Leringen van kerkpresidenten
De tegenstrijdige natuur van de mens


Hoofdstuk 2

De tegenstrijdige natuur van de mens

De vraag is dan: wat zal ons een overvloediger leven geven — het koesteren van onze menselijke natuur of het ontplooien van ons geestelijke ik? Is dat niet het echte probleem?1

Inleiding

In een algemene conferentie in 1949 vertelde president McKay het volgende verhaal:

‘Er doet een oud verhaal de ronde (…) over een groot kunstenaar die werkte aan een wandschildering in de kathedraal van een Siciliaanse stad. Het onderwerp was het leven van Christus. De kunstenaar werkte jaren ijverig aan de opdracht, en op een goede dag was de wandschildering bijna klaar, op uitzondering van de twee belangrijkste figuren, het Christuskind en Judas Iskariot. Hij zocht stad en land af naar modellen voor deze twee figuren.

‘Op een keer was hij in een oud stadsdeel toen hij een paar kinderen op straat zag spelen. Onder de kinderen was een twaalfjarige jongen met een gezicht dat de schilder diep trof. Hij had het gezicht van een engel — niet erg schoon misschien, maar niettemin het gezicht dat hij nodig had.

‘De schilder naam het kind meer naar huis, en dag in dag uit zat de jongen doodstil totdat het gezicht van het Christuskind af was.

‘Maar de schilder kon nergens een model voor Judas vinden. Bang dat zijn meesterwerk nooit af zou komen, bleef hij jarenlang gejaagd zoeken.

‘Op zekere middag zag de schilder in een herberg een uitgemergelde, haveloze figuur binnenstrompelen en op de grond vallen, smekend om een glas wijn. De schilder beurde de vreemde op en keek in een gezicht dat hem angst inboezemde. Het droeg de sporen van alle vleselijke lusten.

‘“Kom mee,” zei de schilder, “Ik zal je wijn, eten en kleding geven.”

‘Eindelijk had hij het model voor Judas gevonden. Vele dagen werkte de schilder koortsachtig tot diep in de nacht aan de voltooiing van zijn meesterwerk.

‘Het werk vorderde, er begon een verandering over het model te komen. Zijn lethargische lusteloosheid veranderde in een vreemde gespannenheid, en met bloeddoorlopen ogen bleef hij met ontzetting naar zijn evenbeeld op de muur staren. Tot de schilder op een dag zijn palet neerlegde en zei: “Vriend, ik wil je helpen. Wat is er aan de hand?”

‘Het model snikte en begroef zijn gezicht in zijn handen. Na lange tijd richtte hij zich op en keek smekend naar de oude schilder.

‘“Herinnert u zich mij niet”? Ik was jaren geleden het model voor het Christuskind!”’

Na dit verhaal verteld te hebben, zei president McKay: ‘Dit verhaal is feit of fictie, wie zal het zeggen, maar de les die het ons leert, staat als een huis. Deze liederlijke mens maakte in zijn jeugd een verkeerde keuze, waarna hij zich aan allerlei uitspattingen overgaf, aan lagerwal raakte en in de goot terechtkwam.’

Leringen van David O. McKay

Iedereen heeft twee tegengestelde naturen: de natuurlijke en de geestelijke

De mens is een tweeledig wezen, en zijn leven een plan van God. Dat is het eerste fundamentele feit om in gedachte te houden. De mens heeft een natuurlijk lichaam en een geestelijk lichaam. Dit feit komt nadrukkelijk in de Schriften naar voren:

‘En de Goden vormden de mens uit het stof der aarde en namen zijn geest (dat wil zeggen, de geest van de mens) en brachten die in hem; en Zij bliezen de levensadem in zijn neusgaten en de mens werd een levende ziel.’ [Abraham 5:7.]

