Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 15: Het avondmaal van de Heer


Hoofdstuk 15

Het avondmaal van de Heer

‘Toen [Jezus] het brood nam en het brak, en de drinkbeker nam en hem zegende, stelde Hij Zichzelf voor als het Lam Gods dat geestelijke voeding en eeuwig heil zou brengen.’

Uit het leven van Howard W. Hunter

Howard W. Hunter werd opgevoed door een actieve mormoonse moeder en een goede vader die op dat ogenblik niet bij een kerk aangesloten was. Zijn vader had er niets op tegen dat zijn vrouw en kinderen naar de kerk gingen — hij woonde af en toe zelfs de avondmaalsdienst met hen bij — maar hij wilde niet dat zijn kinderen zich op achtjarige leeftijd lieten dopen. Hij vond dat ze die beslissing pas moesten nemen als ze wat ouder waren. Toen Howard twaalf werd, kon hij het Aäronische priesterschap niet ontvangen en niet tot diaken geordend worden omdat hij niet gedoopt was. Hoewel hij met de jongemannen aan andere activiteiten kon deelnemen, was Howard erg teleurgesteld dat hij het avondmaal niet met hen mocht ronddienen.

‘Ik zat in de avondmaalsdienst bij de andere jongens’, zei hij. ‘Als zij het avondmaal ronddienden, zakte ik onderuit in mijn stoel. Ik had het gevoel dat ik er niet bij hoorde. Ik wilde het avondmaal ronddienen, maar dat ging niet omdat ik niet gedoopt was.’1

Bijna vijf maanden na zijn twaalfde verjaardag haalde Howard zijn vader over om hem toestemming te geven voor zijn doop. Kort daarop werd hij tot diaken geordend. ‘Ik kan me nog herinneren dat ik voor het eerst het avondmaal ronddiende’, zei hij. ‘Ik was zenuwachtig en opgewonden. Na de dienst gaf de bisschop me een compliment omdat ik het goed had gedaan.’2

Toen Howard W. Hunter als apostel geroepen werd, nam hij regelmatig samen met de andere apostelen in de Salt Laketempel aan het avondmaal deel. Ouderling David B. Haight, die samen met ouderling Hunter in het Quorum der Twaalf werkzaam was, vertelde hoe die laatste het avondmaal zegende:

‘Ik wou dat de jongens van de Aäronische priesterschap in de hele kerk de kans kregen om ouderling Howard W. Hunter het avondmaal te horen zegenen, zoals wij hem dat in de tempel hoorden doen. Hij is een bijzondere getuige van Christus. Ik voelde de sterke geestelijke instelling van zijn ziel als hij onze hemelse Vader vroeg om het avondmaal te zegenen. Elk woord was duidelijk en betekenisvol. Hij was niet gehaast. Hij sprak onze hemelse Vader als woordvoerder van alle apostelen aan.’3

Die gebeurtenissen illustreren president Hunters levenslange eerbied voor de heilige zinnebeelden van het zoenoffer van Christus.

De leringen in dit hoofdstuk tonen aan dat president Hunter de leden het belang van het avondmaal onder andere probeerde bij te brengen door het verband met de viering van het aloude Pascha uit te leggen en door het instellen van deze verordening door de Heiland tijdens de paschamaaltijd met zijn discipelen door te nemen.

Afbeelding
Christus tijdens het laatste avondmaal

‘Doe dat tot Mijn gedachtenis’ (Lukas 22:19).

Leringen van Howard W. Hunter

1

Het Pascha verklaart dat de dood geen permanente uitwerking op ons heeft.

[Het Pascha] is het oudste joodse feest en gedenkt een gebeurtenis die plaatsvond vóór de joden de wet van Mozes ontvingen. Het herinnert elke generatie aan de terugkeer van de kinderen van Israël naar het beloofde land en aan de beproevingen in Egypte die eraan voorafgingen. Het gedenkt de tocht van een volk van onderdrukking en slavernij naar vrijheid en verlossing. Het is het lentefeest van het Oude Testament, de tijd wanneer de natuur ontwaakt tot leven, groei en bloei.

Het Pascha is met de christelijke paasviering verbonden. […] Het Pascha [en Pasen] getuigen van het grote geschenk dat God gegeven heeft en van het offer dat daarmee gepaard ging. Beide grote godsdienstige vieringen verklaren dat de dood ons voorbij zal gaan en geen permanente uitwerking op ons zal hebben, en dat het graf geen overwinning zal hebben.

