Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 14: Familiegeschiedenis en tempelwerk bespoedigen


Hoofdstuk 14

Familiegeschiedenis en tempelwerk bespoedigen

‘De Heer zal ons zeker steunen als wij ons best doen en gehoor geven aan het gebod om familiehistorisch onderzoek en tempelwerk te doen.’

Uit het leven van Howard W. Hunter

Familiegeschiedenis lag president Howard W. Hunter altijd nauw aan het hart. Al van jongs af aan luisterde hij aandachtig naar de verhalen over zijn voorouders. Toen hij ouder was, wijdde hij veel tijd aan het onderzoeken van zijn familiegeschiedenis.1 Toen hij in 1972 voor een kerkopdracht in Europa was, bezocht hij samen met zijn vrouw, Claire, enkele plaatsen in Denemarken waar zijn voorouders gewoond hadden. In een van de dorpen vonden ze de kerk waar president Hunters overgrootvader gedoopt was en diens gezin naar de kerk ging. Die ervaring vergrootte president Hunters waardering voor zijn voorouders aan zijn moeders kant. Hij bezocht ook Noorwegen en Schotland waar andere voorouders gewoond hadden.2

President Hunters zoon Richard herinnerde zich zijn vaders voorliefde voor familiegeschiedenis als volgt:

‘Hij was zijn hele leven lang een gretige onderzoeker. Hij onderbrak vaak zijn werk in zijn advocatenpraktijk om naar de openbare bibliotheek in Los Angeles te gaan en daar op de uitgebreide genealogische afdeling rond te neuzen. Hij bewaarde zijn onderzoek, gezinslijsten, stamboomlijsten en de verhalen die hij persoonlijk opschreef in registers.

‘Ik reisde soms met hem mee naar de ringconferenties waar hij een spreekbeurt vervulde. Hij legde dan een paar registers in de koffer van de auto en na de ringconferentie zei hij: “Laten we even naar het huis van [deze] neef gaan. Er zijn wat datums die ik wil verifiëren.” We gingen dan naar het huis van [de] neef. Hij haalde de registers uit de kofferbak en voor je het wist was de hele eettafel met gezinslijsten bedekt.

‘Als familieleden zeker wilden zijn dat ze de correcte gegevens voor hun eigen onderzoek hadden, belden ze pa op of schreven ze hem om de feiten te verifiëren. Ze wisten namelijk dat hij de juiste gegevens had. Het werk dat hij deed, was buitengewoon.’3

Toen president Hunter lid van het Quorum der Twaalf was, kwamen zijn huisonderwijzers op een dag op bezoek en zeiden: ‘We willen u onze gezinslijsten tonen die we ingevuld hebben. […] We hebben geen tijd om de uwe vanavond te bekijken, maar dat willen we bij ons volgende bezoek graag doen.’

‘Dat vond ik vrij interessant’, zei president Hunter. ‘Ik bereidde me een maand lang op het volgende bezoek van de huisonderwijzers voor.’4

Van 1964 tot 1972 presideerde Howard W. Hunter de Genealogical Society of Utah (zie pagina 19). In 1994 werd er een bijeenkomst ter ere van president Hunter en het honderdjarig bestaan van de Genealogical Society gehouden. Hij zei er het volgende:

‘Op de avond vóór mijn 87e verjaardag kijk [ik] met verwondering terug op wat de Heer met het tempel- en familiehistorisch werk tot stand gebracht heeft. Toen ik president van de Genealogical Society of Utah was, hadden we ideeën over hoe het werk snel vooruit zou gaan. Nu zien we over de hele wereld iets heerlijks tot stand komen. Het evangelie wordt naar alle naties, geslachten, talen en volken gebracht. Er zijn over de hele aarde tempels verspreid en de geest van Elia raakt het hart van veel leden die in ongekend tempo aan hun familiegeschiedenis werken en tempelwerk doen.’5

Afbeelding
John en Nellie Hunter

De ouders van Howard W. Hunter, John William (Will) Hunter en Nellie Marie Rasmussen Hunter

Leringen van Howard W. Hunter

1

In de tempel worden verordeningen verricht die essentieel voor het heil en de verhoging van Gods kinderen zijn.