Daarom is het lichaam van de mens slechts de tabernakel waarin de geest huist. Veel te veel mensen zijn geneigd het lichaam als de mens te zien, en bijgevolg richten zij zich op de bevrediging van de genietingen, lusten, begeerten, passies van het lichaam. Te weinig mensen zien in dat de ware mens een onsterfelijke geest is, die bestaat uit ‘Intelligentie, of het licht der waarheid,’ [zie LV 93:29] bezield als een individueel wezen voordat het lichaam was geschapen, en dat dat geestelijke wezen, met al zijn onderscheiden kenmerken, zal blijven bestaan, ook als het lichaam ophoudt te reageren op zijn aardse omgeving. De Heiland heeft gezegd:

‘Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weder en ga tot de Vader.’ (Johannes 16:28.)

Zoals Christus’ voorsterfelijke Geest leven verschafte aan een lichaam van vlees en beenderen, evenzo doet de voorsterfelijke geest van elke mens die geboren wordt, dat. Houd u dat in gedachte als de eerste levenswaarheid?

De vraag is dan: wat zal ons een overvloediger leven geven — het koesteren van onze menselijke natuur of het ontplooien van ons geestelijke ik? Is dat niet het echte probleem?3

Toegeven aan de lusten en begeerten van het lichaam schenkt slechts tijdelijk bevrediging en kan leiden tot verdriet, ellende en, wellicht, verwording; geestelijke prestaties zorgen voor ‘vreugde waarvan men geen spijt krijgt’.

In zijn brief aan de Galaten somt Paulus, zoals hij ze noemt, de ‘werken van het vlees’ op, alsmede de ‘vrucht van de Geest’. Let op deze classificatie, de werken van het vlees manifesteren zich in:

‘(…) hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven.

‘Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Tegen zodanige mensen is de wet niet.

‘Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd.

‘Indien wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden.’ (Galaten 5:19–25.)4

Er is iets hogers dan het dierlijk leven; namelijk, de geestelijke sfeer waar liefde is, de goddelijkste eigenschap van de mensenziel. Daar zijn ook sympathie, vriendelijkheid en andere eigenschappen.5

Iets in de [mens] drijft hem ertoe om boven zichzelf uit te stijgen, geen speelbal te zijn van zijn omgeving, meester te zijn over het lichaam en alle fysieke krachten, en te leven in een hogere en mooiere wereld.6

De mens is tot meer voorbestemd dan dierlijk leven. Dat is aangeraakt te worden door de Geest! Iedere man die dat beseft, is zich ervan bewust, zoals ook iedere vrouw zich ervan bewust is, dat de mens tweeledig is. Hij heeft een lichaam, zoals alle dieren een lichaam hebben. Maar hij bezit iets dat afkomstig is van zijn Vader in de hemel, dat hem recht geeft op, en ontvankelijk maakt voor influisteringen, ontvankelijk voor de invloeden van zijn goddelijke Ouder, door de Heilige Geest, het medium tussen ons en God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus.7

In dit leven laat we zien welke van de twee naturen we willen volgen en ontplooien

Het bestaan van de mens is niet meer dan een toets, die duidelijk maakt of hij zijn inspanningen, zijn verstand, zijn ziel wil richten op de genoegdoening en bevrediging van zijn lichamelijke geaardheid, of dat hij zijn leven ten volle wil wijden aan de verwerving van geestelijke kwaliteiten.

‘Elke edele impuls, elke onbaatzuchtige uiting van liefde, elk moedig lijden voor recht; elke overgave aan iets hogers; elke beantwoording aan een ideaal; elke onbaatzuchtige toewijding aan beginselen; elke hulpvaardigheid ten gunste van het algemeen belang; elke daad die de zelfbeheersing sterkt; elke grootmoedigheid van de ziel, ongevoelig voor pretentie of politiek, maar door goed te zijn, goed te doen en goed te leven in het belang van het goede — dat is de geestelijke natuur.’8

In het algemeen is er in de mens een goddelijk element dat hem voorwaarts en opwaarts stuwt. We geloven dat deze macht in hem de geest is die van God komt. De mens leefde voordat hij naar de aarde kwam, en hij is hier nu om de geest in hem te vervolmaken. Op een gegeven punt in zijn leven wordt ieder mens zich bewust van een verlangen om in contact te komen met het Oneindige. Zijn geest gaat op zoek naar God. Dit gevoelen is universeel, en alle mensen dienen, in de diepste waarheidszin, met hetzelfde bezig te zijn — de zoektocht naar en de ontplooiing van geestelijke vrede en vrijheid.9

De keuze is aan ons, of we leven in de natuurlijke wereld als dieren, of we gebruiken wat de aarde ons biedt om in de geestelijke wereld te leven, en teruggeleid te worden in de tegenwoordigheid van God.

