2017
Het getrouwe hogeraadslid
June 2017


Het getrouwe hogeraadslid

Ik heb een belangrijke les over ‘tillen uit stand’ geleerd van een getrouwe hogepriester in Duitsland.

Afbeelding
men holding up a church

In oktober 2008 luisterde ik naar de uitzending van de priesterschapsbijeenkomst van de algemene conferentie. President Dieter F. Uchtdorf, tweede raadgever in het Eerste Presidium, sprak over dienen in de kerk. Hij vertelde hoe hij en enkele andere broeders hadden geprobeerd een zware piano te verplaatsen. Toen al hun pogingen mislukten, stelde iemand voor om gewoon dicht bij elkaar te gaan staan en te ‘tillen uit stand’.1

President Uchtdorf legde toen uit dat we overal in de kerk kunnen dienen, waar we ook worden geroepen. Sommige mensen hebben het idee dat ze beter zouden kunnen dienen als ze maar geroepen werden voor iets waar ze hun niet geringe talenten in kwijt konden. ‘Geen enkele roeping is beneden onze stand’, zei hij. ‘Elke roeping biedt ons een kans om te dienen en te groeien.’2

Terwijl president Uchtdorf zo sprak, moest ik terugdenken aan de tijd dat ik een onopvallend lid van de kerk leerde kennen dat bereid was om uit stand te tillen, waar dat dan ook mocht zijn.

In 1985 was ik als Amerikaans legerofficier in een klein stadje in Duitsland gestationeerd. Tien jaar daarvoor had ik in Duitsland een zending vervuld. Toen ik in 1983 als soldaat met mijn vrouw, Debra, en onze twee jonge dochters arriveerde, vielen we onder een gemeente voor mormoonse militairen met ongeveer honderd leden. Na twee jaar besloten we geheel in de Duitse cultuur op te gaan en begonnen we de kleine gemeente Bad Kreuznach, met ongeveer 12 leden, te bezoeken.

Na ongeveer twee weken daar zagen we een nieuw gezicht. Hij was halverwege de veertig; hij bleek het hogeraadslid te zijn dat aan onze gemeente was toegewezen. Hij had geen ringzaken te doen, hij kwam gewoon op bezoek. Na de kerk spraken we even met elkaar, en toen we afscheid namen dacht ik dat we hem pas over een half jaar weer zouden zien.

Maar de week daarop was het hogeraadslid er weer. Het bleek dat hij ongeveer een uur rijden bij ons stadje vandaan woonde. Zolang hij hogeraadslid was, kwam hij twee tot drie keer per maand naar onze gemeente. Hij was vriendelijk, bescheiden en bemoedigend. Hij sprak altijd met elk lid van de gemeente. En omdat de gemeente zo klein was, werd hij vaak gevraagd om een toespraak te houden. Ik was onder de indruk van zijn toewijding en gaf hem in gedachten de bijnaam ‘het getrouwe hogeraadslid’.

Een keer bezocht hij ’s ochtends onze bijeenkomsten en kwam toen om 18.00 uur terug voor een doopdienst. In de tussentijd was hij naar een andere gemeente geweest. Ik geef toe dat ik me wel eens afvroeg: ‘Heeft hij de ringpresident tegen de haren ingestreken? Waarom is hij anders toegewezen aan de kleinste en meest afgelegen gemeente in de ring?’ Misschien was hij wel niet die intelligente, nederige en aimabele man waarvoor ik hem aanzag. Misschien vond hij zijn eigen wijk niet fijn en gebruikte hij zijn taak als excuus om er niet heen te gaan. Ik kwam er niet achter, dus aanvaardde ik het maar gewoon.

