Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 32: Aardse rijkdom en het koninkrijk van God


Hoofdstuk 32

Aardse rijkdom en het koninkrijk van God

President Brigham Young was een praktisch mens die niets verkwistte en hard werkte om zijn gezin en anderen van aardse gemakken te voorzien. Hij heeft huizen gebouwd, bedrijven en boerderijen opgezet. Maar hij zette zijn zinnen niet op de dingen van de wereld en waarschuwde dan ook dat ‘we vaak teveel gehecht zijn aan onbelangrijke, vergankelijke zaken’ (DNW, 16 juli 1856, 2). ‘Ik weet dat de dingen van deze wereld, van begin tot eind, (…) weinig of niets uitmaken voor iemands geluk’ (DNW, 11 januari 1860, 1). President Young leerde de heiligen dat wereldlijke rijkdom moet worden besteed aan de opbouw van het koninkrijk van God.

Leringen van Brigham Young

Wij moeten ons zinnen meer op de dingen van God zetten dan op de dingen van de wereld.

Wanneer ik mijn blik over de inwoners der aarde laat gaan en de zwakheid en, mag ik wel stellen, de onvoorstelbare dwaasheid zie in het hart van koningen, regeerders en de groten der aarde, alsmede van hen die wijs en goed en edel behoren te zijn; wanneer ik zie hoe zij zich in het slijk wentelen – verlangend, hunkerend, smachtend, wedijverend naar de dingen van dit leven – dan denk ik: O dwazen die uw zinnen op de dingen van dit leven zetten! (…) Een mens die de rijkdom van deze wereld en de aardse dingen liever heeft dan de dingen van God en de wijsheid der eeuwigheid, ontbreekt het aan ogen om te zien, oren om te horen, en een hart om te begrijpen (DBY, 306–307).

Ik kijk om me heen in de wereld van het mensdom en zie hoe zij graaien, zich verdringen, wedijveren, waarbij eenieder tracht zichzelf te verheffen en zijn persoonlijke doelen te bereiken, met voorbijzien van de gemeenschap en het bedriegen van zijn naasten – allen zijn de hele dag steeds aan het streven, plannen en konkelen, en als ze slapen, dromen zij: ‘Hoe kan ik mijn naaste te slim af zijn? Hoe kan ik hem beroven, zodat ik de ladder van de roem kan bestijgen?’ Dat is een volkomen verkeerd standpunt. (…) de mens die streeft naar eer en heerlijkheid ten koste van zijn medemens is de omgang met de intelligenten niet waardig (DBY, 307).

Louter het bezit van rijkdom voert niet tot geluk, hoewel het wel tot comfort voert wanneer het kan worden verruild voor de noodzakelijke dingen en de weelde-artikelen van het leven. Wanneer rijkdom door diefstal wordt verkregen, of door welke andere oneerlijke of oneerzame wijze dan ook, berooft de angst voor ontdekking en straf de bezitter van alle geluk. Wanneer de mens op eerzame wijze rijkdom verkrijgt, dan nog wordt het bezit ervan verbitterd door de gedachte dat de dood hem er weldra van zal beroven en dat het anderen in handen zal vallen. Welke hoop hebben zij op de toekomst, nadat zij deze smartelijke wereld verlaten hebben? Zij weten niets van de toekomst; zij zien alleen maar de dood en de hel. Ware troost en zuivere vreugde zijn hen vreemd (DBY, 314).

Het bezit van al het goud en zilver in de wereld zou de verlangens van de onsterfelijke ziel van de mens niet kunnen bevredigen. Alleen de gave van de Heilige Geest des Heren kan tot een goed, gezond, tevreden gemoed voeren. Streef niet naar goud en zilver, maar richt u op de hemelen en tracht wijsheid op te doen totdat u in staat bent de aardse elementen voor uw welzijn te organiseren; dan, en niet eerder, zult u de ware rijkdommen beginnen te bezitten (DBY, 305).

Er is een onvoorstelbaar vermogen en goud en zilver in en op de aarde, en de Heer schenkt aan de een en aan de ander – aan de goddeloze evengoed als aan de rechtvaardige – om te zien wat zij ermee zullen doen, maar alles behoort Hem toe. Hij heeft een aanzienlijk deel aan dit volk geschonken, en door middel van ons geloof, ons geduld en onze noeste arbeid hebben we ons hier voorzien van goede, comfortabele woningen, en velen zijn redelijk welgesteld. (…) Maar het is niet van ons, en we moeten alleen maar proberen erachter te komen wat de Heer ons wil laten doen met ons bezit, en het vervolgens ook doen. Als wij verder gaan dan dat, of naar links of naar rechts afwijken, begeven we ons op een onwettig werkterrein. Ons wettige werkterrein is doen wat de Heer ons wil laten doen met hetgeen Hij ons schenkt, en het besteden zoals Hij gebiedt, of het nu inhoudt alles geven, een tiende, of het overschot (DBY, 305).

