Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 8: Het evangelie aan de hele wereld verkondigen


Hoofdstuk 8

Het evangelie aan de hele wereld verkondigen

‘Wij zijn betrokken bij het redden van zielen, het uitnodigen van mensen om tot Christus te komen.’

Uit het leven van Howard W. Hunter

Ouderling Howard W. Hunter, toen nog lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft in 1979 gezegd: ‘Ik ben ervan overtuigd dat we in de nabije toekomst enorme vooruitgang in de verspreiding van het evangelie onder alle naties zullen zien, meer dan we ooit in deze of voorgaande bedelingen hebben gezien. Ik ben er zeker van dat we zullen terugkijken […] en net als Lukas zullen zeggen: “En het Woord van God verbreidde zich” (Handelingen 6:7).’1

Toen ouderling Hunter deze uitspraak deed, was het zendelingen vanwege politieke beperkingen verboden om het evangelie in de meeste Oost-Europese landen en in de Sovjet-Unie te verkondigen. In de daaropvolgende tien jaar begon men veel van die beperkingen op te heffen. In 1989 en 1990 werd de Berlijnse Muur, die West- en Oost-Duitsland bijna dertig jaar lang had gescheiden, afgebroken. President Hunter was in die periode als president van het Quorum der Twaalf Apostelen werkzaam en zei over die historische gebeurtenis en andere veranderingen die in de wereld plaatsvonden:

‘Er wordt de laatste tijd veel over de Berlijnse Muur gesproken. We zijn uiteraard allemaal blij met de val van die muur, wat een symbool van pasverworven vrijheden is. […] Nu we de verzoeningsgedachte die zich over de aarde verspreidt, proberen te begrijpen en er in het licht van het evangelie betekenis aan proberen te geven, moeten we ons afvragen: zou dit niet de hand van de Heer kunnen zijn die politieke barrières verwijdert en gaten in tot nu toe onneembare muren slaat die het onderwijzen van het evangelie mogelijk maakt, en dat alles volgens een goddelijk plan en een goddelijke agenda?’2

President Hunter vond dat die veranderingen de leden van de kerk een belangrijke verantwoordelijkheid gaven. Hij zei dat naarmate er meer landen zendingswerk toestonden, er ook meer zendelingen nodig zouden zijn om het evangelie aan de hele wereld te verkondigen.3

President Hunters verlangen om al Gods kinderen te bereiken, ongeacht hun nationaliteit of overtuiging, bleek duidelijk uit zijn werk in het Midden-Oosten. Het Eerste Presidium gaf hem belangrijke opdrachten in Jeruzalem, waaronder het toezicht op de bouw van de Orson Hyde Memorial Garden en het Brigham Young University Jerusalem Center for Near Eastern Studies. Hoewel zendingswerk in die regio verboden was, sloot president Hunter blijvende vriendschap met zowel de Joodse als de Arabische mensen met wie hij werkte. ‘Het doel van het evangelie van Jezus Christus is liefde, eenheid en broederschap van de hoogste orde tot stand brengen’, zei hij.4

In al zijn contacten met Gods kinderen over heel de wereld had president Hunter steeds dezelfde boodschap: ‘Wij zijn uw broeders. We beschouwen geen enkel land en geen enkele nationaliteit als tweederangs. We nodigen iedereen uit […] om onze boodschap te onderzoeken en onze vriendschap te ontvangen.’5

Afbeelding
zendelingen in Afrika

‘Het evangelie van Jezus Christus […] is een wereldwijd geloof met een allesomvattende boodschap.’

Leringen van Howard W. Hunter

1

Het herstelde evangelie is voor iedereen omdat we allemaal kinderen van dezelfde God zijn.

Het evangelie van Jezus Christus, waarin we onderwijzen en waarvan we de verordeningen verrichten, is een wereldwijd geloof met een allesomvattende boodschap. Het laat zich niet inperken of beïnvloeden of marginaliseren door de geschiedenis of heersende trends. De kern van het evangelie is universeel en eeuwig waar. De boodschap is voor de hele wereld en is in deze laatste dagen hersteld om in de basisbehoeften van alle naties, geslachten, talen en volken te voorzien. Het is hersteld zoals het in het begin was: om broederschap te bevorderen, waarheid te behouden en zielen te redden. […]

In het evangelie is het hele mensenras één familie die van één God afstamt. Alle mensen hebben niet alleen een biologische afstamming die terugvoert op Adam en Eva, hun eerste aardse ouders, maar ook een geestelijke afstamming die op God de eeuwige Vader, terugvoert. Daarom zijn alle mensen op aarde letterlijk broers en zussen in Gods familie.