Een paar weken na deze doopdienst kwam ik een keer na middernacht op zondagochtend thuis. Ik was op oefening geweest bij de grens tussen Oost- en West-Duitsland en ik had er drie en een half uur over gedaan om thuis te komen. Uitgeput liep ik de deur binnen. Mijn vrouw, Debra, was nog op. Ze zei dat ‘het getrouwe hogeraadslid’ had gebeld. Hij wilde me graag spreken. ‘Voor of na de kerk?’, vroeg ik. De kerk begon om tien uur. Ik hoopte dat het na de kerk zou zijn zodat ik tot half negen kon slapen.

‘Voor’, zei ze.

‘Half tien?’

‘Nee. Hij moet ook nog ergens anders heen in de ring. Hij vroeg of je naar zijn kantoor in Frankfurt kon komen. Hij zei dat je naar ingang 5 moest gaan.’

‘Hoe laat?’, vroeg ik.

‘Zes uur’, antwoordde ze.

Toen had ik ’m echt zitten. Het was nu al half een ’s nachts. Als ik om zes uur op die afspraak wilde zijn, moest ik dus om half vijf m’n bed uit. Dan kon ik nog maar minder dan vier uur slapen. Wat moest ik doen? Ik had niet eens een telefoonnummer om hem de volgende ochtend te bellen om te zeggen dat ik niet zou komen. Ik dumpte m’n kleding bij het bed en ging liggen zonder de wekker te zetten. Terwijl ik daar lag, gingen deze gedachten door m’n hoofd:

Als ik niet naar ‘het getrouwe hogeraadslid’ zou gaan, wat zou er dan gebeuren? Als ik niet kwam opdagen, wist ik zeker dat hij zijn tijd goed zou kunnen gebruiken. De volgende keer dat ik hem sprak en uitlegde waarom ik niet was gekomen, zou hij zeggen: ‘Natuurlijk, ik begrijp het volkomen. Als ik had geweten dat je pas zo laat thuis zou zijn, had ik je nooit gevraagd om te komen. We kunnen nu wel even met elkaar spreken.’ En trouwens, ik was niet eens echt lid van de gemeente. Onze lidmaatschapskaarten waren daar wel en we gingen elke week naar de kerk, maar we waren buitenlanders, ons Duits was wanstaltig, en over vijf of zes maanden zouden we weer verhuizen.

Mijn geweten was bijna gesust. Nog een paar minuten en ik zou in slaap vallen. Toen dacht ik aan de bijnaam die ik hem had gegeven en alle keren dat ‘het getrouwe hogeraadslid’ naar de gemeente was gekomen sinds we daar naar de kerk gingen. Hij was die zondagavond naar de doopdienst gekomen. Hij was midden in de week naar een activiteit van de gemeente gekomen. Hij sprak altijd met alle leden en moedigde hen aan en inspireerde hen. Hij leek nooit kritisch of onverschillig te zijn. Hij toonde respect voor de gemeentepresident en zijn werk. Als het voor hem een teleurstelling was om aan deze kleine gemeente te zijn toegewezen, liet hij dat in ieder geval nooit merken.

Ik kwam uit bed en liep naar het dressoir waar mijn wekker stond. Ik zette de wekker op half vijf. Mijn besluit om naar ‘het getrouwe hogeraadslid’ toe te gaan kwam niet voort uit bezorgdheid wat hij zou zeggen of doen als ik niet verscheen. Als we verhuisd waren, zou ik hem waarschijnlijk nooit meer iets van hem zien of horen. Ik besloot om over minder dan vier uur op te staan en 80 km naar zijn kantoor te rijden omdat ik hem echt respecteerde voor wat hij was, ‘het getrouwe hogeraadslid’. Hoe zou ik zijn voorbeeld niet kunnen volgen?

Afbeelding
hand reaching for alarm clock

Om zes uur die zondagochtend kwam ik bij ingang 5 waar een bewaker met een machinegeweer stond. Hij keek naar mijn Amerikaanse militaire kentekenplaat. Misschien vroeg hij zich af of ik verdwaald was. Was ‘het getrouwe hogeraadslid’ toch maar niet gekomen? Nog geen twee minuten later parkeerde hij zijn auto naast de mijne. ‘Goedemorgen, Don’, zei hij. ‘Zullen we naar mijn kantoor gaan?’ De bewaker opende het hek en liet ons binnen.