Dat houdt specifiek in:

Kiezen we voor zelfzucht of verliezen we onszelf ten gunste van anderen; voor bovenmatige bevrediging van driften [en] passies of ontwikkelen we matigheid en zelfbeheersing.

Kiezen we voor losbandigheid of kuisheid; moedigen we haat aan of ontwikkelen we liefde; zijn we wreed of vriendelijk; zijn we cynisch of optimistisch — hoopvol gestemd; plegen we verraad — zijn we ontrouw aan wie ons liefhebben, aan ons land, aan de kerk of aan God — of zijn we loyaal; zijn we onbetrouwbaar of eerlijk, een man een man, een woord een woord; uiten we lasterlijke taal of houden we onze tong in bedwang.10

Of een mens tevreden blijft in wat we de dierenwereld noemen, tevreden met wat de dierenwereld hem geeft, en zonder enige moeite toegeeft aan zijn begeerten en lusten, en steeds verder wegglijdt in de sfeer van mateloosheid, of dat hij door zelfbeheersing stijgt naar een niveau van intellectuele, morele en geestelijke geneugten, is afhankelijk van de soort keuzen die hij elke dag doet — nee, die hij elk uur van zijn leven doet.11

Wat een karikatuur van de menselijke natuur als een mens of een groep mensen, hoewel begiftigd met het vermogen om in menselijke waardigheid tot hoogten te rijzen die voor lagere wezens ongekend zijn, zich tevreden stelt met het volgen van dierlijke instincten, zonder ook maar iets te doen om de vreugde van goedheid, reinheid, zelfbeheersing en geloof te ervaren, die voortvloeien uit het naleven van morele regels! Hoe tragisch is het wanneer de mens, ‘bijna goddelijk gemaakt en (…) met heerlijkheid en luister gekroond’ (Psalmen 8:6), zich blijft ophouden op het dierlijke niveau.12

De aarde met al haar pracht en wonderen is niet het einddoel van de schepping. ‘(…) mijn werk’ zegt de Heer zelf, ‘(is) de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’ (Mozes 1:39). Wanneer de mens de goddelijke gave van keuzevrijheid aanwendt, dient hij zich verplicht te voelen, zich bewust te zijn van zijn taak om de Schepper bij te staan bij de verwezenlijking van dit goddelijke doel.

Het ware doel van het leven is niet louter bestaan, niet louter plezier, niet louter roem, niet louter rijkdom. Het ware doel van het leven is de mens te vervolmaken, waarvoor hij zich onder leiding van Gods inspiratie zal moeten inspannen.

Het ware leven is het antwoord dat wij geven op het beste in ons. Als men alleen maar leeft voor lekker eten, plezier maken, eigen eer, geld verdienen, en weinig op heeft met goedheid, vriendelijkheid, reinheid en liefde, poëzie, muziek, bloemen, sterren, God en eeuwige hoop, ontzegt men zich de ware vreugde van het leven.13

Voor spiritualiteit is zelfbeheersing en contact met God noodzaak

Spiritualiteit, ons ware doel, is beseffen dat je jezelf hebt overwonnen en dat je contact hebt met het Oneindige.14

