Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 20: Het pad van naastenliefde van de Heiland bewandelen


Hoofdstuk 20

Het pad van naastenliefde van de Heiland bewandelen

‘De toetssteen van medeleven is een maatstaf van ons discipelschap; het is een maatstaf van onze liefde voor God en voor elkaar.’

Uit het leven van Howard W. Hunter

President Howard W. Hunter heeft gezegd: ‘[De Heiland] heeft ons zijn liefde, zijn dienstbetoon en zijn leven gegeven. […] Wij moeten ernaar streven om net als Hij te geven.’1 President Hunter spoorde de leden van de kerk in het bijzonder aan om het voorbeeld van naastenliefde van de Heiland in hun dagelijkse leven te volgen.

Goede daden waren kenmerkend voor Howard W. Hunters loopbaan als advocaat. Een collega-advocaat legde uit:

‘Hij verleende vaak [gratis] juridische diensten […] omdat hij het niet over zijn hart kon krijgen om de rekening te sturen. […] Hij werd als vriend, gids, adviseur en professional beschouwd, die het veel belangrijker vond dat de mensen geholpen werden dan dat hij ervoor betaald werd.’2

Naastenliefde was ook kenmerkend voor president Hunters werkzaamheden in de kerk. Een zuster die hem als haar invloedrijkste leerkracht beschouwde, legde uit waarom ze dat vond:

‘Ik zag deze man anderen altijd liefhebben door ze hoge prioriteit te geven, te luisteren om ze te begrijpen en door hun over zijn ervaringen te vertellen, wat hij erg graag deed. Hij heeft me geleerd om het belang van die deugden te begrijpen en om vreugde te ondervinden door ze toe te passen.’3

Een andere zuster uit president Hunters ring in Californië sprak deze lovende woorden:

‘Toen ons gezin jaren geleden in de ring Pasadena woonde, was president Howard W. Hunter onze ringpresident. Mijn vader was overleden en had mijn moeder alleen met mijn oudere zus en mij achtergelaten. Hoewel we geen bekend gezin in de erg grote ring waren, kende president Hunter ons toch persoonlijk.

‘Mijn belangrijkste herinnering aan hem is aan een situatie die mijn eigenwaarde versterkte. Na elke ringconferentie stonden we in de rij om hem de hand te schudden. Hij nam mijn moeders hand dan steeds in de zijne en vroeg: “Hoe gaat het met u, zuster Sessions? En hoe gaat het met Betty en Carolyn?” Ik vond het erg leuk dat hij ons bij naam noemde. Ik wist dat hij ons kende en bezorgd om ons was. Ik krijg nog steeds een warm gevoel als ik daaraan denk.’4

President Hunter heeft eens gezegd: ‘Volgens mij hebben wij de taak om te dienen en te redden, op te bouwen en te verhogen.’5 Enkele opmerkingen van zijn broeders in het Quorum der Twaalf illustreren hoe goed hij die taak vervulde. ‘De mensen voelen zich op hun gemak bij hem,’ zei er een, ‘hij domineert niet. Hij heeft een goed luisterend oor.’ Een ander vertelde: ‘Als je met hem reist, let hij er altijd op dat iedereen goed verzorgd wordt en dat niemand zich ongemakkelijk of geïrriteerd voelt.’ Nog een ander zei: ‘Hij is met anderen begaan en houdt rekening met hun gevoelens. Hij heeft naastenliefde en een vergevensgezind hart. Hij bestudeert het evangelie, de mensheid en het menselijke wezen.’6

Afbeelding
Christus met knielende vrouw

Jezus Christus ‘onderwees liefde en diende anderen keer op keer onzelfzuchtig. Iedereen ontving zijn liefde.’

Leringen van Howard W. Hunter

1

De twee grote geboden zijn de toetssteen van de Heer voor ons discipelschap.

In de oudheid ging men de zuiverheid van goud na met een gladde, zwarte, silicumachtige steen die men een toetssteen noemde. Als men goud over de toetssteen wreef, liet het een veeg of merkteken op zijn oppervlak achter. De goudsmid legde dat merkteken vervolgens naast een tabel met kleuren. Het merkteken was roodachtig bij een hoog kopergehalte en geelachtig bij een hoog percentage goud. Die procedure gaf de zuiverheid van goud vrij nauwkeurig weer.