Tempels zijn heilige plaatsen voor het nauwste contact tussen de Heer en diegenen die de hoogste en heiligste verordeningen van het heilige priesterschap ontvangen. In de tempel worden aardse zaken met hemelse verbonden. […] Het grote gezin van God wordt door de heilsverordeningen van het evangelie verenigd. Het doel van de tempel is plaatsvervangend werk voor de doden te doen en verordeningen voor de levenden te verrichten.6

Het evangelie dat heiligen der laatste dagen aan de wereld verkondigen, is het evangelie van Jezus Christus, zoals het in deze bedeling op aarde hersteld is. Het dient voor de verlossing van alle mensen. De Heer zelf heeft geopenbaard wat voor het heil en de verhoging van zijn kinderen essentieel is. Een van die essentiële zaken is dat er tempels gebouwd moeten worden om verordeningen in te verrichten die nergens anders gedaan kunnen worden.

Als we dat uitleggen aan de mensen die over de hele wereld naar onze tempels komen kijken, is hun meestgestelde vraag welke verordeningen we in de tempel verrichten.

Doop voor de doden

We leggen vaak eerst de verordening uit die we doop voor de doden noemen. We wijzen erop dat veel christenen geloven dat bij de dood onze status voor de Heer voor de rest van de eeuwigheid wordt bepaald, want heeft Christus niet tegen Nicodemus gezegd: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan’ (Johannes 3:5)? Maar we weten dat velen zonder de doop gestorven zijn, en volgens de uitspraak van Christus tot Nicodemus zouden ze het koninkrijk van God dus niet kunnen binnengaan. Dan vragen we ons af of God rechtvaardig is.

Het antwoord is: natuurlijk is God rechtvaardig. Het is duidelijk dat de uitspraak van Christus tot Nicodemus ervan uitgaat dat men zich kan laten dopen voor de overledenen die nog niet gedoopt zijn. Hedendaagse profeten hebben ons geleerd dat de doop een aardse verordening is die alleen levenden kunnen uitvoeren. Hoe kunnen de doden zich dan laten dopen als alleen levenden de verordening kunnen verrichten? Dat was het onderwerp van de zendbrief van de apostel Paulus toen hij de Korintiërs deze vraag voorlegde:

‘Wat zullen anders zij doen die voor de doden gedoopt worden, als de doden helemaal niet opgewekt worden? Waarom worden zij dan nog voor de doden gedoopt?’ (1 Korinthe 15:29.)7

Is het redelijk dat mensen die op aarde geleefd hebben en zonder de kans om zich te laten dopen, gestorven zijn, voor eeuwig achtergesteld worden? Is het ook maar enigszins onredelijk dat levenden zich voor de doden laten dopen? Misschien is de Meester zelf wel het ultieme voorbeeld van plaatsvervangend werk voor de doden. Hij heeft zijn leven gegeven als een plaatsvervangende verzoening, opdat allen die sterven opnieuw zullen leven en het eeuwige leven zullen hebben. Hij heeft voor ons gedaan wat wij niet voor onszelf konden doen. Op een vergelijkbare manier kunnen wij verordeningen verrichten voor mensen die in [hun] leven de kans daartoe niet gehad hebben.8

De begiftiging

De begiftiging is ook een verordening die in de tempel verricht wordt. Ze bestaat uit twee delen: eerst een serie instructies, en dan beloften of verbonden die de ontvanger van de begiftiging sluit — beloften om goed te leven en aan de vereisten van het evangelie van Jezus Christus te voldoen. De begiftiging is een uiterst zegenrijke verordening voor zowel de levende als de overleden heiligen. Dus is het ook een verordening die de levenden voor overledenen verrichten. De begiftiging wordt verricht voor mensen voor wie de doop reeds verricht is.