Bij het verlossen van de kinderen van Israël uit Egypte sprak Jehova zelf vanuit de brandende braamstruik bij Sinaï tot Mozes:

‘Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker, Ik ken hun leed. […]

‘Nu dan, ga op weg. Ik zal u naar de farao zenden, en u zult Mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden’ (Exodus 3:7, 10).

Omdat de farao koppig was, werd Egypte door veel plagen geteisterd, maar ‘het hart van de farao [was] verhard en [hij] liet de Israëlieten niet gaan’ (Exodus 9:35).

Als reactie op de weigering van de farao zei de Heer: ‘En alle eerstgeborenen in het land Egypte zullen sterven, van de eerstgeborene van de farao af, die op zijn troon zitten zou, tot de eerstgeborene van de slavin die achter de handmolen zit, en alle eerstgeborenen van het vee’ (Exodus 11:5).

De Heer droeg de kinderen van Israël bij monde van Mozes op dat ieder gezin een lam zonder enig gebrek moest nemen om zich te beschermen tegen die laatste en vreselijkste straf voor de Egyptenaren.

‘En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen.

‘Zij moeten het vlees dezelfde nacht nog eten; op vuur gebraden, met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten. […]

En zo moet u het eten: uw middel omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor de Heere. […]

‘En het zal gebeuren, als uw kinderen tegen u zullen zeggen: Wat betekent deze dienst voor u?

‘dat u moet zeggen: Dit is een Pascha-offer voor de Heere, Die in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbijging’ (Exodus 12:7–8, 11, 26–27).

Nadat de Israëlieten aan de greep van de farao ontsnapt waren en de Egyptische eerstgeborenen met de dood getroffen waren, staken de Israëlieten uiteindelijk de Jordaan over. Er staat geschreven: ‘Terwijl de Israëlieten in Gilgal hun kamp hadden opgeslagen, hielden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, in de avond, op de vlakten van Jericho’ (Jozua 5:10). Sindsdien hebben joodse gezinnen, onder wie ook het gezin van Jozef, Maria en de jonge Jezus, die traditie jaar na jaar voortgezet.4

2

De Heiland stelde de verordening van het avondmaal tijdens het Pascha in.

Het evangelie van Johannes verduidelijkt dat het Pascha telkens een belangrijke mijlpaal in de aardse bediening van Christus was. Tijdens het eerste Pascha van zijn bediening maakte Jezus zijn zending bekend door de tempel te zuiveren van geldwisselaars en dierenverkopers. Tijdens het tweede Pascha toonde Jezus zijn macht door het wonder van de broden en de vissen. Christus introduceerde daar de zinnebeelden die later in de bovenzaal nog meer betekenis zouden krijgen. ‘Ik ben het Brood des levens’, zei Hij. ‘Wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben’ (Johannes 6:35).

Maar het was natuurlijk zijn laatste Pascha dat dit oude feest haar volledige betekenis zou geven. In die laatste week van zijn aardse bediening wist Jezus duidelijk wat dit Pascha voor hem zou betekenen. Er waren al problemen op komst. Mattheüs schreef:

‘En toen Jezus al deze woorden geëindigd had, gebeurde het dat Hij tegen Zijn discipelen zei:

‘U weet dat over twee dagen het Pascha is, en dan zal de Zoon des mensen overgeleverd worden om gekruisigd te worden’ (Mattheüs 26:1–2).

Jezus wist maar al te goed wat Hem te wachten stond en vroeg Petrus en Johannes om voorbereidingen voor de paschamaaltijd te treffen. Hij droeg hen op om een plaatselijke heer des huizes te vragen: ‘Waar is de eetzaal waar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal?’ (Lukas 22:11.)

De eenzaamheid van zijn geboorte zou in zekere zin in de eenzaamheid van zijn dood herhaald worden. De vossen hadden holen, en de vogels nesten, maar de Zoon des mensen had zowel bij zijn geboorte als in de laatste uren van zijn aardse leven niets waarop Hij het hoofd kon neerleggen [zie Mattheüs 8:20].

Uiteindelijk waren de voorbereidingen op het Pascha volgens de vijftienhonderd jaar oude traditie klaar. Jezus ging met zijn discipelen aan tafel en nadat ze tijdens deze traditionele feestmaaltijd van het offerlam en het brood gegeten en van de wijn gedronken hadden, leerde Hij hun een nieuwere en heiligere betekenis van die oude zegening van God.

Hij nam een van de platte, ronde ongezuurde broden, zegende het, brak het in stukken die Hij aan de apostelen gaf, en zei: ‘Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis’ (Lukas 22:19).