De methode waarbij men een toetssteen gebruikte om de zuiverheid van goud na te gaan, was snel en voldeed in de meeste gevallen. Maar een goudsmid die nog niet van de zuiverheid overtuigd was, voerde vervolgens een nauwkeuriger proef met vuur uit.

Ik stel dat de Heer een toetssteen voor ons allen bereid heeft, een uiterlijke maatstaf van ons innerlijke discipelschap die onze getrouwheid weergeeft en het vuur dat nog moet komen, zal doorstaan.

Toen Jezus het volk op zekere dag onderwees, vroeg een wetgeleerde Hem: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?’

Jezus, de Meesterleraar, beantwoordde de vraag van de man, die duidelijk in de wet bedreven was, met een wedervraag: ‘Wat staat er in de Wet geschreven? Wat leest u daar?’

De man antwoordde door resoluut de twee grote geboden samen te vatten: ‘U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’

Christus reageerde goedkeurend: ‘Doe dat en u zult leven’ (Lukas 10:25–28).

Het eeuwige leven, Gods leven, het leven dat we nastreven, is op twee geboden gebaseerd. In de Schriften staat: ‘Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten’ (Mattheüs 22:40). Heb God lief en heb uw naaste lief. Die twee werken samen; ze zijn onscheidbaar. We kunnen ze zelfs als synoniemen beschouwen. En het zijn geboden die ieder van ons kan gehoorzamen.

We kunnen het antwoord dat Jezus de wetgeleerde gaf als de toetssteen van de Heer beschouwen. Op een andere keer zei Hij: ‘Voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan’ (Mattheüs 25:40). Hij zal onze toewijding aan Hem meten aan de hand van de manier waarop we onze naaste liefhebben en dienen. Wat voor merkteken laten we op de toetssteen van de Heer achter? Zijn we echt goede naasten? Zijn we volgens de proef 24-karaats goud of wordt er ook klatergoud in ons aangetroffen?7

2

De Heiland leerde ons om iedereen lief te hebben, inclusief wie moeilijk lief te hebben zijn.

Alsof hij zich wilde verontschuldigen omdat hij de Meester zo’n eenvoudige vraag gesteld had, probeerde de wetgeleerde zich te verantwoorden door te vragen: ‘Wie is mijn naaste?’ (Lukas 10:29.)

We dienen allen eeuwig dankbaar voor die vraag te zijn, want de Heiland vertelde als antwoord een van de waardevolste en meest gewaardeerde gelijkenissen, een gelijkenis die we allemaal gelezen en keer op keer gehoord hebben:

‘Een man ging van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem de kleren uittrokken, hem daarbij slagen toedienden en hem bij hun vertrek halfdood lieten liggen.

‘Toevallig kwam er een priester langs diezelfde weg, en toen hij hem zag, ging hij aan de overkant voorbij.

‘Evenzo ging ook een Leviet, toen hij op die plek kwam en hem zag, aan de overkant voorbij.

‘Maar een Samaritaan die op reis was, kwam in zijn buurt, en toen hij hem zag, was hij met innerlijke ontferming bewogen.

‘En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn op. Hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.

‘En toen hij de volgende dag wegging, haalde hij twee penningen tevoorschijn, en hij gaf ze aan de waard en zei tegen hem: Zorg voor hem, en wat u verder aan kosten maakt, zal ik u geven als ik terugkom’ (Lukas 10:30–35).

Vervolgens vroeg Jezus de wetgeleerde: ‘Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was?’ (Lukas 10:36.) Op die manier reikt de Meester ons de toetssteen van het christendom aan. Hij vraagt dat we er ons merkteken op achterlaten.

Zowel de priester als de Leviet in de gelijkenis van Christus hadden aan de eisen van de wet moeten denken: ‘U mag niet de ezel van uw broeder of zijn rund zien als die onderweg gevallen is, en u vervolgens aan uw plicht onttrekken. U moet die beslist samen met hem overeind helpen’ (Deuteronomium 22:4). En als we een rund al moeten helpen, dan moeten we zeker een broeder in nood bijstaan. Maar zoals ouderling James E. Talmage schreef: ‘Uitvluchten zijn gemakkelijk te vinden; zij liggen even gemakkelijk voor het grijpen als het onkruid langs de weg.’ (Jesus the Christ, 3e ed., Salt Lake City: De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, 1916, p. 431.)

