gevoel, opgeeft, die neiging te willen heersen, te willen leiden, u zegt niets, en daarmee behoudt u uw plek in het gezin.12

Moge God u allen zegenen, en moge Hij u leiden en helpen, opdat rechtschapenheid, harmonie en liefde voor elkaar in elk gezin aanwezig zal zijn.13

Eensgezindheid in de kerk leidt tot vooruitgang en spiritualiteit

De zending van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is vrede te stichten. De levende Christus is haar leider. Onder Hem hebben tienduizenden mannen in de kerk goddelijk gezag gekregen om Hem te vertegenwoordigen in de positie die hun is toegewezen. Het is de plicht van deze vertegenwoordigers blijk te geven van broederlijke liefde, eerst onder elkaar, daarna onder het hele mensdom; te streven naar eensgezindheid, overeenstemming en vrede in de organisaties binnen de kerk, om deze deugden daarna door voorschrift en voorbeeld over de hele wereld uit te breiden.14

In de gemeenten en wijken van de kerk is er geen deugd die meer bijdraagt tot de vooruitgang en spiritualiteit dan dit beginsel. Als jaloezie, roddel [en] kwaadsprekerij de plaats innemen van wederzijds vertrouwen, eenheid en harmonie, dan komt de vooruitgang van de organisatie tot stilstand. (…)

Innerlijke zwakte is gevaarlijker en fataler dan oppositie van buitenaf. De kerk heeft weinig of geen last van vervolging en valse beschuldigingen door onwetende, verkeerd ingelichte of kwaadwillige vijanden; een groter beletsel voor haar vooruitgang komt van muggenzifters, lijntrekkers, overtreders en afvallige groeperingen.15

Het is het beginsel eenheid dat de wijken, ringen, gemeenten en zendingsgebieden van de kerk in staat stelt vooruitgang te maken en de doelen te verwezenlijken waarvoor de kerk is gesticht. Dat had men niet kunnen doen als er sprake was geweest van onenigheid en haat. Er zijn moeilijkheden geweest. Ieder lid van de kerk heeft zijn eigen ideeën. Soms komen die niet overeen met die van de bisschap, en niet met die van het ringpresidium, en ook niet met die van het presidium van de kerk; maar men heeft zijn ideeën ondergeschikt gemaakt aan het algemeen belang, en met dat verenigde doel hebben we iets bereikt dat geweldig is.

Nadenkend over de toekomst van deze kerk en over het welzijn van de jongemannen en jongevrouwen, en de ouders, staat het voor mij vast dat er geen belangrijker boodschap is dan ‘wees eensgezind’ en ga de zaken die onenigheid onder de leden brengen uit de weg. Ik weet dat de tegenstander in deze kerk geen krachtiger wapen kan inzetten dan een wig van onenigheid, twijfel en vijandschap te drijven tussen de leden in een unit.

Het doel is duidelijk; we kunnen niet falen in de goddelijke taken die ons als volk gegeven zijn. Eenheid van doel, gezamenlijk eensgezind werken binnen de structuur van de kerkelijke organisaties zoals die door de Heer geopenbaard is, dat dient ons doel te zijn. Laat ieder lid, iedere leerkracht en leider zich bewust zijn van het belang van de functie die ze bekleden. Ieder is belangrijk voor het met succes vervullen van Gods werk, dat ons werk is.16

‘De grootste waarborg voor eenheid en kracht in de kerk is in het priesterschap te vinden, door het te eren en te respecteren. O broeders, ringpresidenten, bisschoppen, en iedereen die het priesterschap draagt — God zegene u in uw leiderschap, in uw taak om de mensen waar u verantwoordelijk voor bent, te leiden, te zegenen en te troosten. Adviseer hen om naar de Heer te gaan en naar de inspiratie te streven om zo te leven dat ze boven het lage en het gemiddelde mogen uitstijgen en in geestelijke sferen mogen leven.

Erken de mensen die presideren en vraag hen zo nodig om advies.17

Mogen de [organisaties in] de kerk gezegend worden met de geest van eensgezindheid en harmonie. Laat de geest van vijandschap, achterklap en kwaadsprekerij uit hun hart verbannen worden, en mogen zij in hun hart de waarheid bewaren die door Jezus geuit is toen Hij zei: ‘(…) en indien gij niet één zijt, zijt gij de mijnen niet.’ (LV 38:27.)18

Laat die houding van eensgezindheid en van eenheid, waarvoor onze Heer en Heiland bad op de avond dat Hij werd verraden, karakteristiek zijn voor deze kerk, zijn kerk: Vader, bewaar hen dat zij één zijn zoals Wij. [Zie Johannes 17:11.]19

Evangelische idealen nastreven is de zekerste weg naar eenheid

Een vooraanstaand schrijver (…) [heeft geschreven]: ‘Er zijn heel wat goede mensen op de wereld, van wie er veel, meer dan ooit, willen geloven, maar deze mensen bezitten geen verenigende idealen, geen organisatorische basisbeginselen, geen coherente kijk op het leven, geen samengesteld actieplan. De samenleving komt tot zichzelf, en begint haar moeilijkheden en behoeften onder ogen te zien, maar zij heeft geen goed oriënteringsvermogen, geen impuls tot organisatie, geen allesomvattende idealen, geen krachtige voortstuwing (…). Is er iets waardoor onze menselijke natuur tot eenheid kan komen, waardoor we onze broederschap erkennen, waardoor het mensdom haar zaken als geheel in orde brengt?’