Hij nam de drinkbeker, dankte en nodigde hen uit om ervan te drinken, met de woorden: ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt’ (Lukas 22:20). Paulus heeft daarover gezegd: ‘Want zo dikwijls als u dit brood eet en deze drinkbeker drinkt, verkondig de dood van de Heere, totdat Hij komt’ (1 Korinthe 11:26).

Het brood en de wijn, en niet de dieren en kruiden, zouden de zinnebeelden van het lichaam en bloed van het grote Lam worden, zinnebeelden waarvan we eerbiedig dienen te nemen om Hem altijd indachtig te zijn.

Op deze eenvoudige en toch indrukwekkende manier stelde de Heiland de verordening in die we nu het avondmaal van de Heer noemen. Met zijn lijden in Gethsémané, zijn offer op Golgotha en zijn opstanding uit de graftombe vervulde Jezus de aloude wet en luidde Hij een nieuwe bedeling in die op een hoger, heiliger begrip van de wet van offerande gebaseerd was. Men werd niet meer gevraagd om het eerstgeboren lam van de kudde te offeren, omdat de Eerstgeborene van God zichzelf als ‘een oneindig en eeuwig offer’ gegeven had.

Dat is de pracht van de verzoening en de opstanding, niet zomaar een overgang uit de dood, maar een geschenk van eeuwig leven dankzij een oneindig offer.5

Het was volkomen gepast dat Jezus tijdens het nakomen van dit aloude verbond van bescherming [de paschamaaltijd] de zinnebeelden van het nieuwe verbond van veiligheid — zijn eigen lichaam en bloed — instelde. Toen Hij het brood nam en het brak, en de drinkbeker nam en hem zegende, stelde Hij Zichzelf voor als het Lam Gods dat geestelijke voeding en eeuwig heil zou brengen.6

Afbeelding
Christus met brood

‘Toen Hij het brood nam en het brak, en de drinkbeker nam en hem zegende, stelde Hij Zichzelf voor als het Lam Gods.’

3

Onze deelname aan het avondmaal biedt ons de mogelijkheid om ons leven te evalueren en onze verbonden te hernieuwen.

Niet zo lang geleden [had] ik het voorrecht om in mijn thuiswijk de avondmaalsdienst bij te wonen. […] Terwijl de priesters het avondmaal voorbereidden, zongen we:

Vader, hoort Gij onze beê,

schenk ons nu des hemels vreê;

teek’nen van zijn vlees en bloed

brengen ’s Heilands liefde zoet.

[Lofzangen, nr. 116.]

Een priester knielde voor het gebroken brood en bad: ‘Opdat zij mogen eten ter gedachtenis van het lichaam van uw Zoon en U, o God, eeuwige Vader, betuigen dat zij gewillig zijn de naam van uw Zoon op zich te nemen en Hem altijd indachtig te zijn, en zijn geboden te onderhouden’ (LV 20:77). De diakenen verspreidden zich door de kapel om het gebroken brood rond te dienen. Een van hen kwam naar onze rij en hield het zilveren schaaltje vast terwijl ik van het brood nam. Vervolgens hield ik het schaaltje vast zodat mijn vrouw kon nemen, en zij hield het op haar beurt voor de persoon naast haar vast. En zo ging het schaaltje heel de rij af. Ieder bediende en werd bediend.

Ik dacht aan de gebeurtenissen van die ene avond, bijna tweeduizend jaar geleden, waarop Jezus verraden werd. […] Het avondmaal van de Heer [werd] ingesteld ter vervanging van [dierenoffers] en als herinnering voor al wie deelneemt dat Hij echt een offer voor hen bracht; en als bijkomende herinnering aan de verbonden die ze gesloten hebben om Hem te volgen, zijn geboden te onderhouden, en tot het einde toe getrouw te zijn.

Terwijl [ik] daarover nadacht, kwam de aansporing van Paulus in zijn brief aan de kerk in Korinthe bij me op. Hij zei: ‘Daarom, wie op onwaardige wijze dit brood eet of de drinkbeker van de Heere drinkt, is schuldig aan het lichaam en bloed van de Heere.

‘Maar laat ieder mens zichzelf beproeven en laat hij zó eten van het brood en drinken uit de drinkbeker.

‘Want wie op onwaardige wijze eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, omdat hij het lichaam van de Heere niet onderscheidt’ (1 Korinthe 11:27–29).

