Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 48: Een oproep tot eenheid, een getuigenis, en een zegen


Hoofdstuk 48

Een oproep tot eenheid, een getuigenis, en een zegen

In zijn jeugd zocht Brigham Young naar een godsdienst die zijn geestelijke verlangens zou bevredigen, maar hij was niet in staat om er een te vinden. Nadat hij in 1830 het Boek van Mormon had leren kennen en vervolgens gedurende bijna twee jaar het herstelde evangelie had bestudeerd, wist hij dat hij de waarheid had gevonden. Hij liet zich dopen als lid van de kerk, en sinds die tijd was hij onwrikbaar in zijn getuigenis van het evangelie, dat, zoals hij zei, ‘alle waarheid in de hemel en op aarde omvat. (…) Waar deze beginselen ook maar te vinden zijn onder alle schepselen Gods, het evangelie van Jezus Christus en zijn orde en priesterschap, neem ze aan’ (DNSW, 5 mei 1866, 2). Zijn sterke getuigenis en volledige toewijding aan de kerk inspireerden de eerste heiligen om de uitdaging aan te gaan om woningen op te richten in de wildernis, en zich te verenigen in het gehoorzamen van Gods opdracht om zijn kerk op te bouwen en zijn evangelie overal ter wereld te prediken. Hij verkondigde: ‘Zolang God, de engelen en goede mensen mij helpen, zal ik nooit ophouden te strijden, centimeter voor centimeter, totdat wij de grond gewonnen hebben en het koninkrijk bezitten. Dat voel ik en geloof ik, en we zullen bet bereiken; ik zal in de naam van de Heer Jezus Christus profeteren dat wij het koninkrijk van God op heel de aarde zullen bezitten’ (DBY, 453). Het getuigenis van president Brigham Young inspireert ons nu nog steeds in onze samenwerking om het koninkrijk van God op te bouwen.

Leringen van Brigham Young

Ware discipelen van Jezus Christus streven ernaar om verenigd te zijn – één van hart en één van geest.

We zijn hier gekomen om Zion op te bouwen. Hoe moeten we dat doen? Ik heb het u al vaak gezegd. Er is één ding dat ik erover wil zeggen. We moeten onze krachten bundelen. We moeten als één man en verenigd in geloof aan het werk gaan; alles wat we doen moet in de naam van de Heer gebeuren, en dan zullen we in alles wat we doen gezegend worden en voorspoedig zijn. Het belang van het werk dat wij te doen hebben, is nauwelijks onder woorden te brengen (DBY, 284).

We zijn hier gekomen om Zion op te bouwen. Hoe zullen we dat doen? Ik heb het u al vaak gezegd. Er is één ding dat ik erover wil zeggen. We moeten verenigd zijn in onze inspanningen. We moeten aan het werk gaan, verenigd in het geloof, als het hart van één mens; en wat we ook doen, moet worden gedaan in de naam van de Heer, en we zullen allen worden gezegd en bijgestaan in alles wat we doen (DBY, 284).

Het geloof van het evangelie van Jezus Christus is ervoor bestemd om de mensen in één te verenigen, en hen terug te brengen tot de eenheid en het geloof van hen die oudtijds het evangelie gehoorzaamden, en uiteindelijk om hen terug te brengen tot heerlijkheid (DBY, 283).

Ik bid, mijn broeders, de bisschoppen, de ouderlingen, de zeventigen, de apostelen, ja, iedere man en vrouw en ieder kind, ieder die de naam van Christus heeft uitgesproken, om één van hart en één van geest te zijn, want als we niet één van hart en geest worden, zullen we zeker langs de weg omkomen [zie Mozes 7:18] (DBY, 281).

Een volmaakte eenheid zal een volk redden, omdat intelligente wezens alleen maar volkomen één kunnen worden door te handelen naar beginselen die behoren tot het eeuwig leven. Slechte mensen kunnen ten dele worden verenigd in het kwaad; maar uit de aard der dingen is zo’n eenheid van korte duur. Juist het beginsel waarin zij deels verenigd zijn, zal zelf conflicten en verdeeldheid doen ontstaan (DBY, 282).

