Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 34: De heiligen versterken door de gaven van de Geest


Hoofdstuk 34

De heiligen versterken door de gaven van de Geest

Als jongeman was Brigham Young serieus op zoek gegaan naar een godsdienst waarin zich, naar voorbeeld van het Nieuwe Testament, alle gaven van het evangelie manifesteerden. Voorafgaand aan zijn doop had hij een krachtig getuigenis van de kerk ontvangen toen de Heilige Geest zijn begrip had verlicht (zie DNW, 9 feb 1854, 4). Bij zijn eerste ontmoeting met Joseph Smith in Kirtland, werd Brigham Young gezegend met de gave van het spreken in tongen (zie MHBY–1, 4–5). Hoewel die ervaring op zich stond, is hij zich altijd blijven verheugen in de verscheidenheid aan geestelijke gaven die op hem en de heiligen der laatste dagen werden uitgestort. ‘Als we de godsdienst van de Heiland onder ons hebben, geeft ons dat ook recht op exact dezelfde zegeningen die in vroeger tijden genoten werden. Niet iedereen had toen visioenen, niet iedereen had dromen, niet iedereen bezat de gave van het spreken in tongen of de vertolking daarvan, maar een ieder ontving naar zijn vermogen en de zegen van de Schenker’ (DNW, 27 feb 1856, 3).

Leringen van Brigham Young

De Heer sterkt en zegent ons, ons gezin en de kerk door de gaven van de Geest.

God schenkt de gaven van het evangelie om de gelovige te sterken (DBY, 161).

Men vraagt ons of tekenen de gelovige evenzeer nu als vroeger volgen. Ons antwoord is: jazeker. De blinde ziet, de verlamde loopt, de dove hoort, de gave van profetie manifesteert zich, en ook de gave van genezing, de gave van openbaring, de gave van het spreken in tongen en de vertolking van tongen. Jezus zei dat die tekenen de gelovigen zullen volgen [zie Marcus 16:17]; ze bevinden zich in zijn kerk en koninkrijk, elke keer als die op aarde zijn (DNSW, 19 mei 1868, 1).

Ik heb al gezegd dat Christus zijn kerk apostelen en profeten heeft gegeven; evenals evangelisten, herders en leraars; ook de gaven van de Geest, zoals allerlei tongen, zieken genezen, onderscheid van geesten, en verscheidene andere gaven. En ik zou de hele wereld willen vragen: Aan wie heeft de Heer geopenbaard dat Hij die ambten en gaven in zijn kerk heeft opgeheven? Niet aan mij. Mij is geopenbaard dat ze in de kerk horen, en dat er zonder geen [ware] kerk is (DBY, 136).

Veronderstel dat u gehoorzaam bent aan de verordeningen van het evangelie en nu niet in tongen spreekt, dat geeft niet. En dat u niet de gave van profetie hebt, doet er niet toe. Laten we ook veronderstellen dat u niet een bepaalde gave ontvangt, begeleid met het geluid van een geweldige windvlaag, zoals op de Pinksterdag, dat is ook niet strikt noodzakelijk. Op de Pinksterdag bestond er wel de noodzaak, omdat het een bijzonder moeilijke tijd was. Er waren enige bijzondere en krachtige manifestaties van de Almachtige nodig om de ogen van het volk te openen en hun te laten weten dat Jezus de prijs had voldaan, die door hen was gekruisigd, maar door zijn dood de Heiland van de wereld was geworden. Dat was toen noodzakelijk om het volk te overtuigen (DBY, 161–162).

Geloof. Als u door uw kennis van de beginselen van het evangelie tot geloof komt, wat een gave van God is, voegt Hij daar meer geloof aan toe, geloof aan geloof. Hij verleent als gave geloof aan zijn schepsels; maar zijn schepsels zijn vrij het evangelie te aanvaarden danwel te verwerpen (DBY, 154).

De gave van genezing. Ik ben hier om te getuigen van honderden gevallen van mannen, vrouwen en kinderen die door de macht van God genazen, door de oplegging der handen, en velen heb ik voor de poorten des doods weggehaald zien worden, en teruggebracht van de drempel der eeuwigheid; en sommigen wier geest hun lichaam al verlaten had, keerden weer terug. Ik getuig dat ik gezien heb dat de zieken werden genezen door de oplegging der handen, naar de belofte van de Heiland (DBY, 162).