De Samaritaan gaf ons een voorbeeld van reine christelijke naastenliefde. Hij had medeleven; hij ging naar de man die door de rovers verwond was en verbond zijn wonden. Hij bracht hem naar een herberg, verzorgde hem, betaalde de onkosten en bood aan om zo nodig bijkomende kosten ook te vergoeden. Dit verhaal gaat over de liefde van een naaste voor zijn naaste.

Een oud axioma luidt: ‘Iemand die alleen maar met zichzelf bezig is, leeft in een heel klein wereldje.’ Liefde heeft de neiging om een klein wereldje groot te maken. Het gaat erom dat we onze naaste liefhebben, inclusief de naaste die moeilijk lief te hebben is. We mogen niet vergeten dat, hoewel wij kiezen wie onze vrienden zijn, God bepaald heeft dat iedereen onze naaste is. Liefde mag geen grenzen hebben; onze banden mogen niet beperkt zijn. Christus heeft gezegd: ‘Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u dan? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?’ (Mattheüs 5:46.)8

Afbeelding
werkmannen effenen beton

De Heer ‘zal onze toewijding aan Hem meten aan de hand van de manier waarop we onze naaste liefhebben en dienen.’

3

We moeten anderen in hun beproevingen liefhebben en dienen.

Joseph Smith schreef een brief aan de heiligen die in de Messenger and Advocate gepubliceerd werd. In die brief had hij het over elkaar liefhebben om rechtvaardig tegenover God te staan. Hij schreef:

‘Broeders, het is een plicht van iedere heilige ten opzichte van zijn broeders — om hen altijd lief te hebben en te steunen. Om rechtvaardig voor God te staan, moeten we elkaar liefhebben, het kwade overwinnen, omzien naar weduwen en wezen in hun druk en onszelf onbesmet van de wereld bewaren. Dergelijke deugden komen voort uit de grote bron van zuivere godsdienst. Als we ons geloof versterken door elke goede eigenschap te verwerven die de kinderen van de heilige Jezus siert, kunnen wij in de ure des gebeds bidden; wij kunnen onze naaste liefhebben als onszelf en in tijden van beproeving getrouw blijven, omdat wij weten dat de beloning van dezulken groter is in het koninkrijk der hemelen. Wat een troost! Wat een vreugde! Ik zal het leven van de rechtschapene leiden, en laat mijn beloning als de zijne zijn!’ (History of the Church, 2:229.)

We hebben die twee deugden, liefde en dienstbetoon, nodig om een goede naaste te zijn en gemoedsrust te vinden. Ouderling Willard Richards had ze zich zeker eigen gemaakt. Toen Joseph en Hyrum zich op de dag van hun martelaarschap in de gevangenis van Carthage bevonden, raadde de bewaker hun aan om voor hun veiligheid in de cel plaats te nemen. Joseph wendde zich tot ouderling Richards en vroeg: ‘Als we die cel ingaan, ga je dan mee?’

Ouderling Richards antwoordde liefdevol: ‘Broeder Joseph, je hebt me niet gevraagd om met je de rivier over te steken — je hebt me niet gevraagd om naar Carthage te komen — je hebt me niet gevraagd om met je naar de gevangenis te gaan — en denk je dat ik je nu in de steek laat? Ik zal je zeggen wat ik voor je wil doen; als je voor verraad ter dood wordt veroordeeld, laat ik me in jouw plaats ophangen en jij gaat dan vrijuit.’

Joseph moet vrij emotioneel geantwoord hebben: ‘Dat mag je niet doen.’

Maar ouderling Richards antwoordde resoluut: ‘Toch zal ik het doen.’ (Zie B.H. Roberts, A Comprehensive History of the Church, 2:283.)

Ouderling Richards werd waarschijnlijk zwaarder op de proef gesteld dan wij ooit beproefd zullen worden: met vuur in plaats van met de toetssteen. Maar indien dat van ons gevraagd wordt, zullen we ons leven dan voor ons gezin, onze vrienden of onze naasten geven?

De toetssteen van medeleven is een maatstaf van ons discipelschap; het is een maatstaf van onze liefde voor God en voor elkaar. Zullen we een merkteken van zuiver goud achterlaten of, net als de priester en de Leviet, aan de overkant voorbijgaan?9

4

We moeten het pad van naastenliefde dat Jezus ons getoond heeft resoluter bewandelen.