Spiritualiteit zet iemand ertoe aan om moeilijkheden te overwinnen en steeds meer kracht te verwerven. Te voelen hoe talenten zich ontvouwen en hoe waarheid de ziel ontplooit, is een van de prachtigste ervaringen van het leven. Spiritualiteit ontwikkelt men door trouw te zijn aan zichzelf en loyaal aan hoge idealen. De ware toets van elke godsdienst is de soort mens die hij voortbrengt. ‘Eerlijk (…) zijn, trouw, kuis, welwillend, deugdzaam, en goed (…) doen aan alle mensen’ [zie Geloofsartikelen 1:13] zijn deugden die bijdragen tot de hoogste ontwikkeling van de ziel. Het is het ‘goddelijke in de mens, de belangrijkste, hoogste gave, dat hem koning van al het levende maakt.’15

De mens die (…) de wereld waarin hij leeft wil verbeteren, die wil bijdragen tot het geluk van zijn gezin en zijn medemens, en die alles ter ere van God doet, zal in die mate dat hij zichzelf wegcijfert, zijn spiritualiteit ontwikkelen. Jazeker, alleen in die mate dat hem dat lukt, zal hij uitstijgen boven het niveau van de dierenwereld.16

Spiritualiteit en moraliteit, zoals de heiligen der laatste dagen dat leren, zijn stevig verankerd in fundamentele beginselen, beginselen waaraan de wereld zich niet kan onttrekken, ook niet als zij dat zou proberen. En het eerste grondbeginsel is geloof in — voor heiligen der laatste dagen een begrip van — het bestaan van een persoonlijke God. De kinderen in de kerk wordt geleerd in Hem te geloven en tot Hem te bidden, omdat Hij luistert, hoort en voelt, net als een aardse vader kan luisteren, horen en voelen, en zij hebben, dankzij hun ouders, een waar getuigenis in hun binnenste dat deze persoonlijke God in deze bedeling heeft gesproken. Dat staat vast.17

Ik geef u mijn getuigenis dat het communicatiekanaal open staat en dat de Heer klaar staat om leiding te geven en zijn volk ook leiding geeft. Is dat geen goede reden om weerstand te bieden aan verleiding, om niet toe te geven aan uw drift of uw ijdelheid, zoals sommigen doen, en die daarvoor excommunicatie van de kerk verdienen, louter en alleen voor de bevrediging van een gril of een begeerte? De keus is aan u — er zijn twee mogelijkheden. De ene leidt tot de geest, tot het getuigenis van de geest die in overeenstemming is met de geest van de schepping, de Heilige Geest. De geest van de Heer geeft elke geest leven, in de kerk of daarbuiten. Door Hem leven we en bewegen we ons en bestaan we. Maar het getuigenis van de Heilige Geest is een bijzondere gave. Het heeft veel weg van het afstellen van uw radio, waarna u iemand aan de andere kant van de wereld hoort. Mensen die niet in de uitzending zijn, kunnen die niet horen, maar u hoort hem, u hoort die stem en u hebt recht op die stem en de leiding die hij geeft, en die zal tot u komen als u uw deel doet. Maar als u zich overgeeft aan uw eigen instincten, uw eigen verlangens, uw eigen driften, en op eigen houtje denkt en plant en beraamt, en denkt dat het u nog zal lukken ook, zal het donker worden. U mag dan uw behoefte, drift en lust hebben bevredigd, maar u hebt ook de geest verloochend; u hebt de communicatie tussen uw geest en de Heilige Geest afgebroken.18

Ik kan geen hoger en gezegender ideaal bedenken dan zo in de Geest te leven dat we met de Eeuwige kunnen communiceren.19

Als God het middelpunt van ons bestaan wordt, worden we ons bewust van een nieuw levensdoel — spirituele bekwaamheid. Stoffelijke bezittingen zijn niet meer het belangrijkste levensdoel. Het lichaam bevredigen, voeden en genot schenken, zoals een dier dat doet, is niet meer de hoofdzaak van het bestaan. Opeens ziet men niet meer de God van wie men alles kan krijgen, maar eerder de God aan wie men mag geven.

Alleen in de volledige overgave van ons innerlijke leven kunnen we uitstijgen boven de zelfzuchtige, neerwaartse kracht van onze natuur. Wat de geest is voor het lichaam, is God voor de Geest. Als de geest het lichaam verlaat, is het levenloos, en als we God uit ons leven verwijderen, verdwijnt de spiritualiteit (…).