De godsdienst des hemels verenigt de mensen in hun hart en maakt hen één. U kunt een volk bijeen brengen, en, ongeacht hoe sterk ze in politiek opzicht verschillen, het evangelie van Jezus Christus zal hen één maken, zelfs al zouden er onder hen leden van alle politieke partijen in het land te vinden zijn (DBY, 285).

We hebben in onze maatschappij geen kring van aristocraten. Of een broeder nu een muts van wasberenhuid draagt, of een prachtige hoed van beverbont, het maakt ons niets uit. Als iemand een getrouw dienstknecht van God is, hebben we er niets op tegen als hij naar een vergadering komt, zelfs al heeft hij slechts een stuk bizonhuid om op zijn hoofd te dragen. We nemen samen met hem deel aan het avondmaal, begroeten hem op straat als broeder en vriend, praten met hem, ontmoeten hem op gezellige bijeenkomsten en begroeten hem als een gelijke (DBY, 283–84).

De Heiland trachtte voortdurend zijn discipelen duidelijk te maken dat er een volmaakte eenheid heerste onder alle celestiale wezens – dat de Vader en de Zoon en hun afgezant, de Heilige Geest, één waren in hun heerschappij in de hemel en onder de mensen die tot deze aarde behoren. (…) Als de hemelse scharen niet één waren, zouden ze volledig ongeschikt zijn om bij de Vader en Heerser van het heelal (…) te verblijven (DBY, 282).

Jezus (…) bad tot de Vader om zijn discipelen één te maken, zoals Hij en zijn Vader één waren. Hij wist dat ze, als ze niet één zouden worden, niet konden worden behouden in het celestiale koninkrijk van God. Als er mensen zijn die niet zien zoals Hij in het vlees zag, horen zoals Hij hoorde, begrijpen zoals Hij begreep, en precies zo worden als Hij was, volgens hun verschillende bekwaamheden en roepingen, dan kunnen ze nooit bij Hem en zijn Vader verblijven [zie: Joh 17:20–21; 3 Nephi 19:23] (DBY, 281).

Hoe komt het dat heiligen der laatste dagen hetzelfde voelen en begrijpen, één van hart en één van geest zijn, ongeacht waar ze ook mogen zijn wanneer ze het evangelie ontvangen, hetzij in het noorden, of het zuiden, of het oosten of het westen, zelfs aan de uiteinden der aarde? Ze ontvangen wat door de Heiland was beloofd toen Hij op het punt stond de aarde te verlaten, namelijk de Trooster, die heilige werking van omhoog die één God, één geloof en één doop erkent [zie Efeziërs 4:5], wiens gedachten bestaan uit de wil van God de Vader, in Wie eenheid in geloof en handelen verblijft, en in Wie er geen verdeeldheid of verwarring kan bestaan. Toen ze dit verdere licht ontvingen – het maakt niet uit of ze elkaar hebben gezien of niet – werden ze onmiddellijk broeders en zusters, doordat ze werden opgenomen in de familie van Christus door de banden van het eeuwigdurende verbond, en allen kunnen dan, in de prachtige woorden van Ruth, uitroepen: ‘Uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God’! [Ruth 1:16] (DBY, 282–283).

Als we één waren, dan zouden wij de hemel, en God, onze Vader, en Jezus Christus, onze oudste Broeder, en de engelen, en het goede op de aarde, en heel de mensheid bewijzen dat wij de discipelen van de Heer Jezus Christus zijn. Als we niet één zijn, dan zijn we niet in de ware betekenis van het woord discipelen van de Heer Jezus Christus [zie LV 38:27] (DBY, 281).

President Young getuigde voortdurend van het evangelie van Jezus Christus.

Het evangelie van heil is ontworpen om heiligen te maken van zondaars, om kwaad door goed te laten overwinnen, om heilige, goede mensen van goddeloze, slechte mensen te maken, en om betere mensen van goede te maken. Waarin we ook slecht zijn, waarin we ook goddeloze hartstochten hebben, het evangelie zal ons helpen bij de overwinning van het kwaad. Het biedt ons de invloed, de macht, de kennis, de wijsheid en het begrip om onze zwakheden te overwinnen en ons voor de Heer, onze God, te reinigen (DBY, 448–449).