Het celestiale huwelijk

Nog een tempelverordening is het celestiale huwelijk, waarin de vrouw voor eeuwig aan de man en de man voor eeuwig aan de vrouw verzegeld worden. Het is algemeen bekend dat een burgerlijk huwelijk tot aan de dood geldt, maar een eeuwig huwelijk dat in de tempel gesloten wordt, houdt eeuwig stand. Kinderen die geboren worden nadat man en vrouw een eeuwig huwelijk hebben gesloten, zijn automatisch voor eeuwig aan de ouders verzegeld. Als er kinderen zijn geboren voordat de vrouw aan haar man is verzegeld, is er een verzegelingsverordening waarmee deze kinderen voor eeuwig aan hun ouders verzegeld kunnen worden. Zo kunnen kinderen plaatsvervangend aan overleden ouders verzegeld worden. […]

Al deze priesterschapsverordeningen zijn essentieel voor het heil en de verhoging van de kinderen van onze Vader in de hemel.9

Afbeelding
echtpaar bij de tempel

‘Er is waarlijk geen enkel werk dat met het tempelwerk te vergelijken is.’

2

Het doel van familiehistorisch werk is de zegeningen van de tempel voor alle mensen beschikbaar maken.

We hebben aan deze kant van de sluier ongetwijfeld een groot werk te doen. […] Het bouwen van tempels is erg belangrijk voor onszelf en alle mensen, en onze verantwoordelijkheid wordt duidelijk. We moeten in de tempel eerst de priesterschapsverordeningen ondergaan die voor onze eigen verhoging noodzakelijk zijn; dan moeten we het benodigde werk doen voor hen die zelf niet de kans hebben gehad in dit leven het evangelie te aanvaarden. Het werk voor anderen gaat in twee fasen: eerst onderzoeken we onze familiegeschiedenis om vast te stellen wie onze voorouders zijn; vervolgens verrichten we de tempelverordeningen om hun dezelfde mogelijkheden te geven die de levenden hebben.

Maar er zijn veel leden van de kerk die maar beperkt naar de tempel kunnen. Ze doen wat ze kunnen. Ze doen onderzoek naar hun familiegeschiedenis en laten de tempelverordeningen door anderen doen. Aan de andere kant zijn er ook leden die tempelwerk verrichten, maar hun eigen voorgeslacht niet uitzoeken. Hoewel ze een heilige dienst verrichten door anderen te helpen, ontzeggen zij zich een zegening door niet naar hun voorouders te zoeken, zoals God bij monde van de hedendaagse profeten heeft geboden.

Ik herinner me een ervaring van een paar jaar geleden met iets wat daarop lijkt. Aan het eind van een vasten-en-getuigenisdienst zei de bisschop: ‘We zijn vandaag geestelijk opgebouwd door naar elkaars getuigenis te luisteren. Dat is omdat we volgens de wet van de Heer aan het vasten zijn. Maar laten we niet vergeten dat die wet uit twee delen bestaat: dat we vasten door niet te eten of te drinken, en dat we het daardoor uitgespaarde geld aan het voorraadhuis van de bisschop schenken om er de minderbedeelden mee te helpen.’ Hij voegde daaraan toe: ‘Ik hoop dat niemand vandaag met slechts een halve zegening vertrekt.’

Ik heb ondervonden dat zij die hun familiegeschiedenis onderzoeken en dan in de tempel werken voor de mensen van wie zij de namen hebben gevonden, de vreugde van beide helften van de zegening ervaren.