Door dit universele vaderschap van God te begrijpen en aanvaarden, kunnen de mensen het beste Gods bezorgdheid om hen, en hun onderlinge verwantschap, op waarde schatten. Dit is een boodschap van leven en liefde die lijnrecht tegenover alle verstikkende tradities op basis van ras, taal, economische of politieke positie, opleiding of culturele achtergrond staat. We hebben immers allen dezelfde geestelijke afkomst. We hebben een goddelijke oorsprong: iedereen is een geestkind van God.

In deze evangelievisie is geen plaats voor een bekrompen of beperkte visie of voor vooroordelen. De profeet Joseph Smith heeft gezegd: ‘Liefde is een van de belangrijkste karaktereigenschappen van God die aan de dag zouden moeten worden gelegd door wie verlangen de zoons van God te worden. Een man die vervuld is van Gods liefde, is niet tevreden als hij alleen zijn eigen gezin tot zegen is, maar gaat uit over de hele wereld om het hele mensenras tot zegen te zijn.’ [Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), 357.] […]

Het herstelde evangelie is een boodschap van goddelijke liefde voor iedereen, omdat alle mensen kinderen van dezelfde God zijn. Het Eerste Presidium heeft die fundamentele godsdienstige boodschap op 15 februari 1978 prachtig in een verklaring verwoord:

‘Op grond van oude en hedendaagse openbaring onderwijst De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen met genoegen in de christelijke leer dat alle mensen broeders en zusters zijn, niet alleen vanwege bloedverwantschap door gemeenschappelijke sterfelijke voorouders, maar ook als letterlijke geestkinderen van een eeuwige Vader.’ [Verklaring van het Eerste Presidium inzake Gods liefde voor alle mensen, 15 februari 1978.]

Heiligen der laatste dagen zoeken aansluiting bij hen die niet tot hun geloof behoren en doen dat op een positieve manier. We geloven dat ze onze letterlijke broeders en zusters zijn, en dat we zoons en dochters van dezelfde hemelse Vader zijn. We hebben een gemeenschappelijke genealogie die tot God terugleidt.6

2

De zending van de kerk is het evangelie aan alle naties te prediken.

De kerk heeft als Gods koninkrijk op aarde een zending onder alle naties te vervullen. ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest,

‘hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen’ (Mattheüs 28:19–20). Deze woorden van de Meester zijn grensoverschrijdend; ze zijn niet tot één ras of cultuur beperkt. Het ene land krijgt geen voorkeur boven het andere. De oproep is duidelijk: ‘onderwijs al de volken.’ […]

Als lid van de kerk van de Heer moeten we verder kijken dan onze vooroordelen. We moeten de verheven waarheid ontdekken dat onze Vader inderdaad geen aannemer des persoons is. Soms beledigen we broeders en zusters uit andere landen door een bepaalde nationaliteit de voorkeur boven een andere te geven. […]

Stel u een vader met veel zoons voor die allemaal hun eigen karakter, talenten en geestelijke eigenschappen hebben. Houdt hij minder van de ene zoon dan van de anderen? Wellicht dat de zoon die het minst geestelijk ingesteld is meer aandacht krijgt dan de anderen en misschien wordt er meer voor hem gebeden. Wil dat zeggen dat hij minder van de anderen houdt? Kunt u zich voorstellen dat onze hemelse Vader zijn nakomelingen in een bepaald land meer liefheeft dan die in een ander land? Als lid van de kerk moeten we herinnerd worden aan de prikkelende vraag van Nephi: ‘Weet gij niet dat er meer natiën zijn dan één?’ (2 Nephi 29:7). […]

Aan onze broeders en zusters in alle landen: wij getuigen plechtig dat God in deze tijd gesproken heeft, dat Hij hemelse boodschappers gestuurd heeft en zijn bedoeling en wil aan een profeet, namelijk Joseph Smith, bekendgemaakt heeft. […]