Ik maakte me zorgen. Ik vroeg me af: zet ik God op de eerste plaats en onderhoud ik al zijn geboden? Vervolgens dacht ik daarover na en begreep ik het. Een verbond met de Heer sluiten om zijn geboden altijd te onderhouden, is een ernstige zaak, en dat verbond hernieuwen door aan het avondmaal deel te nemen, is even ernstig. De eerbiedige momenten van overpeinzing tijdens het ronddienen van het avondmaal zijn van groot belang. Het zijn momenten van zelfonderzoek, introspectie en zelfbegrip — een tijd om na te denken en zich zaken voor te nemen.

Ondertussen knielde de andere priester voor de tafel neer en bad dat allen die drinken ‘het mogen doen ter gedachtenis van het bloed van uw Zoon dat voor hen is vergoten, opdat zij […] Hem altijd indachtig zijn, opdat zij zijn Geest bij zich mogen hebben’ (LV 20:79).

Er heerste stille overpeinzing. De stilte werd alleen verbroken door de stem van een baby’tje, wiens moeder hem snel tegen zich aandrukte. Alles wat de stilte tijdens deze heilige verordening verbreekt, lijkt er niet thuis te horen; maar het geluid van een kindje zou de Heer ongetwijfeld niet ontstemmen. Hij was ook door een liefdevolle moeder gewiegd aan het begin van zijn sterfelijke leven, dat in Bethlehem begon en aan het kruis op Golgotha eindigde.

De jongemannen waren klaar met het ronddienen van het avondmaal. Daarna volgden nog enkele woorden van aansporing en instructie, een slotlofzang en slotgebed, waarna die heilige momenten ‘zonder aardse zorgen’ voorbij waren. [zie ‘Secret Prayer’, Hymns, nr. 144.] Op weg naar huis […] kreeg ik de volgende gedachte: wat zou het mooi zijn als iedereen de doop begreep en bereid was zich te laten dopen; het verlangen had de verbonden van die verordening om de Heer te dienen en zijn geboden te onderhouden na te komen; en bovendien het verlangen had op de sabbat aan het avondmaal deel te nemen en die verbonden om Hem te dienen en tot het einde getrouw te zijn te hernieuwen. […]

Die dag werd zinvoller omdat ik de avondmaalsdienst bijgewoond had en aan het avondmaal deelgenomen had. En ik had het gevoel dat ik beter begreep waarom de Heer gezegd heeft: ‘En opdat gij uzelf beter onbesmet van de wereld zult kunnen bewaren, zult gij naar het huis des gebeds gaan en uw offeranden offeren op mijn heilige dag;

‘want voorwaar, dat is de dag die voor u is ingesteld om van uw arbeid uit te rusten en om de Allerhoogste uw toewijding te betonen’ (LV 59:9–10).7

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Neem president Hunters leringen over het Pascha in het oude Israël door (zie onderdeel 1). Wat kunnen we van het Pascha leren? Hoe is het Pascha met Pasen verbonden?

  • Lees wat president Hunter vertelt over de Heiland die het avondmaal instelde (zie onderdeel 2). Waarom is die gebeurtenis belangrijk voor u? In welke opzicht is het avondmaal een ‘verbond van veiligheid’ voor ons?

  • Wat spreekt u aan in president Hunters verhaal over deelname aan het avondmaal in onderdeel 3? Wat leren we uit dit verhaal waardoor het avondmaal zinvoller voor ons wordt? Hoe is deelnemen aan het avondmaal u tot zegen?

Relevante Schriftteksten

1 Korinthe 5:7–8; 11:23–29; 3 Nephi 18:3–14; 20:8–9; Moroni 6:5–6; LV 20:75–79; 27:1–2

Onderwijstip

‘Als we anderen in het evangelie onderwijzen, moeten we nederig erkennen dat de Heilige Geest de daadwerkelijke leerkracht is. Het is ons voorrecht om als spreekbuis te fungeren waardoor de Heilige Geest kan onderwijzen, getuigen, troosten en inspireren.’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, [1999], 41.)

Noten

  1. In Gerry Avant, ‘Elder Hunter—Packed Away Musician’s Career for Marriage’, Church News, 19 mei 1985, 4.

  2. In J M. Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, Church News, 16 november 1974, 4.

  3. David B. Haight, ‘The Sacrament’, Ensign, mei 1983, 13.

  4. ‘Christ, Our Passover’, Ensign, mei 1985, 17–18.

  5. ‘Christ, Our Passover’, 18–19.

  6. ‘His Final Hours’, Ensign, mei 1974, 18.

  7. ‘Thoughts on the Sacrament’, Ensign, mei 1977, 24–25.