Amper een jaar voor zijn tragische en vroegtijdige martelaarsdood zei de profeet Joseph Smith in een belangrijke boodschap aan de heiligen der laatste dagen in Nauvoo:

‘Om liefde voor andere mensen op te vatten en te ontwikkelen, moeten we anderen liefhebben, zowel onze vijanden als onze vrienden. […] Christenen moeten ophouden met elkaar te ruziën en twisten, en moeten de beginselen van eensgezindheid en vriendschap onder elkaar aankweken.’ (History of the Church, 5:498–99.)

Die raad is nu even geweldig als [toen]. De wereld waarin we leven, thuis of ver weg, heeft het evangelie van Jezus Christus nodig. Het evangelie verschaft de wereld de enige manier om ooit vrede te bereiken. We moeten vriendelijker voor elkaar zijn, zachtaardiger en vergevensgezinder. We moeten minder snel kwaad worden en elkaar meer helpen. We moeten een vriendschappelijke hand toesteken en de vergeldende hand achterwege laten. Kortom, we moeten elkaar met de reine liefde van Christus, met oprechte naastenliefde liefhebben en, indien nodig, in elkaars leed delen, want zo heeft God ons lief.

In onze bijeenkomsten zingen we vaak een mooie lofzang met een tekst naar Susan Evans McCloud. Ik wil u enkele regels van die lofzang voorlezen.

Heiland, leer mij U te dienen

op het pad dat U ons wees;

tijd te nemen voor een ander,

hulp te bieden zonder vrees. […]

Waarom zal ’k een oordeel vellen

als ik zelf niet feilloos ben?

In een hart kan droefheid leven

waar ’k de reden niet van ken. […]

Ben ik niet mijn broeders hoeder?

Laat mijn oog opmerkzaam zijn.

Geef mij olie voor zijn wonden,

’t woord van troost voor zielenpijn.

Ben ik niet mijn broeders hoeder?

U wil ik volgen, Heer.

(Lofzangen, 2000, nr. 153.)

We moeten het pad dat Jezus ons getoond heeft resoluter en met meer naastenliefde bewandelen. We moeten ‘tijd […] nemen voor een ander’ en dan zullen we kracht krijgen die de onze te boven gaat. Als ons ‘oog opmerkzaam’ was, zouden we tal van kansen krijgen om het te gebruiken, om ‘zijn wonden’ te verbinden en ieders ‘zielenpijn’ te troosten. Ja, Heer, wij dienen U te volgen.10

5

Naastenliefde is de reine liefde van Christus en zij houdt eeuwig stand.

Jezus heeft gezegd: ‘Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt. […] Hierdoor zullen allen inzien dat u Mijn discipelen bent: als u liefde onder elkaar hebt.’ (Johannes 13:34–35.) Die liefde die we voor onze broeders en zusters zouden moeten hebben en die Christus voor ieder van ons heeft, noemen we naastenliefde of ‘de reine liefde van Christus’ (Moroni 7:47). Het is de liefde die het lijden en offer van de verzoening van Christus tot stand bracht. Het is het hoogste dat de ziel kan bereiken en de diepste uiting van het hart.

[…] Naastenliefde omvat alle andere goddelijke deugden. Ze kenmerkt zowel het begin als het einde van het heilsplan. Als alles het begeeft, zal de naastenliefde — de liefde van Christus — het niet begeven. Naastenliefde is de grootste van alle goddelijke eigenschappen.

Uit de overvloed van zijn hart, sprak Jezus tot de armen, de onderdrukten, de weduwen, de kleine kinderen; tot boeren en vissers, geiten- en schapenherders; tot vreemdelingen en buitenlanders, de rijken, de politiek machtigen, en tot de onvriendelijke Farizeeërs en schriftgeleerden. Hij hielp de armen, de hongerigen, de misdeelden, de zieken. Hij zegende de lammen, de blinden, de doven en andere mensen met lichamelijke gebreken. Hij wierp demonen en kwade geesten uit die mentale of emotionele ziektes veroorzaakt hadden. Hij reinigde diegenen die met zonde belast waren. Hij onderwees liefde en diende anderen keer op keer onzelfzuchtig. Iedereen ontving zijn liefde. ‘Alle mensen [waren] gelijkelijk begunstigd, en niemand [werd] buitengesloten’ (2 Nephi 26:28). Dit zijn allemaal uitingen en voorbeelden van zijn oneindige naastenliefde.