Mensen die het geluk najagen door het bezit van rijkdom of macht zullen hun doel voorbijschieten, want niets minder dan het evangelie van de Zoon van God kan de inwoners der aarde gelukkig maken en hen erop voorbereiden de hemel te ervaren, hier en in het hiernamaals (DBY, 315).

Geldzucht voert tot teleurstelling en verlies van de Geest.

Weet u niet dat het bezit van uw goederen als een schim is, als de dauw van de ochtend onder de middagzon, dat u geen enkel moment zeker kunt zijn van uw zeggenschap daarover! Die zeggenschap berust bij de onwaarneembare hand van de voorzienigheid (DBY, 305–306).

Wij kunnen niet vertrouwen op de zekerheid van sterfelijk bezit; het is vergankelijk, en een afhankelijkheid daarvan zal allen die zich erop verlaten, grote teleurstelling brengen (DBY, 306).

Wat zal de duivel zich vermaken met iemand die van winst z’n afgod maakt! (DBY, 306.)

Ik ben meer bevreesd voor hebzucht bij onze ouderlingen dan voor de horden der hel (DBY, 306).

Zij die begerig en hebzuchtig zijn, en erop uit zijn de hele wereld uit te knijpen, zijn voortdurend onrustig en bezig plannen uit te broeden en te konkelen hoe ze dit of dat kunnen krijgen (DBY, 306).

De mensen hunkeren naar de ijdele dingen van deze wereld. Hun hart is hebzuchtig. De dingen van de wereld zijn weliswaar bedoeld om het leven gemakkelijk voor ons te maken, en ze maken een aantal mensen zo gelukkig als ze hier maar zijn kunnen; maar rijkdom kan de heiligen der laatste dagen nooit gelukkig maken. Rijkdom op zich kan nooit tot blijvend geluk voeren; alleen de Geest die van boven komt, is daartoe in staat (DBY, 306).

De gevoelens van heiligen der laatste dagen die hun aandacht op geld verdienen richten, verkoelen al spoedig ten opzichte van de verordeningen van het huis van God. Zij verwaarlozen het gebed, worden onwillig om hun vrijwillige gaven af te dragen; de wet van tiende wordt een te grote opgaaf voor hen; ten slotte verlaten zij hun God en is het alsof zij uitgesloten zijn van de hemelse gaven – en dit alles ten gevolge van hun zucht naar de dingen van de wereld, die zeker zullen vergaan bij het hanteren, en bij hun gebruik zullen ze afnemen en ons verlaten (DBY, 315).

Geduldige arbeid brengt ons aards bezit en eeuwige rijkdom.

De goederen van deze wereld bezitten is in werkelijkheid geen weelde, het is geen rijkdom, het is niet meer en niet minder dan hetgeen alle mensen is toebedeeld, de rechtvaardige en de onrechtvaardige, de heilige en de zondaar. De zon gaat op over bozen en goeden; de Heer laat het regenen op rechtvaardigen en onrechtvaardigen [zie Matteüs 5:45]; dat zien we voor onze ogen gebeuren en het is onze dagelijkse ervaring. De oude koning Salomo, die wijze man, heeft gezegd dat niet de snelsten de wedloop winnen, noch de sterksten de strijd, noch de schranderen de rijkdom [zie Prediker 9:11]. De waarheid van deze woorden zien wij dagelijks om ons heen. (…) Het zijn vaak de zwakken, de bevenden en de krachtelozen die de strijd winnen; en de onwetenden, dwazen en onverstandigen zullen tegen rijkdom aanlopen (DBY, 308).

Ware rijkdom bestaat uit de vaardigheid om uit de elementen datgene voort te brengen wat ons van gemak en comfort voorziet. Alle macht en waardigheid die het gevolg kunnen zijn van rijkdom is slechts een schijnbeeld, het wezen wordt gevonden in de arbeidskracht van de zwoegende massa. In goede banen geleide arbeid is de ware krachtbron die ons voorziet van wat wij nodig hebben. Ze voorziet heersers van vorstelijke praal, godsdienstige en politieke leiders van ontwikkeling en voorraden, en de vele miljoenen van de zoons en dochters der aarde van wat zij nodig hebben (DBY, 309).

Een derde of een kwart van de tijd die wij besteden aan het voorzien in ons onderhoud zou voldoende zijn als onze arbeid in goede banen werd geleid. De mensen denken dat zij rijk zullen worden door hard te werken – door zestien van de vierentwintig uur te werken; maar dat is niet zo. Veel van onze broeders hebben nauwelijks tijd om hun vergaderingen bij te wonen. Zes dagen is meer dan genoeg tijd om te arbeiden (DBY, 311).