Aangezien onze Vader al zijn kinderen liefheeft, moeten wij alle mensen liefhebben, ongeacht hun ras, cultuur of nationaliteit, en hun de beginselen van het evangelie onderwijzen, zodat zij het kunnen omarmen en kennis van de goddelijkheid van de Heiland kunnen ontvangen.7

In het kader van de verbroedering die wij voorstaan en ons onderwijs in de geopenbaarde waarheid, geven wij alle mensen de liefdevolle suggestie van president George Albert Smith in overweging:

‘Wij willen niet afdoen aan de waarheid en deugd die u bezit. We zijn niet op zoek naar fouten of naar manieren om u te bekritiseren. […] Behoud al het goede, en laat ons u nog meer goeds geven, zodat u gelukkiger zult zijn en voorbereid zult worden om in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader terug te keren.’8

Wij zijn betrokken bij het redden van zielen, het uitnodigen van mensen om tot Christus en tot het water van de doop te komen, zodat zij vooruitgang kunnen maken op het pad dat naar het eeuwige leven leidt. Deze wereld heeft het evangelie van Jezus Christus nodig. De enige manier waarop de wereld ooit vrede zal vinden, wordt door het evangelie verschaft.9

Als lid van De Kerk van Jezus Christus streven we ernaar om alle waarheid samen te brengen. We streven ernaar de kring van liefde en begrip onder alle mensen op aarde te vergroten. Zo streven we ernaar vrede en geluk te stichten, niet alleen onder christenen, maar onder alle mensen. […]

Joseph [Smith] speelde een grote rol in de oprichting van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Die kerk is nu een wereldgodsdienst, niet alleen omdat ze leden over de hele wereld heeft, maar vooral dankzij haar allesomvattende boodschap die op het aanvaarden van alle waarheid gebaseerd is, en hersteld is om in de behoeften van alle mensen te voorzien.

[…] We verkondigen die boodschap van liefde en hoop aan de hele wereld. Kom tot de God van alle waarheid die door profeten tot zijn kinderen blijft spreken. Luister naar de boodschap van de God die zijn dienstknechten blijft uitsturen om het eeuwige evangelie tot alle naties, geslachten, talen en volken te prediken. Kom en vergast u aan de feestmaaltijd die De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen u voorzet. Sluit u bij ons aan in ons streven om de goede Herder die daarin voorzien heeft te volgen.10

Afbeelding
studerende zendelingen

‘Het redden van zielen is ons werk.’

3

Wie de zegeningen van de verzoening van Jezus Christus ontvangen hebben, hebben de plicht om van Hem te getuigen.

Wat heeft de verzoening met het zendingswerk te maken? Telkens als we de zegeningen van de verzoening ervaren, moeten we wel met het eeuwig welzijn van [anderen] begaan zijn.

Het Boek van Mormon staat vol voorbeelden die dat beginsel illustreren. Toen Lehi van de vrucht van de boom at, een zinnebeeld van deel hebben aan de verzoening, zei hij: ‘Ik [begon] ernaar te verlangen dat mijn gezin er ook van zou nemen’ (1 Nephi 8:12). Toen Enos zijn bekering ervoer en door zijn geloof in Jezus Christus vergeving van zijn zonden ontving, zei hij ‘dat er een verlangen bij [hem] opkwam naar het welzijn van [zijn] broeders, de Nephieten’ (Enos 1:9). Vervolgens bad hij voor de Lamanieten, de onverbiddelijke vijanden van de Nephieten. Er is het voorbeeld van de vier zonen van Mosiah — Ammon, Aäron, Omner en Himni — die dankzij de verzoening vergeving van hun zonden ontvingen, en vervolgens jarenlang onder de Lamanieten arbeidden om hen tot Christus te brengen. De kroniek vermeldt dat ze de gedachte dat ook maar één ziel verloren zou gaan niet konden verdragen (Mosiah 28:3).