Onze godsdienst leert ons waarheid, deugd, heiligheid, geloof in God en in zijn Zoon Jezus Christus. Hij openbaart ons verborgenheden, hij vertelt ons over dingen van het verleden en van nu – terwijl hij duidelijk de dingen die komen bekendmaakt. Hij is het fundament van de natuurkunde; hij is de Geest die ieder levend wezen op aarde intelligentie geeft. Alle ware filosofie is afkomstig uit die bron waaruit we wijsheid, kennis, waarheid en macht putten. Wat leert hij ons? Dat we God en onze medeschepselen lief moeten hebben; dat we mededogend moeten zijn, vol genade, lankmoedig, en geduldig voor de ongehoorzamen en de onwetenden. Er is een heerlijkheid in onze godsdienst die geen enkele andere godsdienst die ooit op aarde is geweest, in afwezigheid van het ware priesterschap, ooit bezeten heeft – hij is de bron van alle intelligentie; hij zal de hemel naar de aarde brengen en de aarde verhogen tot de hemel, en alle intelligentie die God in het hart van de mensenkinderen heeft geplaatst, erop voorbereiden zich te vermengen met die intelligentie die in eeuwigheid verblijft, en de geest verheffen boven de alledaagse en wereldse zaken van het tijdelijke, die trachten neer te halen tot vernietiging. Hij bevrijdt de mensengeest van duisternis en onwetendheid, geeft hem die intelligentie die vanuit de hemel stroomt, en maakt hem geschikt om alles te begrijpen (DNW, 1 juni 1859, 1).

Ons geloof zal alle mensen vrede brengen, en alle bewoners der aarde welbehagen. Het zal allen die oprecht haar voorschriften opvolgen ertoe brengen rechtschapenheid en vrede aan te kweken; om een vredig leven te leiden in hun gezin; om de Heer ’s morgens en ’s avonds te loven; om met hun gezin te bidden; en zo zal het hen vervullen van de geest van vrede die nooit iemand zal veroordelen of kastijden, tenzij het zeker terecht is. Ze staan ’s morgens op met hun geest zo kalm en rustig als de zon die opkomt en leven en warmte aan de wereld geeft; even kalm en rustig als het briesje op een zomeravond. Geen woede, geen toorn, geen kwaadaardigheid, strijd of conflict (DBY, 449–450).

Wanneer de mensen dit evangelie ontvangen, wat offeren ze dan op! Welnu, de dood in ruil voor het leven. Dat is wat ze geven: duisternis in ruil voor licht, dwaling in ruil voor waarheid, twijfel en ongeloof in ruil voor kennis en de zekerheid van de dingen van God (DBY, 450).

De heiligen in alle tijdperken werden door een almachtige Kracht in hun lijden beschermd, ondersteund en geschraagd, en de kracht van het evangelie van Jezus Christus heeft hen altijd gesteund (DBY, 450).

Onze godsdienst is een voortdurend feest voor mij geweest. Bij mij is het: Glorie! Halleluja! Loof God!, in plaats van verdriet en ellende. Geef mij de kennis, macht en zegeningen die ik in staat ben te ontvangen, en het maakt me niet uit hoe de duivel begon, of wat hij ook doet; ik wil de wijsheid, kennis en macht van God. Geef mij de godsdienst die me verheft op de trap van intelligentie – dat geeft mij de kracht om te volharden – zodat ik, wanneer ik de toestand van vrede en rust bereik die voor de rechtvaardigen is bereid, voor alle eeuwigheid het gezelschap van de geheiligden mag genieten (DBY, 451).

Ik voel me gelukkig. Het ‘mormonisme’ heeft mij gemaakt tot alles wat ik ben, en de genade, de macht en de wijsheid van God zullen mij maken tot alles wat ik ooit zal zijn, hetzij in het tijdelijke of in de eeuwigheid (DBY, 451).

De Heer heeft mij gezegend; hij heeft me altijd gezegend; vanaf de tijd dat ik begon Zion op te bouwen, was ik uitermate gezegend. Ik zou over omstandigheden van zulk een buitengewone aard kunnen vertellen, betreffende Gods voorzienigheid ten aanzien van mij, dat mijn broeders en zusters in hun hart zouden zeggen: ‘Ik kan dat nauwelijks geloven’. Maar ik heb er mijn hart op gezet de wil van God te doen, zijn koninkrijk op aarde op te bouwen, Zion en haar wetten te vestigen en de mensen te verlossen. (…) Dat ik de Heer liefheb, Hem dien en ontzag voor Hem heb, is niet om te voorkomen dat ik zou worden vervloekt, en evenmin om een of andere grote gave of zegening in de eeuwigheid te verkrijgen, maar louter omdat de beginselen die God voor de verlossing van de bewoners der aarde heeft geopenbaard, heilig en verheffend van aard zijn. Daarin is eer en eeuwige groei, ze leiden van licht tot licht, van kracht tot kracht, van heerlijkheid tot heerlijkheid, van kennis tot kennis en van macht tot macht (DBY, 452).