Als ik mijn handen op de zieke leg, verwacht ik dat de genezende macht en invloed van God door mij naar de patiënt vloeit, en dat de ziekte wijkt. Ik zeg niet dat ik iedereen die ik de handen opleg, genees; maar velen zijn genezen door mijn bediening (DBY, 162).

Als we ons hebben voorbereid, als we heilige vaten vóór de Heer zijn, kan de kracht van de Almachtige door de tabernakel van de bedienaar vloeien naar het stelsel van de patiënt, en worden de zieken genezen; de hoofdpijn, de koorts of andere ziekte moet wijken (DBY, 162).

Mij wordt voortdurend gevraagd te komen, hoewel ik slechts af en toe ga, omdat iedere vader die een ouderling in Israël is, het voorrecht heeft zijn geloof te oefenen om zijn gezin te genezen, net zozeer als ik het voorrecht heb mijn geloof te oefenen om mijn gezin te genezen; en als hij dat niet doet, maakt hij dat voorrecht niet waar. Dan kan hij net zo goed aan mij vragen om zijn hout te komen hakken en zijn gezin te onderhouden, want als hij zelf dat geloof had zou hij mij de moeite van mijn werkonderbreking hebben bespaard (DBY, 163).

Als we ziek zijn en de Heer vragen om ons te genezen, en alles te doen wat daarvoor nodig is, dan kunnen we de Heer, naar mijn begrip van het evangelie des heils, net zo goed vragen of Hij mijn graan en maïs wil laten groeien zonder dat ik de grond ploeg en zaai. Het lijkt mij beter om elke remedie te beproeven die mij bekend is, en mijn Vader in de hemel in de naam van Jezus Christus te vragen om die remedie te heiligen voor de genezing van mijn lichaam (DBY, 163).

Maar veronderstel dat we in de bergen op reis zijn (…) en een of twee mensen worden ziek, zonder zelfs ook maar het vereiste medicijn in de buurt. Wat moeten we dan doen? Mijn geloof zegt mij de Heer almachtig te vragen (…) de zieken te genezen. Dat is ons voorrecht als we ons in een situatie bevinden waarin we aan onszelf zijn overgelaten. Dan kunnen de Heer en zijn dienstknechten alles doen. Maar het is mijn plicht te handelen als het in mijn macht is (DBY, 163).

We leggen de handen op de zieken en willen dat ze genezen, en bidden de Heer ze te genezen, maar we kunnen niet altijd zeggen dat Hij dat zal doen (DBY, 162).

Profetie, openbaring en kennis. Iedere man en vrouw kan een openbaarder zijn en het getuigenis van Jezus bezitten, dat de geest van profetie is; en de zin en wil des Heren in zijn leven voorzien, het kwaad vermijden en het goede kiezen (DBY, 131).

Ik weet dat als men de leringen navolgt van Jezus Christus en zijn apostelen, opgetekend in het Nieuwe Testament, men in het bezit zal komen van de Heilige Geest. (…) Ze zullen zaken weten die zijn, die zullen zijn en die geweest zijn. Ze zullen dingen in de hemel begrijpen, en op aarde, onder de aarde, tijdelijke zaken, en eeuwige zaken, volgens hun verschillende roepingen en hoedanigheden [zie LV 88:78–79] (DBY, 161).

Streef er ijverig naar de wil van de Heer te weten. Hoe kunt u die weten? Voor uw eigen aangelegenheden kunt u hem rechtstreeks van de Heer te weten komen; maar in algemene aangelegenheden [van de kerk] komt zijn wil door de vastgestelde kanalen, en die komt tot u in de vorm van raad die u ontvangt uit de juiste bron (DBY, 136).

Als de almachtige Heer aan een hogepriester, of aan iemand anders dan het hoofd, zaken openbaart die waar zijn, of die zijn geweest of nog zullen komen, en aan hem de bestemming van dit volk 25 jaar van nu laat zien, of een nieuwe leer die in vijf, tien of twintig jaar de leer van deze kerk en dit koninkrijk wordt, maar die nog niet aan dit volk is geopenbaard, en die aan hem openbaart door dezelfde Geest, dezelfde boodschapper, dezelfde stem, dezelfde macht waardoor de openbaringen tot Joseph kwamen toen hij nog in leven was, dan is dat een zegen voor die hogepriester of dat individu; maar hij moet haar zelden aan iemand anders openbaar maken, totdat God dat doet via het juiste kanaal, en die leer daardoor gemeengoed wordt van het volk. Als u daarom een ouderling hoort zeggen dat God niet aan de president van de kerk openbaart wat zij al weten en ze u wonderbaarlijke zaken vertellen, dan kunt u het als waarheid aannemen dat de openbaring van de duivel is gekomen en niet van God. Als hij die openbaring uit de juiste bron had gekregen dan had diezelfde bron hem laten weten de openbaring voor zich te houden, en had hij zelden het verlangen gehad de openbaring aan iemand anders te onthullen (DBY, 136).