Dit verheven voorbeeld van iemand die een verbond gesloten heeft en daarna het evangelie aan anderen wil verkondigen, wordt het best door het voorbeeld van Alma de jonge geïllustreerd. Ik wil u zijn getuigenis voorlezen. […]

‘Vanaf die tijd tot zelfs nu toe heb ik onophoudelijk gearbeid om zielen tot bekering te brengen; om hen ertoe te brengen de buitengewone vreugde te smaken die ik heb gesmaakt, opdat ook zij uit God zouden worden geboren en met de Heilige Geest worden vervuld’ [Alma 36:24; zie ook Alma 36:12–23].

Een goede indicatie dat iemand echt bekeerd is, is zijn verlangen om anderen over het evangelie te vertellen. Daarom heeft de Heer elk lid van de kerk verplicht een zendeling te zijn.

Luister naar het verbond dat men aangaat als men zich in de kerk laat dopen:

‘Daar gij verlangend zijt tot de kudde Gods toe te treden en zijn volk te worden genoemd en gewillig zijt elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn;

‘ja, en gewillig zijt te treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben, en om te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar gij u ook moogt bevinden, als getuige van God op te treden, zelfs tot de dood, opdat gij door God zult worden verlost en onder de deelgenoten der eerste opstanding zult worden gerekend, zodat gij het eeuwige leven zult hebben’ (Mosiah 18:8–9).

We dienen te allen tijde [en] in alle plaatsen, zelfs tot de dood, als getuige van God op te treden. We hernieuwen dat verbond tijdens het avondmaal, wanneer we een verbond sluiten om de naam van Christus op ons te nemen.

Zendingswerk is een belangrijke manier om zijn naam op ons te nemen. De Heiland heeft gezegd dat we, als we met een volmaakt voornemen des harten het verlangen hebben zijn naam op ons te nemen, geroepen zijn om in de gehele wereld uit te gaan om zijn evangelie tot ieder schepsel te prediken (zie LV 18:28). […]

Wie onder ons aan de verzoening deel hebben gehad, hebben de plicht om in geloof van onze Heer en Heiland te getuigen. […] De oproep om het evangelie aan anderen te verkondigen, vertegenwoordigt onze grote liefde voor de kinderen van onze hemelse Vader, voor de Heiland en voor wat Hij voor ons gedaan heeft.11

4

Met de hulp van de Heer kunnen we alle obstakels die de verkondiging van het evangelie verhinderen, wegnemen.

Nu de muren in Oost-Europa […] en veel andere delen van de wereld instorten, hebben we meer zendelingen nodig om het evangelie aan de hele aarde te verkondigen en zo de goddelijke opdracht te vervullen! Zijn we daarop voorbereid?

Om aan deze nieuwe eisen in dit grote zendingswerk van de laatste dagen te voldoen, moeten sommigen onder ons (vooral de oudere generatie van wie de kinderen het huis uit zijn) misschien beoordelen of we de ‘muren’ die we in ons verstand opgericht hebben, moeten neerhalen.

Denk bijvoorbeeld eens aan de ‘comfortmuur’ die veel koppels en alleenstaanden belet om op zending te gaan. Of de ‘financiële muur’ van schulden die het voor sommige leden moeilijk maakt om te gaan, of de ‘kleinkinderenmuur’, of de ‘gezondheidsmuur’, of de ‘gebrek-aan-zelfvertrouwen-muur’, of de ‘zelfvoldaanheidsmuur’, of de ‘overtredingsmuur’, of de muren van angst, twijfel of zelfgenoegzaamheid? Is er iemand die er ook maar een moment aan twijfelt dat hij of zij die muren met de hulp van de Heer kan neerhalen?

Het is ons vergund om juist in deze laatste dagen in plaats van in een eerdere bedeling te leven, en het evangelie over de hele aarde te verspreiden. Er is geen grotere roeping in dit leven. Als we genoegen nemen met ons achter zelfgemaakte muren te verstoppen, doen we bereidwillig afstand van de zegeningen die ons anders ten deel zouden vallen. De Heer heeft de hoge nood in hedendaagse openbaring uitgelegd:

‘Want zie, het veld is reeds wit om te oogsten; en zie, hij die zijn sikkel met zijn macht inslaat, die legt een voorraad aan, zodat hij niet verloren gaat maar redding brengt voor zijn ziel’ (LV 4:4).