Dit is de raad die ik vandaag voor de heiligen heb: halt, wees niet zo gehaast. Ik geloof niet dat ik een man in onze gemeenschap kan vinden die niet welgesteld wil zijn, die niet alles zou willen bezitten dat bijdraagt tot zijn comfort. Weet u dan hoe u het moet aanleggen? ‘Tja,’ antwoordt de ene, ‘Als ik het niet weet, zou ik willen dat ik het wel wist; maar ik schijn geen geluk te hebben – het geluk zit me nogal tegen.’ Ik zal u vertellen waarom: U hebt teveel haast; u bezoekt uw vergaderingen niet genoeg, u bidt niet genoeg, u leest niet vaak genoeg in de Schriften, u mediteert niet genoeg, u bent voortdurend bezig en hebt zoveel haast dat u niet weet wat u het eerst moet aanpakken. Dat is niet de manier om rijk te worden. Ik gebruik de term ‘rijk’ om onze gedachten te bepalen, totdat wij eeuwige rijkdommen in het celestiale koninkrijk Gods verkrijgen. Als we ernaar verlangen, laten we dan een koers bepalen om ze te verkrijgen. Sta mij toe dit te herleiden tot een eenvoudig gezegde – een van de eenvoudigste en huiselijkste die maar te gebruiken is: zorg dat u uw kom met de goede kant naar boven hebt, zodat u, wanneer het pap begint te regenen, een komvol kunt opvangen (DBY, 310).

Wanneer [mensen] de beginselen naleven die hen tot het eeuwig heil voeren, zijn zij ervan verzekerd dat alle verlangens van hun hart op een gegeven moment vervuld zullen worden; zo niet vandaag, dan wellicht morgen; zo niet hier op aarde, dan in het hiernamaals (DBY, 309).

Wij moeten zelfredzaam zijn en onze middelen delen met de armen.

De armen zijn het volk Gods en zij zullen de aarde beërven (DBY, 316).

De man die honger heeft en berooid is, heeft evenveel recht op mijn voedsel als wie dan ook, en ik behoor mij er even gelukkig bij te voelen om met hem om te gaan, mits hij een goed hart heeft, als met hen die in overvloed leven, of met de vorsten van deze aarde. Ik acht hen allen hoog, niet wegens hun rijkdom of maatschappelijke positie, maar wegens hun karakter (DBY, 317).

De armen des Heren vergeten hun verbonden niet, terwijl de armen des duivels geen acht slaan op hun beloften (DBY, 317).

Laat de armen eerlijk zijn, laat de rijken edelmoedig zijn en hun plannen afstemmen op hulp aan de armen en de opbouw van het koninkrijk van God, en tegelijkertijd rijk worden, want dat is de manier om Gods koninkrijk op te bouwen (DBY, 317).

Als de armen al het overtollige bezit van de rijken hadden, zouden velen van hen het verkwisten aan de lusten des vleses en daarbij zichzelf vernietigen. Om die reden wil de Heer niet dat de rijken al hun bezit aan de armen geven. Weliswaar zei Jezus ten slotte tegen de jongeling die bij Hem kwam met de vraag wat Hij moest doen om het eeuwige leven te beërven: ‘(…) verkoop alles wat gij bezit, en [geef aan] de armen, en gij zult een schat hebben in de hemelen, en kom hier, volg Mij’, en velen menen dat Hij de jongeling opdroeg alles wat hij bezat weg te geven, maar dat is niet wat Jezus van hem vergde, noch wat Hij zei, maar eenvoudig: ‘Geef aan de armen’ [Lucas 18:18–23, naar de King James-vertaling van de Bijbel] (DBY, 317–318).

Het is een schande voor alle mensen die het benul hebben om te leven, wanneer zij niet zorgen voor hun eigen verwanten, hun eigen armen, en hen niet iets laten doen waartoe zij in staat zijn (DBY, 318).

Wij behoren onze aardse rijkdom te gebruiken voor de opbouw van het koninkrijk van God.

Waar dient rijkdom toe? Tot zegeningen en om goed te doen. Laten wij dan hetgeen de Heer ons geeft zo goed mogelijk gebruiken voor de opbouw van zijn koninkrijk, voor de verbreiding van de waarheid op aarde, opdat wij de zegeningen van het Zion Gods hier op deze aarde zullen zien en genieten (DBY, 307).

Als u, dankzij uw nijverheid en eerzame zaken doen, duizenden of miljoenen verkrijgt, weinig of veel, dan is het uw plicht alles wat in uw bezit is gebracht zo verstandig als u maar weet aan te wenden voor de opbouw van het koninkrijk van God op aarde (DBY, 313–314).