Ik ben toch zo dankbaar (…) dat ik het voorrecht heb om met de heiligen om te gaan, en lid te zijn van het koninkrijk van God, en dat ik vrienden heb in de kerk van de levende God (DBY, 452).

Het ‘mormonisme’ heeft alles voor mij gedaan dat ooit voor mij op aarde is gedaan; het heeft me gelukkig gemaakt; (…) het heeft me vervuld van positieve gevoelens, van geluk en vreugde. Terwijl ik, voordat ik de geest van het evangelie bezat, bezorgd was over de dingen waar ik anderen over hoorde klagen, dat wil zeggen dat ik me af en toe terneergeslagen, somber en wanhopig voelde; en dan leek me soms alles akelig te zijn (DBY, 452).

Maar sinds ik het evangelie heb aangenomen, heeft, voor zover ik me kan herinneren, niets er ook maar een halve minuut somber uitgezien (DBY, 453).

Wanneer ik door bendes omringd was, terwijl aan alle kanten dood en vernietiging dreigden, wist ik niet anders of ik voelde me even gelukkig, even opgewekt als nu. De vooruitzichten mogen dan misschien onzeker en erg duister zijn, maar ik heb in dit evangelie nog nooit een tijd meegemaakt waarin ik niet wist dat de uitkomst heilzaam zou zijn voor de zaak van de waarheid en voor hen die de gerechtigheid liefhebben, en ik heb altijd gevoeld dat ik vol vreugde de hand van de Heer in alle dingen kon erkennen (DBY, 453).

Zolang God, de engelen en goede mensen mij helpen, zal ik nooit ophouden te strijden, centimeter voor centimeter, totdat wij de grond gewonnen hebben en het koninkrijk bezitten. Dat voel ik en geloof ik, en we zullen het bereiken; ik zal in de naam van de Heer Jezus Christus profeteren dat wij het koninkrijk van God op heel de aarde zullen bezitten (DBY, 453).

President Young beloofde de getrouwe heiligen zegeningen.

Broeders en zusters, aangezien ik krachtens het priesterschap het recht en het voorrecht heb, zegen ik u in de naam van de Heer, en zeg: wees gezegend. Dit zijn mijn gevoelens voor de heiligen der laatste dagen, en ze zouden het voor de hele mensheid zijn, als ze mijn zegens wilden ontvangen (DBY, 456).

God zegene ieder goed mens. God zegene de werken der natuur, God zegene zijn eigen werk, en moge Hij de slechten en goddelozen overwinnen, en hen die hun medemensen vernietigen, zodat er een einde komt aan de oorlogen en conflicten op aarde. O Heer, verwijder hen uit hun ambt en stel goede mensen aan het hoofd van de natiën, opdat zij geen oorlog meer mogen leren, maar als verstandige en beschaafde wezens zullen beginnen vrede op aarde te ondersteunen en goed te doen aan elkaar [zie Jesaja 2:4] (DBY, 456).

Ik zou u graag voortdurend zegenen; mijn leven is hier, mijn belangstelling, mijn heerlijkheid, mijn trots, mijn troost, alles wat ik heb is hier, en alles wat ik in de eeuwigheid verwacht te hebben is in deze kerk aanwezig (DBY, 456).

Als ik de macht daartoe bezat, zou ik de mensen zeker zegenen met alles wat hun hart kon wensen als ze niet zouden zondigen. (…) En als het in mijn macht lag, zou ik alle bewoners van de aarde zegenen, met alles waarin ze God konden verheerlijken, en hun eigen hart zuiveren (DBY, 457).