Andere gaven. De gave om met het natuurlijke oog te zien, is net zozeer een gave als de gave van talen. De Heer heeft deze gave gegeven, en we kunnen ermee doen wat we willen; we kunnen ons gezichtsvermogen gebruiken voor de heerlijkheid van God, of voor onze eigen vernietiging.

De gave van onderlinge communicatie is een gave van God, net zozeer als de gave van profetie, van het onderscheiden van geesten, van talen, van genezing, of elke andere gave, maar omdat het gezichts-, reuk- en spraakvermogen zo algemeen zijn, worden ze niet in hetzelfde wonderbaarlijke licht gezien als de gaven die in het evangelie genoemd worden.

We kunnen die gaven gebruiken, en elke andere gave die God ons geschonken heeft, ter ere en lof van God, om Hem te dienen. Of we kunnen ze gebruiken om Hem en zijn zaak te onteren. (…) Deze beginselen zijn juist met betrekking tot de gaven die we ontvangen voor het specifieke doel waarvoor we ze gekregen hebben, zodat we kunnen volharden en verhoogd kunnen worden, en de organisatie die ons in handen is gegeven niet zal verdwijnen maar tot in alle eeuwigheid zal blijven bestaan.

Door een nauwkeurige toepassing van de gaven die ons geschonken zijn, kunnen we ons verzekeren van de opstanding van het lichaam dat we nu bezitten, waarin nu onze geest woont. En als het is herrezen, zal het zuiver en heilig zijn, geschikt voor de hele eeuwigheid (DNW, 27 aug 1856, 2).

Wonderen sterken en bevestigen het geloof van wie God liefhebben en dienen.

Wonderen, de buitengewone manifestaties van Gods macht, zijn niet besteed aan de ongelovige; ze bemoedigen de heiligen, en sterken en bevestigen het geloof van wie God liefhebben, vrezen en dienen, en niet van buitenstaanders (DBY, 341).

U heeft uit mijn woorden opgemaakt dat het niet de wonderen zijn die iemand ervan overtuigen dat iemand van God of van de duivel is; maar als de Heer wil dat iemand de zieken geneest, dan kan Hij dat doen; maar is dat om de goddelozen ervan te overtuigen dat de genezer van God is? Nee, het is een zegen voor de heiligen, maar de goddelozen hebben er niets mee van doen, die hebben er niets mee te maken; het is ten gunste van de heiligen, en voor de heiligen alleen (DBY, 341).

Het evangelieplan is zo ontworpen dat een wonder om mensen tot geloof te brengen alleen maar tot hun veroordeling zou leiden. Als u mensen hoort vertellen wat ze allemaal wel niet gezien hebben – grote en ontzagwekkende wonderen, en dat ze daarom wel moesten geloven, bedenk dan dat boze geesten ook geloven, en zij sidderen omdat ze wel moeten [zie Jakobus 2:19]. Als de stem van de Goede Herder klinkt, geloven de oprechten van hart en geven er gehoor aan. Men kan beter ervaren met de innerlijke ervaring, zien met het geestelijke oog, en de gewaarwordingen van de geest genieten. Niemand zal ooit een wonder eisen, tenzij hij een overspelige is [zie Matteüs 12:39], een ontuchtige, een hebzuchtige of een afgodendienaar; met andere woorden, geen goed, oprecht mens zal dat ooit doen (DBY, 340).

De mensen die naar eigen zeggen het meeste gezien, geweten en begrepen hebben in deze kerk, en die voor grote groepen heiligen in de naam van de God van Israël hebben getuigd dat ze Jezus hebben gezien enz., zijn ook de mensen geweest die dit koninkrijk hebben verlaten, eerder dan anderen die in geloof moesten leven [zie Alma 32:21] (DBY, 342).

De voorzienigheid van God is een wonder voor de mensen, totdat ze die gaan begrijpen. In feite zien alleen onwetenden wonderen. Een wonder, zo veronderstelt men, is resultaat zonder oorzaak, maar zoiets bestaat niet. Er is een oorzaak voor elk resultaat dat we zien; en als we resultaat zien zonder de oorzaak te begrijpen, noemen we dat een wonder (DBY, 339).