Ons antwoord is bevestigend — het evangelie van Jezus Christus, zoals dat door de profeet Joseph Smith is hersteld, is een dergelijke verenigde kracht, een dergelijk ideaal. Het geeft zin aan het leven en draagt in zich de essentiële reddende elementen, edele idealen en geestelijke invloeden waar het hart van de mens tegenwoordig naar hunkert.20

‘Grote blijdschap’ [Lucas 2:10] — het evangelie van Jezus Christus is die boodschap van grote blijdschap. De term ‘evangelie’ betekent letterlijk ‘goed nieuws’, en zodanig is het nieuws dat uit de hemel komt. (…) Er zijn altijd, in elke bedeling, mogelijkheden voor de mens geweest om dat goede nieuws te ontvangen, en deze profeten die in harmonie waren met het Oneindige en die het goede nieuws als eerste en rechtstreeks hoorden, kregen de verantwoordelijkheid opgelegd om dat goede nieuws over te brengen aan hun medemensen, opdat zij die wereldsgezind waren, de blijde boodschap kunnen ontvangen en kunnen worden teruggevoerd naar een sfeer van vrede, harmonie en welbehagen.21

Of het nu op de eilanden van de zee is, in Japan, in Syrië, in Scandinavië, in Engeland, Duitsland, Frankrijk of Nederland — waar iemand ook een groep heiligen der laatste dagen ontmoet, van wie het geloof in het evangelie van Jezus Christus onwrikbaar is, daar vindt hij de geest van eensgezindheid, de geest van liefde, de geest van offerande ten gunste van het mensdom. God zegene de heiligen der laatste dagen overal ter wereld dat zij in die geest zullen verblijven.22

Ideeën voor studie en bespreking

  • Hoe zijn God de Vader en Jezus Christus één? Waarin kunnen wij als kerk specifiek verenigd zijn? Als gezin? Als burgers? (Zie pp. 44–46.) Wat voor goeds kan er voortvloeien uit eensgezindheid?

  • Welke houdingen en daden kunnen onenigheid in het gezin en in de wijk teweegbrengen? (Zie pp. 42–46.) Wat kunnen we doen om harmonie en eensgezindheid toe te laten nemen? Hoe kunnen we de uitspraak van president Clark (‘In de dienst van de Heer maakt het niet uit waar iemand dient, maar hoe’) toepassen om de eenheid bij ons thuis en in de wijk te vergroten?

  • Wat voor invloed heeft het op kinderen als zij hun ouders onvriendelijk horen spreken over leiders en leerkrachten? Waarom doet kwaadsprekerij ‘de smader meer [kwaad] dan wie gesmaad wordt’? (Zie p. 43.)

  • Op welke manieren kan het evangelie het verlangen van de mensen naar eensgezindheid en harmonie vervullen? (Zie pp. 46-47.) Waarom is eenheid vereist om de eeuwige oogmerken van de Heer op aarde te verwezenlijken?

Relevante teksten: 1 Korintiërs 1:9–10; Mosiah 18:21; 3 Nephi 11:29–30; 4 Nephi 1:2, 15–17; LV 38:23–27; 105:3–5; Mozes 7:18

Noten

  1. Conference Report (oktober 1967), 7.

  2. Zie Conference Report (april 1951), 150–151.

  3. Conference Report (april 1951), 154.

  4. Conference Report (oktober 1954), 132–133.

  5. Unity in the Home–-the Church–-the Nation. Improvement Era (februari 1954), 77–78.

  6. Conference Report (oktober 1967), 6.

  7. Conference Report (oktober 1967), 7.

  8. Conference Report (april 1969), 95–96.

  9. Conference Report (april 1953), 16.

  10. Conference Report (april 1945), 144.

  11. Conference Report (oktober 1967), 7.

  12. Conference Report (april 1954), 142.

  13. Conference Report (oktober 1969), 137.

  14. Conference Report (oktober 1964), 5.

  15. Unity in the Home–-the Church–-the Nation. Improvement Era (februari 1954), 77.

  16. Conference Report (oktober 1967), 5–6.

  17. Conference Report (oktober 1967), 6.

  18. Conference Report (april 1967), 87–88.

  19. Conference Report (oktober 1934), 91.

  20. Conference Report (april 1941), 108; alinea-indeling gewijzigd.

  21. Conference Report (april 1910), 106.

  22. Conference Report (april 1925), 11.