Als de Heer een volk op aarde had waarop Hij volkomen zou vertrouwen, was er geen zegening in Gods eeuwigheid die ze in het vlees konden hebben die Hij niet over hen uit zou storten. Geen tong kan vertellen welke zegeningen de Heer heeft voor een volk dat zich voor Hem heeft bewezen [zie 1 Korintiërs 2:9–14] (DBY, 455).

In plaats van dat de rechtvaardigen steeds sterker worden gebonden, zullen ze steeds meer vrijheid bezitten, als wij steeds getrouwer zijn en meer macht verkrijgen bij de hemelen en meer van Gods macht op ons. Laten wij de Heer ijverig zoeken, totdat we het geloof in Jezus in zijn volheid verkrijgen; want zij die dit bezitten, zijn werkelijk vrij (DBY, 455).

Ik zou willen dat de mensen konden beseffen dat ze in de tegenwoordigheid van de Almachtige lopen, leven en verblijven. De getrouwen zullen ogen hebben om te zien, zoals zij worden gezien, en u zult zien dat u temidden van de eeuwigheid bent, en in de tegenwoordigheid van heilige wezens, en weldra in staat zult worden gesteld hun gezelschap en tegenwoordigheid te genieten. U bent uitermate gezegend (DBY, 454–55).

Doe in alles zoals u weet dat het moet, en sta uzelf nooit toe een handeling te verrichten, tenzij de Geest van God, Die in u is, het rechtvaardigt [zie Mozes 6:60]. En als u iedere dag in overeenstemming leeft met het beste licht en begrip dat u bezit, en God, onze hemelse Vader, verheerlijkt, zo ver uw kennis reikt, zal ik u het eeuwige leven in het koninkrijk van God beloven (DBY, 455).

Moge God u zegenen! Vrede zij met u! Wees vurig van geest, nederig, leergierig en gebedvol, zorg voor uzelf, streef ernaar uzelf te behouden en allen op wie u invloed hebt; dat is mijn voortdurend gebed voor u. In de naam van Jezus Christus. Amen (DBY, 456).

Studiesuggesties

Ware discipelen van Jezus Christus streven ernaar om verenigd te zijn – één van hart en één van geest.

  • Wat betekent het voor volgelingen van Christus om ‘volkomen één te worden’, of ‘één van hart en één van geest’ te zijn? (Zie ook Johannes 17:20–21.)

  • Waarom is het van het grootste belang dat de heiligen verenigd zijn, als wij het koninkrijk van God op moeten bouwen? Waarom kan niemand van ons worden behouden in het celestiale koninkrijk als we niet één worden met elkaar?

  • Hoe stelt het evangelie leden van de kerk met sociale, economische, politieke en culturele verschillen in staat om verenigd te zijn in het werk van de Heer?

  • Hoe kunnen we werkelijk ‘één van hart en één van geest’ worden met onze medeheiligen en met onze Heiland, Jezus Christus?

President Young beloofde de getrouwe heiligen zegeningen.

  • Wat beschreef president Young als resultaten van het evangelie? Hoe kunt u deze resultaten zien in uw leven of in het leven van de mensen om u heen?

  • Op wat voor manieren helpt het evangelie ons ‘de hemel naar de aarde brengen en de aarde verhogen tot de hemel’?

  • President Young noemde zijn godsdienst ‘een voortdurend feest’. Hoe kunnen wij ons verheugen in het evangelie? Welke leringen van president Young in deze cursus hebben u het evangelie beter doen begrijpen en waarderen?

  • Hoe heeft het evangelie van Jezus Christus u vervuld van blijdschap en vreugde?

President Young getuigde voortdurend van het evangelie van Jezus Christus.

  • Hoe kunnen leden van de kerk zich voor de Heer bewijzen, en laten zien dat ze de grote zegeningen die Hij voor hen heeft, waardig zijn?

  • Hoe leidt ‘steeds getrouwer’ zijn tot ‘steeds meer vrijheid’ en macht? Waarom maken gehoorzaamheid en geloof ons vrij?

  • Hoe kunt u ‘iedere dag in overeenstemming [leven] met het beste licht en begrip dat u bezit’?

  • Hoe hebben het onwrikbare getuigenis en enthousiasme voor het evangelie van president Young uw leven beïnvloed?

Afbeelding
Salt Lake Tabernacle

De Tabernakel in Salt Lake City, met draperieën behangen voor de begrafenis van president Brigham Young.