Ik vind het normaal om te geloven dat ik, als ik de grond ploeg en daarna in het juiste seizoen zaai, vervolgens graan zal oogsten; dat is het natuurlijke gevolg. Datzelfde geldt ook voor de wonderen die Jezus verrichtte. Bij de bruiloft in Kana in Galilea [zie Johannes 2:1–11], toen de wijn op was, gingen ze naar de Heiland en vroegen Hem wat ze moesten doen. Hij droeg ze op de vaten met water te vullen, en naderhand schonken ze daar geen water uit maar wijn. Ik geloof dat het echte wijn was; ik geloof niet dat het gedaan is op basis van wat goddelozen tegenwoordig anderen willen laten geloven, door middel van wat ze psychologie, elektro-biologie, hypnose enz. noemen, dat water wijn is, en andere zaken van een soortgelijke aard. De Heiland veranderde water in wijn. Hij wist hoe Hij de noodzakelijke elementen bijeen moest roepen om het water met de bestanddelen van wijn te vullen. De elementen zijn overal om ons heen; we eten en drinken die, en ademen die in. En Jezus, die dat proces begreep, verrichtte geen wonder, behalve in de ogen van wie dat proces niet begrepen. Evenzo was het met de vrouw die genas door de kwast van zijn kleed aan te raken [zie Matteüs 9:20–22]; het was geloof dat haar genas, maar voor Jezus was het geen wonder. Hij begreep het proces, en hoewel Hij omringd was door de menigte, voor en achter Hem, links en rechts van Hem, zodat Hij er bijna niet doorheen kon komen, voelde Hij op het moment dat zij Hem aanraakte, kracht van Hem uitgaan, waarop Hij vroeg wie Hem had aangeraakt. Dat was voor Hem geen wonder. Hij had de macht om leven te geven en te nemen; Hij had de macht om zijn leven neer te leggen en het weer op te nemen. Dat is wat Hij zelf zegt, en we moeten het geloven als we de geschiedenis van de Heiland geloven, en de uitspraken van de apostelen die zijn opgetekend in het Nieuwe Testament. Jezus had die macht in en van zichzelf; de Vader had Hem die verstrekt; het was zijn erfdeel, Hij had de macht om zijn leven neer te leggen en het weer op te nemen (DBY, 340–341).

Als we geloven dat we macht hebben over leven en dood, kunnen we tot ziekte zeggen: ‘We bestraffen u in de naam van Jezus. Laat er van God leven en gezondheid komen in het gestel van deze mens om deze ziekte te neutraliseren’; en ons geloof zal dat tot stand brengen door handoplegging, door de toediening van de verordening van het heilige evangelie (DBY, 342).

De Heilige Geest ontvouwt de verborgenheden van het koninkrijk aan wie de beste gaven nastreven en zich aan de geboden houden.

Wat is een verborgenheid? We weten het niet, het gaat ons begrip te boven. Als we het over verborgenheden hebben, praten we over eeuwige vaagheden; want wat bekend is, houdt op een verborgenheid te zijn; en alles wat bekend is, kunnen we weten naarmate ons intelligentiepeil toeneemt. Datgene wat eeuwig al onze intelligentie te boven gaat, is een verborgenheid (DBY, 338–339).

Als we het onderwerp met aandacht bestudeerden, zouden we zien dat maar een klein deel van de zaken van het koninkrijk geopenbaard zijn, zelfs aan de discipelen. Als we zover waren om de verborgenheden van het koninkrijk te zien, zoals die bij God zijn, zouden we weten dat slechts een heel klein deel hiervan hier en daar zijn geopenbaard. God heeft door middel van zijn Geest vele zaken aan zijn volk geopenbaard, maar in bijna alle gevallen sluit Hij het visioen dadelijk weer. Hij laat zijn dienstknechten de eeuwige zaken een ogenblik zien, om het visioen dadelijk weer te sluiten, waarna ze op zichzelf zijn aangewezen, om in geloof te handelen, of, zoals de apostel het zegt, niet in aanschouwen wandelen, maar in geloof [2 Korintiërs 5:7] (DBY, 339).