Bovendien wachten de doden ongeduldig op de heiligen der laatste dagen die hun naam opzoeken en dan naar de tempel gaan, waar ze plaatsvervangend werk voor hen verrichten, zodat zij uit de gevangenis in de geestenwereld bevrijd kunnen worden. We dienen allemaal vreugde in dit liefdeswerk te vinden.10

Het doel van familiehistorisch werk is de zegeningen van de tempel voor alle mensen, zowel de levenden als de doden, beschikbaar maken. Als we naar de tempel gaan en er werk voor de doden doen, voelen we een nauwe samenwerking met God en krijgen we een beter begrip van zijn heilsplan voor de mens. We leren onze naaste als onszelf liefhebben. Er is waarlijk geen enkel werk dat met het tempelwerk vergeleken kan worden.11

3

Laat ons moedig zijn in het bespoedigen van ons familiehistorisch werk en ons tempelwerk.

Als we in de tempel werk voor onze voorouders verrichten, worden we aan de volgende geïnspireerde raad van president Joseph F. Smith herinnerd: ‘Door het werk dat wij voor hen doen, zullen de ketens van slavernij van hen afvallen, zal de duisternis die hen omringt optrekken, zal er licht op hen schijnen en zullen zij in de geestenwereld horen van het werk dat door hun kinderen hier voor hen gedaan is, en zullen zij zich […] verheugen.’ [In Conference Report, oktober 1916, 6.]12

Dit heilige werk [familiegeschiedenis en tempelwerk] heeft een belangrijke plaats in het hart en het verstand van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf. Ik spreek in naam van alle apostelen en profeten als ik diegenen bedank die bijdragen tot het verrichten van heilsverordeningen voor de zielen aan de andere kant van de sluier. […] We zijn het leger vrijwilligers die dit grote werk in de hele wereld voortstuwen erg dankbaar. Hartelijk dank voor wat u zo goed doet.

De profeet Joseph Smith heeft gezegd: ‘De grootste plicht die in deze wereld door God op onze schouders is geplaatst, is het zoeken naar onze doden.’ [Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), 511.] Hij heeft ook gezegd: […] ‘De heiligen die dit werk voor hun overleden bloedverwanten verwaarlozen, doen dat met gevaar voor hun eigen heil.’ [Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith, 507.]

Met dezelfde visie van die belangrijke openbaring heeft Brigham Young gezegd: ‘Wij hebben in onze tijd werk te doen dat net zo belangrijk is als het werk van de Heiland in zijn tijd. Onze voorouders kunnen niet tot volmaking komen zonder ons; wij kunnen niet tot volmaking komen zonder hen. Zij hebben hun werk volbracht en slapen nu. Er wordt nu van ons verwacht dat wij ons deel doen; want dat moet het belangrijkste werk worden dat de mens ooit op aarde kan doen.’ (Discourses of Brigham Young, sel. John A. Widtsoe, Salt Lake City: Deseret Book Co., 1941, p. 406.)

Iedere profeet die de kerk geleid heeft, van Joseph Smith tot aan deze tijd, heeft diezelfde sublieme waarheid herhaald. Geleid door die waarheden is de kerk sinds het begin van deze bedeling bezig met het heils- en verhogingswerk voor alle zonen en dochters van God, wanneer ze ook op aarde leefden.

Wij die in deze tijd leven, zijn al vóór onze geboorte door God aangesteld om Hem in deze bedeling op aarde te vertegenwoordigen. Wij zijn het huis van Israël. De heilige macht om in de laatste dagen een verlosser op de berg Sion te zijn, ligt in onze handen [zie Obadja 1:21].

Ik heb één boodschap van doorslaggevend belang met betrekking tot familiehistorisch en tempelwerk: dit werk moet bespoedigd worden. Het werk dat nog gedaan moet worden is immens en gaat ons verstand te boven. Vorig jaar [1993] hebben we ongeveer 5,5 miljoen plaatsvervangende begiftigingen verricht, maar in datzelfde jaar stierven er ongeveer 50 miljoen mensen. Daardoor denkt u misschien dat het werk nutteloos is, maar dat mogen we niet denken. De Heer zal ons zeker steunen als wij ons best doen en gehoor geven aan het gebod om familiehistorisch onderzoek en tempelwerk te doen. Het grote werk van de tempel en alles wat daarmee te maken heeft, moet uitgebreid worden. Dat is noodzakelijk! […]

Geliefde broeders en zusters, laat ons moedig zijn in het bespoedigen van ons familiehistorisch werk en ons tempelwerk. De Heer heeft gezegd: ‘Laten het werk [van] mijn tempel en alle werken die Ik u heb opgedragen, worden voortgezet en niet ophouden; en laten uw ijver en uw volharding en geduld en uw werken worden verdubbeld, en u zult geenszins uw loon verliezen, zegt de Heer der heerscharen’. (LV 127:4).