Laten we ons vanaf nu voornemen een mens met een degelijker en sterker karakter te worden, ons meer bewust van onze zwaktes, milder en welwillender ten opzichte van de tekortkomingen van anderen. Laten we ons voornemen dat we thuis meer zelfbeheersing betrachten; dat we ons humeur, onze gevoelens en onze tong in bedwang zullen houden en binnen de perken van recht en zuiverheid; dat we meer zullen doen om onze geestelijke kant te ontwikkelen, en zullen beseffen dat we afhankelijk zijn van God voor succes in ons leven.20

De werkelijkheid van God de Vader, de werkelijkheid van Jezus Christus, de herrezen Heer, is een waarheid waarvan elke mensenziel doordrongen hoort te zijn. Zo zeker als de zon het middelpunt van dit heelal is, is God de kern van het menselijk wezen, en als we zijn Vaderschap eenmaal voelen, als we eenmaal zijn nabijheid voelen, en de goddelijkheid van de Heiland aanvoelen, volgen daarop de waarheden van Jezus Christus natuurlijkerwijs zoals de dag op de nacht volgt, en de nacht op de dag.21

Ideeën voor studie en bespreking

  • Waarom is het noodzakelijk dat wij zowel een lichamelijke als een geestelijke natuur hebben? Hoe kunnen onze driften en passies ten goede of ten kwade worden gebruikt?

  • Volgens president McKay is dit leven een toets waarmee we laten zien welke natuur we volgen (zie pp. 14–16). Op welke manieren ervaren we de botsing tussen de lichamelijke en geestelijke naturen? Welke keuzes kunnen we elke dag doen om te kunnen genieten van geestelijke gaven als liefde, vreugde en vrede? (Zie pp. 13–18.)

  • Wat is de ‘natuurlijke mens’? (Mosiah 3:19.) Waarom is de natuurlijke mens een vijand van God? Wat moet er gebeuren om de natuurlijke mens te laten ‘afsterven’? (Zie pp. 16–18.)

  • Welke invloeden leiden ertoe dat mensen hun leven richten op de bevrediging van de lichamelijke natuur? Waarom is het soms moeilijk om zich op het geestelijke te richten?

  • Welke schijnbaar kleine tekortkomingen kunnen zoal onze spiritualiteit belemmeren? Hoe kan het ontwikkelen van zelfbeheersing onze spiritualiteit ten goede komen? (Zie pp. 16–18.)

  • Hoe beïnvloedt uw relatie tot God uw spiritualiteit? (Zie pp. 16–18.) Wat kunt u doen om uw leven op God de Vader en Jezus Christus te richten?

Relevante teksten: Job 32:8; 2 Nephi 2:27–29; Mosiah 16:1–5; Abraham 3:24–25

Noten

  1. Gospel Ideals (1953), 395.

  2. Conference Report, april 1949, 12–13; alinea-indeling gewijzigd.

  3. Gospel Ideals, 395.

  4. Gospel Ideals, 395–396.

  5. Llewelyn R. McKay (red., 1957). Pathways to Happiness, 288.

  6. Conference Report (oktober 1928), 37.

  7. Conference Report (april 1960), 122.

  8. Conference Report (oktober 1963), 89–90.

  9. Conference Report (oktober 1963), 7.

  10. Gospel Ideals, 346.

  11. Conference Report (april 1949), 13.

  12. Conference Report (oktober 1963), 5.

  13. Conference Report (oktober 1963), 7.

  14. Conference Report (oktober 1969), 8.

  15. Conference Report (oktober 1963), 8–9.

  16. Conference Report (april 1958), 7.

  17. Conference Report (april 1934), 22–23.

  18. Toespraak van president David O. McKay op 1 maart 1961 uitgesproken in de Noord-Britse Zending. Archieven van de afdeling kerk- en familiegeschiedenis. De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, 6–7.

  19. Gospel Ideals, 393–394.

  20. Conference Report (april 1967), 134.

  21. Conference Report (oktober 1925), 106–107.