Deze wereld zou zoveel beter zijn als alle mensen de reine liefde van Christus — die mild, zachtmoedig en nederig is — zouden toepassen. Ze is niet afgunstig of hoogmoedig. Ze is onzelfzuchtig omdat ze niets terug wil. Ze tolereert geen kwaad of kwade wil en verheugt zich niet in ongerechtigheid; ze biedt geen plaats aan onverdraagzaamheid, haat of geweld. Ze weigert spot, vulgariteit, misbruik of uitstoting te vergoelijken. Ze spoort mensen aan om in christelijke liefde samen te leven — ongeacht hun geloof, ras, nationaliteit, financiële situatie, opleiding of cultuur.

De Heiland heeft ons geboden om elkaar lief te hebben zoals Hij ons liefheeft; om ons ‘met de band der naastenliefde’ (LV 88:125) te bekleden, zoals Hij zichzelf bekleed heeft. We worden aangespoord om onze gevoelens te zuiveren, ons hart te veranderen, om onze uiterlijke handelingen en ons voorkomen overeen te laten stemmen met wat we beweren te geloven en te voelen. We dienen ware volgelingen van Christus te zijn.11

6

Anderen liefhebben is ‘een voortreffelijker weg’.

Broeder Vern Crowley zei dat hij als jongeman iets geleerd had van de cruciale les die Joseph Smith de eerste heiligen in Navoo onderwezen had toen hij hun vroeg om ‘anderen lief [te] hebben, zowel onze vijanden als onze vrienden’. Dat is een goede les voor ieder van ons.

Toen zijn vader ziek werd, nam Vern Crowley de leiding van de sloperij van het gezin op zich, hoewel hij maar vijftien jaar was. Sommige klanten buitten de jongen soms uit, en ’s nachts verdwenen er onderdelen van het terrein. Vern was kwaad en zwoer dat hij iemand op heterdaad zou betrappen en hem als voorbeeld zou stellen. Hij zou wraak nemen.

Toen zijn vader herstellende was, deed Vern op een avond rond sluitingstijd zijn ronde op het terrein. Het was bijna donker. In een afgelegen hoek van het terrein zag hij iemand een groot machineonderdeel naar het hek dragen. Hij rende als een topatleet naar hem toe en kreeg de jonge dief te pakken. Zijn eerste neiging was om zich met zijn vuisten af te reageren en de jongen daarna naar het kantoor te slepen en de politie te bellen. Zijn hart was vol woede en wraak. Hij had zijn dief gevangen en wilde hem geven wat hem toekwam.

Plots verscheen Verns vader uit het niets, legde zijn zwakke en zieke hand op de schouder van zijn zoon en zei: ‘Ik zie dat je een beetje kwaad bent, Vern. Mag ik dit afhandelen?’ Hij ging vervolgens naar de jonge dief in wording, sloeg zijn arm om hem heen, keek hem even in de ogen en vroeg: ‘Waarom doe je dit, jongen? Waarom probeerde je die versnellingsbak te stelen?’ Vervolgens ging meneer Crowley met zijn arm om de jongen heen naar het kantoor en vroeg hem ondertussen naar zijn autoproblemen. Toen ze het kantoor bereikt hadden, zei de vader: ‘Ik denk dat je geen koppeling meer hebt. Dat is het probleem.’

Vern kookte ondertussen van woede. Hij dacht: wie geeft er nu om die koppeling? We moeten de politie bellen en er een eind aan maken. Maar zijn vader bleef praten. ‘Vern, ga eens een koppeling halen. Haal ook een druklager voor hem. En breng een drukplaat mee. Dat moet het probleem oplossen.’ De vader gaf alle onderdelen aan de jongen die geprobeerd had te stelen en zei: ‘Hier, pak aan. En hier heb je ook de versnellingsbak. Je hoeft niet te stelen, jongeman. Vraag er gewoon om. Er is een oplossing voor elk probleem. Mensen zijn bereid je te helpen.’