Na wat praten over koetjes en kalfjes en een rondleiding door zijn kantoorgebouw vertelde hij waarom hij me had laten komen. Hij zei dat hij mij als raadgever van de gemeentepresident riep. Niet als eerste of tweede raadgever, maar als enige raadgever. Voor onze komst naar Duitsland waren er maar twee priesterschapsleiders in de gemeente, en om beurten waren ze steeds een paar jaar gemeentepresident en quorumpresident ouderlingen.

Ik aanvaardde de roeping en deed m’n best tot ik drie maanden later weg moest voor een training van twee maanden in de Verenigde Staten.

Toen ik weg was, werden mijn vrouw en jongste zoon allebei ziek. Mijn zoon moest voor behandeling naar een ziekenhuis op bijna 100 km van onze basis. Debra is een sterke legervrouw, dus ze klaagde niet en vroeg me ook niet om naar Duitsland terug te komen. Het is zelfs zo dat ik pas hoorde wat zij had toen ik weer thuis kwam. Na een bezoek aan het plaatselijke ziekenhuis had de arts haar naar huis gebracht, omdat hij het niet aandurfde haar zelf te laten rijden. De gemeentepresident en ZHV-presidente hadden beiden hun hulp aangeboden, maar dat had ze beleefd afgeslagen. Naast de taal- en cultuurbarrières wilde Debra niemand tot last zijn.

Op een dag werd ze door ‘het getrouwe hogeraadslid’ gebeld. Hij was net als ringpresident geroepen. Hij had voorzichtig naar haar gezondheid geïnformeerd en weigerde genoegen te nemen met ‘het gaat wel’. Elke stellige verzekering van Debra werd beantwoord met een vriendelijke maar vastbesloten vraag naar hoe het nu echt met het gezin ging. Uiteindelijk zei hij: ‘Debra, je moet de gemeente jou laten helpen. Ze willen echt helpen en het zal de saamhorigheid in de gemeente versterken als ze wat voor je kunnen doen.’ Dankbaar accepteerde ze hun hulp.

Toen ik uit de Verenigde Staten terugkwam, bleven we nog twee maanden in de gemeente voordat we naar een grotere stad verhuisden.

Mijn herinneringen aan die periode in mijn leven vervaagden toen ik wat naar voren leunde en weer ging luisteren naar de stem van president Uchtdorf uit de speakers. Ik was erg onder de indruk van de strekking van zijn boodschap. In tegenstelling tot andere keren dat ik me had afgevraagd in hoeverre de woorden van een spreker overeenkwamen met zijn of haar daden (in het bedrijfsleven, het leger, en ja, zelfs sommige toespraken in de kerk), had ik geen enkele twijfel over deze boodschap van president Uchtdorf. Het was niet alleen dat president Uchtdorfs accent me aan Duitsland en mijn ervaring met ‘het getrouwe hogeraadslid’ deed terugdenken. Het was het feit dat president Uchtdorf ‘het getrouwe hogeraadslid’ was. Het industriecomplex waar we elkaar die zondagochtend ontmoetten, was de luchthaven van Frankfurt, waar hij gezagvoerder bij de Lufthansa was.

Ik kan eerlijk zeggen dat ik nooit iemand heb gekend die nederiger en getrouwer de daad bij zijn woord voegde. Ik was dankbaar een belangrijke les geleerd te hebben over wat het betekent om te ‘tillen uit stand’.

Noten

  1. Dieter F. Uchtdorf, ‘Tillen uit stand’, Liahona, november 2008, 53.

  2. Dieter F. Uchtdorf, ‘Tillen uit stand’, 56.