Zo vlug als u aan uw God bewijst dat u de verborgenheden van het koninkrijk, als u ze zo verkiest te noemen, waardig bent – dat u vol vertrouwen in God bent, van zins nooit dat wat God u heeft verteld naast u neer te leggen, en nooit aan uw naaste te openbaren wat niet geopenbaard behoort te worden – zo vlug als u hetgeen Gods is, toevertrouwd kan worden, is er oneindig veel aan u te schenken [zie Alma 26:22] (DBY, 93).

Welnu, broeders, predik datgene waarin we waarlijk geloven, en als we op leerstellingen stuiten die we niet kennen, zelfs als we goede redenen hebben om ze te geloven, [zelfs] als onze filosofie ons leert dat ze waar zijn, laat ze voor wat ze zijn en leer de mensen alleen datgene wat we met zekerheid weten (DBY, 338).

Als ze er maar naar leven, want er is de broeders die hier al jaren wonen, genoeg geleerd waardoor zij de enge poort en het nieuwe Jeruzalem kunnen ingaan, en het gezelschap van de heilige engelen kunnen genieten (DBY, 339).

Dit zijn de verborgenheden van het koninkrijk Gods op aarde: begrijpen hoe we ons gevoelsleven kunnen zuiveren en heiligen, alsmede de grond waarop we staan, de lucht die we inademen, het water dat we drinken, de huizen waarin we wonen en de steden die we bouwen, zodat de vreemden die ons land binnenkomen een gewijde invloed zullen voelen en een macht zullen erkennen die vreemd voor hen is (DBY, 339).

Als u zegt dat u verborgenheden, geboden en openbaringen wilt, antwoord ik dat er zelden een sabbatdag voorbij gaat waarop u geen openbaringen van Jezus Christus over u krijgt uitgestort, zoals water op de grond (DBY, 343).

Studiesuggesties

De Heer sterkt en zegent ons, ons gezin en de kerk door de gaven van de Geest.

  • Wat zijn de gaven van de Geest? Waarom is het belangrijk dat die in de herstelde kerk van Jezus Christus beschikbaar zijn? (Zie ook 1 Korintiërs 12:4–11; LV 46:10–26.)

  • Hoe kunnen we weten dat de gaven van de Geest zich in ons leven manifesteren? Hoe kunnen we ze gebruiken om anderen tot zegen te zijn?

  • Wie hebben er inzicht in geestelijke gaven en hun gebruik in de kerk? (Zie ook LV 46:27; 107:18.) Hoe verschilt het gebruik van geestelijke gaven in een kerkroeping van het gebruik van die gaven in de huiselijke kring?

Wonderen sterken en bevestigen het geloof van wie God liefhebben en dienen.

  • Wat zijn wonderen? Wat voor doel hebben ze?

  • Wat betekent het ‘de stem van de Goede Herder’ te horen en ‘de gewaarwordingen van de geest’ te genieten? Hoe kunnen wonderen ons geloof en getuigenis bevestigen? Waarom zijn de influisteringen van de Geest overtuigender dan spectaculaire manifestaties? Hoe kunnen we ontvankelijker worden voor alle wonderen in ons leven? (Zie ook 2 Nephi 27:23; Ether 12:12.)

De Heilige Geest ontvouwt de verborgenheden van het koninkrijk aan wie de beste gaven nastreven en zich aan de geboden houden.

  • Waarom openbaart God volgens president Young maar ‘een klein deel van de zaken van het koninkrijk’? (Zie ook LV 78:17–18.)

  • Hoe kunnen we bewijzen dat we ‘de verborgenheden van het koninkrijk (…), waardig’ zijn? (Zie ook LV 76:5–10.)

  • Wat zijn volgens president Young de verborgenheden van het koninkrijk Gods? (Zie ook LV 84:19–22.) Hoe kan het dat wat voor iemand een verborgenheid is, voor iemand anders een duidelijke, eenvoudige waarheid is? Waarom is het soms verleidelijk om te speculeren over wat we niet weten?

  • President Young heeft gezegd dat er ‘zelden een sabbatdag voorbij gaat waarop u geen openbaringen van Jezus Christus over u krijgt uitgestort, zoals water op de grond’. Hoe kunnen we ons door deelneming aan het avondmaal en heiliging van de sabbat voorbereiden op die openbaringen?

Afbeelding
pioneers camping

In 1847 zijn er bij Nauvoo aan de overkant van de Mississippi kampen voor de arme heiligen opgeslagen, zoals dit schilderij laat zien. De armen werden gered van de hongerdood toen de Heer kwartels in hun kampen liet neerstrijken.