De Heer somt in diezelfde openbaring de kwaliteiten op die we nodig hebben om goede zendelingen te zijn. Hij kent onze zwakheden en bedenkingen maar al te goed als we voor die enorme poort in onze zelfgemaakte muur staan, en Hij stelt ons gerust dat we goddelijke hulp ontvangen om alle obstakels weg te nemen als we maar ons deel doen. Hij geeft ons deze eenvoudige belofte: ‘Vraagt en gij zult ontvangen; klopt en u zal worden opengedaan’ (LV 4:7).

Ik bid dat de Heer ons zal zegenen opdat de muren in ons verstand ons niet van onze zegeningen weerhouden.12

Tijdens zijn aardse bediening heeft onze Heer keer op keer een oproep gedaan die zowel een uitnodiging als een uitdaging was. Tegen Petrus en Andreas heeft Christus gezegd: ‘Kom achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken’ (Mattheüs 4:19). […]

De profeten die mij zijn voorgegaan, hebben gezegd dat iedere jongeman die daarvoor geschikt is en aan de gedragsnormen voldoet, een voltijdzending dient te vervullen. Ik onderstreep vandaag die behoefte. Wij hebben in het zendingsveld ook grote behoefte aan geschikte, volwassen echtparen. Jezus zei tegen zijn discipelen: ‘De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt’ (Lukas 10:2).13

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Denk na over de leringen van president Hunter dat het evangelie voor alle mensen is omdat we allemaal kinderen van God zijn (zie onderdeel 1). Wat hebben we er bij de verkondiging van het evangelie aan om in gedachten te houden dat iedereen letterlijk onze broeder of zuster is?

  • Wat halen we uit de leringen van president Hunter in onderdeel 2 over de gevoelens die onze hemelse Vader voor zijn kinderen heeft? Wat kunt u doen om alle mensen meer lief te hebben en het evangelie aan hen te verkondigen?

  • Hoe zou u president Hunters vraag ‘Wat heeft de verzoening met het zendingswerk te maken?’ beantwoorden? (Zie onderdeel 3.) Hoe kunt u een groter verlangen krijgen om anderen over het evangelie te vertellen? Welke zegeningen hebt u ontvangen door iemand over het evangelie te vertellen, of doordat iemand u over het evangelie heeft verteld?

  • Neem onderdeel 4 door en denk na over de ‘muren’ die u de zegeningen van zendingswerk onthouden. Bespreek hoe we die obstakels kunnen wegnemen.

Relevante Schriftteksten

Amos 9:9; 2 Nephi 2:6–8; Mosiah 28:1–3; Alma 26:37; LV 18:10–16; 58:64; 68:8; 88:81; 90:11; 123:12; Mattheüs naar Joseph Smith 1:31

Onderwijstip

‘De Heilige Geest kan een of meerdere leerlingen inspireren om bepaalde ideeën naar voren te brengen die anderen moeten horen. Sta open voor de influisteringen die u kunt krijgen om aan bepaalde [mensen in de klas] vragen te stellen. U kunt zelfs de indruk krijgen dat u iets aan iemand moet vragen die zijn of haar mening misschien helemaal niet wil geven.’ (Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], 63.)

Noten

  1. ‘All Are Alike unto God’, Ensign, juni 1979, 74.

  2. ‘Walls of the Mind’, Ensign, september 1990, 9–10.

  3. Zie ‘Walls of the Mind’, 10.

  4. ‘All Are Alike unto God’, 74.

  5. ‘All Are Alike unto God’, 74.

  6. ‘The Gospel—A Global Faith’, Ensign, november 1991, 18–19.

  7. ‘All Are Alike unto God’, 72–74.

  8. ‘The Gospel—A Global Faith’, 19; het citaat van George Albert Smith staat in Leringen van kerkpresidenten: George Albert Smith (2011), 152.

  9. ‘Follow the Son of God’ Ensign, november 1994, 88.

  10. ‘Come to the God of All Truth’, Ensign, september 1994, 73.

  11. ‘The Atonement of Jesus Christ’ (toespraak gehouden in een instructiebijeenkomst voor zendingspresidenten, 24 juni 1988), 4–7, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City; zie ook The Teachings of Howard W. Hunter, red. Clyde J. Williams (1997), 248–249.

  12. ‘Walls of the Mind’, 10.

  13. ‘Follow the Son of God’, 88.