Broeder Vern Crowley zei dat hij die dag een levensles in liefde leerde. De jongen kwam vaak terug naar het terrein. Uit vrije wil betaalde hij maand na maand de onderdelen terug die Vic Crowley hem gegeven had, inclusief de versnellingsbak. Hij vroeg Vern ook waarom zijn vader zo was en waarom hij die dingen deed. Vern vertelde hem wat over hun geloof als heilige der laatste dagen en dat zijn vader de Heer en andere mensen liefhad. Uiteindelijk liet de dief in wording zich dopen. Vern zei later: ‘Ik vind het moeilijk om de gevoelens die ik had en wat ik toen meemaakte te beschrijven. Ik was ook jong. Ik had mijn boef gevangen. Ik ging hem de zwaarste straf geven. Maar mijn vader toonde me een andere weg.’

Een andere weg? Een betere weg? Een edeler weg? Een voortreffelijker weg? De wereld zou zoveel beter zijn als men die prachtige les toepaste. Moroni heeft gezegd:

‘Daarom mag hij die in God gelooft met zekerheid hopen op een betere wereld. […]

‘Met de gave van zijn Zoon heeft God een voortreffelijker weg bereid’ (Ether 12:4, 11).12

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Wat bedoelt president Hunter door de twee grote geboden ‘de toetssteen van de Heer’ te noemen? (Zie onderdeel 1.) Hoe zou u President Hunters vragen aan het eind van onderdeel 1 beantwoorden?

  • Neem president Hunters verhaal over de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan door (zie onderdeel 2). Wat kunnen we uit deze leringen leren over onze naasten liefhebben? Hoe kunnen wij onze liefde vergroten voor ‘wie moeilijk lief te hebben zijn’?

  • In onderdeel 3 zegt president Hunter dat we anderen in hun beproevingen moeten liefhebben en dienen. Hoe bent u gezegend omdat iemand u in tijden van nood geholpen heeft?

  • Denk na over de leringen van president Hunter aangaande het volgen van het voorbeeld van naastenliefde dat de Heiland heeft gegeven (zie onderdeel 4). Hoe kunnen we meer liefde voor anderen ontwikkelen? Hoe kunnen we onze liefde beter tonen?

  • In onderdeel 5 bespreekt president Hunter enkele manieren waarop Christus zijn liefde getoond heeft. Wanneer hebt u de liefde van de Heiland gevoeld? Welke zegeningen heeft het toepassen van ‘de reine liefde van Christus’ u gebracht?

  • Wat kunnen we van president Hunters verhaal over Vern Crowley leren? (Zie onderdeel 6.) Hoe kunnen we gevoelens van ‘woede en wraak’ door naastenliefde vervangen? Door welke ervaringen hebt u geleerd dat naastenliefde ‘een voortreffelijker weg’ is?

Relevante Schriftteksten

Mattheüs 25:31–46; 1 Korinthe 13; Efeze 4:29–32; 1 Johannes 4:20; Mosiah 4:13–27; Alma 34:28–29; Ether 12:33–34; Moroni 7:45–48; LV 121:45–46

Studietip

‘Als u doet wat u hebt geleerd, zult u meer kennis ontvangen (zie Johannes 7:17).’ (Predik mijn evangelie [2004], 19.) Vraag u af hoe u de leringen thuis, op het werk en in uw kerktaken kunt toepassen.

Noten

  1. ‘The Gifts of Christmas’, Ensign, december 2002, 18.

  2. John S. Welch, in Eleanor Knowles, Howard W. Hunter (1994), 119.

  3. Betty C. McEwan, ‘My Most Influential Teacher’, Church News, 21 juni 1980, 2.

  4. Carolyn Sessions Allen, in ‘Loved by All Who Knew Him: Stories from Members’, Ensign, april 1995, 20.

  5. In Thomas S. Monson, ‘President Howard W. Hunter: A Man for All Seasons’, 33.

  6. In Knowles, Howard W. Hunter, 185.

  7. ‘The Lord’s Touchstone’, Ensign, november 1986, 34.

  8. ‘The Lord’s Touchstone’, 34–35.

  9. ‘The Lord’s Touchstone’, 35.

  10. ‘A More Excellent Way’, Ensign, mei 1992, 61.

  11. ‘A More Excellent Way’, 61–62.

  12. ‘A More Excellent Way’, 62.