Als wij miljoenen hadden en die middelen gebruikten voor de opbouw van het koninkrijk van God en om goed te doen aan zijn schepselen, met het oog alleen op zijn heerlijkheid gericht, zouden wij evenzeer gezegend worden en evenzeer recht hebben op het eeuwig heil als de arme bedelaar die langs de deuren bedelt; de getrouwe rijke heeft evenzeer recht op de openbaringen van Jezus Christus als de getrouwe arme (DBY, 314).

Wij moeten waken en bidden, letten op onze handel en wandel en dicht bij onze God leven, opdat de liefde voor deze wereld het kostbare zaad van de waarheid niet zal verstikken, en daarbij bereid zijn zo nodig alle dingen op te offeren, zelfs ons leven, voor het koninkrijk der hemelen (DBY, 314).

Pas op, mannen van Israël, dat u de wereld, of de dingen van deze wereld in hun huidige staat, niet liefhebt en in uw hooghartigheid en trots de Heer, uw God, vergeet. Wij behoren niet meer om het zilver en het goud te geven, en om het bezit waarnaar de goddeloze wereld zozeer streeft, dan om de grond of het grind waarop wij lopen (DBY, 314).

Al bezat ik miljoenen aan geld en goederen, dan verschoonde mij dat er evenmin van de arbeid te verrichten die ik volgens mijn roeping behoor te verrichten, voor zover ik daartoe de kracht en het vermogen heb, als de armste man in de gemeenschap daarvan verschoond is. Hoe meer wij met middelen gezegend worden, des te meer worden we met verantwoordelijkheid gezegend; hoe meer we gezegend worden met wijsheid en bekwaamheid, des te meer hebben wij de verplichting die wijsheid en bekwaamheid te gebruiken bij de verbreiding van gerechtigheid, de onderwerping van zonde en ellende, en de verbetering van de omstandigheden van het mensdom. De man die slechts één talent heeft en de man die er vijf heeft, hebben een overeenkomstige verantwoordelijkheid [zie Matteüs 25:14–30]. Als wij veel middelen hebben, hebben wij veel verantwoordelijkheid (DBY, 315).

Studiesuggesties

Wij moeten onze zinnen meer op de dingen van God zetten dan op de dingen van de wereld.

  • Waarom is het dwaas onze zinnen op de dingen van deze wereld te zetten? Hoe kunnen wij onze zinnen op de dingen van God zetten?

  • Waarom worden sommigen, volgens president Young, met rijkdom gezegend? Welk gevaar loert er voor hen die niet doen ‘wat de Heer [hen] wil laten doen met [hun] bezit? Hoe kunt u weten of u zich hebt begeven op ‘een onwettig werkterrein’? Welke ervaringen hebt u gehad met de verdeling van uw aards bezit volgens de leer van het evangelie?

Geldzucht voert tot teleurstelling en verlies van de Geest.

  • Waarom zal afhankelijkheid van aardse rijkdom tot teleurstelling voeren? Welk bewijs ziet u om u heen dat wij net als president Young bezorgd moeten zijn over de hebzucht in het hart van de mensen? Hoe kunnen wij zulke problemen vermijden?

  • Wat gebeurt er met hen ‘die hun aandacht op geld verdienen richten’? Hoe wendt een verkeerde verknochtheid aan geld de mensen af van de tempel, het gebed en de tiende?

Geduldige arbeid brengt ons aards bezit en eeuwige rijkdom.

  • Wat is ‘ware rijkdom’? (Zie ook LV 6:7.)

  • Wat was president Youngs raad aan hen die buitensporig veel tijd besteden aan het najagen van aards bezit?

  • Wat moeten wij doen om ‘eeuwige rijkdommen in het celestiale koninkrijk Gods [te] verkrijgen’?

  • President Young heeft gezegd: ‘(…) wees niet zo gehaast (…). Dat is niet de manier om rijk te worden.’ Wat zou hij hebben bedoeld? Hoe kunt u zijn raad toepassen?

Wij moeten zelfredzaam zijn en onze middelen delen met de armen.

  • Wat moet onze houding zijn ten opzichte van de armen helpen? Wat vraagt de Heer van de armen? En van de rijken? (Zie ook Mosiah 4:16–28.)

  • Waarom is karakter belangrijker dan aardse rijkdom?

  • Wat is onze verantwoordelijkheid ten opzichte van behoeftige familieleden?

Wij behoren onze aardse rijkdom te gebruiken voor de opbouw van het koninkrijk van God.

  • Welke plicht hebben zij die aardse rijkdom ontvangen?

  • Hoe kunnen zowel de rijken als de armen gul bijdragen tot de opbouw van het koninkrijk? Welke zegeningen wachten hen die dat doen?

Afbeelding
Salt Lake City temple under construction

President Brigham Young heeft de heiligen geleerd dat aardse rijkdom moet worden gebruikt voor de opbouw van het koninkrijk van God.