Ik moedig u in uw inspanningen met deze woorden van de profeet Joseph Smith aan: ‘Broeders, zullen wij niet voorwaarts gaan in zo’n groot werk? Gaat voorwaarts en niet achterwaarts! Houdt moed, broeders; en op, op naar de overwinning! Laat uw hart zich verheugen en buitengewoon verblijd zijn. Laat de aarde in gezang uitbarsten. Laten de doden gezangen van eeuwige lofprijzing aanheffen voor koning Immanuël, die datgene heeft verordonneerd, vóór de wereld bestond, wat ons in staat zou stellen hen uit hun gevangenis te verlossen; want de gevangenen zullen vrijgelaten worden’ (LV 128:22).

Ik houd van dit werk. Ik weet dat de Heer ons van het nodige zal voorzien als wij getrouw ons deel doen. Moge de Heer ieder van ons zegenen in onze bijdrage aan dit grote werk, wat we in deze tijd moeten volbrengen.13

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Overdenk de openingszin van onderdeel 1. Hoe heeft het verrichten van tempelverordeningen u dichter tot God gebracht? Welke informatie in dit deel kan nuttig zijn om het doel van de tempel aan iemand uit te leggen?

  • Hoe hebt u ‘beide helften van de zegening’ van familiegeschiedenis en tempelwerk ervaren? (Zie onderdeel 2.) Hoe kunnen we kinderen en andere familieleden bij dit werk betrekken?

  • Bedenk bij het doornemen van president Hunters leringen in onderdeel 3 hoe belangrijk de Heer familiegeschiedenis en tempelwerk vindt. Hoe worden familiegeschiedenis en tempelwerk in onze tijd bespoedigd? Hoe kunnen we meer aan dit werk deelnemen?

Relevante Schriftteksten

Jesaja 42:6–7; Maleachi 4:5–6; 1 Petrus 3:18–20; 4:6; LV 2; 110:12–15; 124:28–30; 128:15–18; 138:57–59

Studietip

Om de woorden van een profeet op uzelf van toepassing te maken, is het nuttig om na te gaan wat zijn leringen voor u betekenen. (Zie Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], 174–175.) Vraag u bij uw studie af hoe die leringen u bij uw zorgen, vragen en moeilijkheden van pas kunnen komen.

Noten

  1. Zie Eleanor Knowles, Howard W. Hunter (1994), 186.

  2. Zie Francis M. Gibbons, Howard W. Hunter: Man of Thought and Independence, Prophet of God (2011), 16–18.

  3. Ongepubliceerd manuscript van Richard A. Hunter.

  4. In Knowles, Howard W. Hunter, 192.

  5. ‘We Have a Work to Do’ Ensign, maart 1995, 64.

  6. ‘The Great Symbol of Our Membership’, Ensign, oktober 1994, 2.

  7. ‘A Temple-Motivated People’, Ensign, februari 1995, 2.

  8. ‘Elijah the Prophet’, Ensign, december 1971, 71.

  9. ‘A Temple-Motivated People’, 2, 4.

  10. ‘A Temple-Motivated People’, 4–5.

  11. ‘We Have a Work to Do’, 65.

  12. Tekst van het inwijdingsgebed van de Bountifultempel (Utah), in ‘“Magnificent Edifice” Consecrated to [the] Lord’, Church News, 14 januari 1995, 4.

  13. ‘We Have a Work to Do’, 64–65.