Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 1: Brigham Youngs bediening


Hoofdstuk 1

Brigham Youngs bediening

Brigham Young was de tweede president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, de kolonisator en bouwer van een grote economische gemeenschap van heiligen der laatste dagen in het westen van Amerika, en een toegewijd echtgenoot en vader. Hij was een getrouw discipel en apostel van de Heer Jezus Christus. ‘Jezus is onze aanvoerder en leider’, heeft hij getuigd (DNW, 24 mei 1871, 5). ‘Mijn geloof berust op Jezus Christus, en mijn kennis heb ik van Hem ontvangen’, bevestigde hij (DNW, 21 november 1855, 2). Zijn leven was gericht op de opbouw en ondersteuning van het koninkrijk van de Heer Jezus Christus op aarde.

Ervaringen uit het leven van Brigham Young

Leren door hard te werken.

Brigham Young is in 1801 geboren als negende van de elf kinderen van John Young en Abigail Howe Young. Hij groeide op in het dichtbeboste gebied in het midden van de staat New York, waar de ouderlijke woning en het omringende land zijn school werden (zie DNW, 22 april 1857, 4). Zijn ouders waren arm. Daarover heeft hij later gezegd: ‘Wij hebben in onze jeugd nooit een gelegenheid gehad om geletterd te raken [een formele opleiding te ontvangen], maar wij hadden wel het voorrecht om kreupelhout te rapen, bomen te kappen, stammen weg te rollen, tussen de boomwortels te werken, en blauwe plekken op te lopen op onze enkels, voeten en tenen’ (DNW, 12 augustus 1857). De jonge Brigham Young werkte hard bij karweien als het ontginnen van land, het bewerken van dat land, en huishoudelijke karweien. Hij vergat nooit het streng morele onderricht dat hij van zijn vader kreeg, of dat zijn moeder ‘haar kinderen altijd leerde om de naam van de Vader en de Zoon te eren en eerbied te hebben voor de [Bijbel]. Ze zei altijd: Lees hem, houd je aan de beginselen die erin staan, en pas ze zo goed mogelijk toe in je leven; doe alles wat goed is; doe niets dat kwaad is; en als je iemand in nood ziet, voorzie dan in zijn behoeften’ (MSS, 1853, 55). Brighams moeder overleed toen hij veertien was.

Op zestienjarige leeftijd was Brigham al leerling-timmerman, -meubelmaker en -glazenier. Hij was trots op zijn vak en zei dat ‘eerlijk, betrouwbaar werk dat solide genoeg is voor mijn opdrachtgever’ voor hem ‘deel uitmaakte van zijn godsdienst’ (Brigham Young in een gesprek met George Hickox, 19 februari 1876, BYP).

Hij was 23 toen hij trouwde met Miriam Angeline Works. Het jonge paar kreeg twee dochters. Brigham onderhield zijn gezin door stoelen, tafels en kasten te vervaardigen en te repareren, en vensters, deuren, trappen en schoorsteenmantels te installeren. Op het grondgebied van zijn vaders boerderij in Mendon (New York) bouwde hij een huis en timmermanswerkplaats naast een beekje, waarbij hij een waterwiel gebruikte voor de aandrijving van zijn machines.

Toen Miriam tuberculose kreeg, nam Brigham er veel van haar taken bij naast de zijne. Toen zij in toenemende mate bedlegerig werd, maakte hij regelmatig het ontbijt voor het hele gezin, kleedde zijn dochters aan, maakte het huis schoon, ‘droeg zijn vrouw naar de schommelstoel bij de open haard en liet haar daar tot hij ’s avonds weer terug kon keren’, waarop hij het avondeten kookte, zijn gezinsleden in bed stopte en de huishoudelijke werkzaamheden verder afmaakte (LSBY, 5). Door zijn ervaringen in zijn jeugd en eerste huwelijk met de zorg voor kinderen en het voeren van een huishouding leerde hij veel over samenwerking in het gezin en het huishouden. Jaren later adviseerde hij de heiligen aangaande die onderwerpen en schepte plagend op dat hij ‘de meeste vrouwen in de gemeenschap’ kon verslaan ‘in het huishouden’ (DNW, 12 augustus 1857, 4).

Een getuigenis van de Geest verkrijgen.

Brigham en Miriam werden in het jaar van hun huwelijk lid van de methodistenkerk, maar Brigham bleef zitten met godsdienstvragen. Hij zocht een kerk die net zo georganiseerd was als die van Jezus, naar de methode in het Nieuwe Testament met een ‘systeem van verordeningen’ (DNW, 19 juli 1866, 3) en alle gaven van het evangelie. Door het zendingswerk van Joseph Smiths broer Samuel kreeg de familie van Brigham Young al in april 1830 twee exemplaren van het Boek van Mormon in handen – slechts één maand nadat het boek voor het eerst was uitgegeven. Sommige broers en zusters van Brigham lazen het boek en verklaarden dat het waar was, maar Brigham zelf aanvaardde het niet meteen (zie LL, 33). ‘“Wacht even,” zei [hij] (…). “Wacht eens, wat is de leer van dat boek, en van de openbaringen die de Heer heeft gegeven? Ik wil mijn hart erop loslaten.” (…) Ik onderwierp de zaak twee jaar lang aan een diepgaand onderzoek voordat ik besloot dat ik het boek zou aanvaarden. Ik wist dat het waar was, zo zeker als ik wist dat ik het met eigen ogen kon zien, of het met mijn vingers kon voelen, of mij gewaar kon zijn van enige demonstratie van enig zintuig. Was dat niet het geval geweest, dan had ik het nooit tot de dag van vandaag omarmd’ (MSS, deel 15, 45).

Brigham Young moest er zelf achterkomen. Later leerde hij de heiligen dat het niet Gods bedoeling was dat zij ‘geheel door een ander geleid zouden worden, hun eigen verstand aan de kant zouden zetten, en wat hun geloof betreft geheel aan een ander zouden hangen’ (DNW, 24 augustus 1854, 1). ‘Het is mijn taak om zelf te weten wat de Heer van mij wil’, zei hij tegen ze (DNW, 22 september 1875, 4). ‘Het is uw voorrecht en plicht om zo te leven dat u weet wanneer het woord van de Heer gesproken wordt en wanneer de wil van de Heer aan u geopenbaard wordt’ (DNW, 22 september 1875, 4).

Zendelingen uit een kerkgemeente in Columbia (Pennsylvania) kwamen in 1831 door Mendon. Ze predikten dat de hemelen geopend waren en dat het evangelie en het heilig priesterschap hersteld waren door Joseph Smith. Toen Brigham met andere familieleden en vrienden de gemeente Columbia bezocht, geloofde hij dat hij de lang gezochte godsdienst had gevonden, maar hij worstelde met de vraag of hij er ook werkelijk alles voor op kon offeren. Maar toen een van de zendelingen zijn getuigenis gaf, ‘verlichtte de Heilige Geest die van die persoon uitging mijn verstand, en zag ik licht, heerlijkheid en onsterfelijkheid voor mij.’ Hij zei dat hij erdoor omringd en vervuld werd, en hij wist voor zichzelf dat het getuigenis van die persoon waar was (DNW, 9 februari 1854, 4). Op 15 april 1832, een koude dag vol sneeuw, liet Brigham Young zich in zijn eigen molenbeek dopen, waarna hij bevestigd werd en tot ouderling geordend (zie DNW, 2 april 1862, 1). ‘Zoals de Heiland het heeft gezegd, voelde ik me nederig, met een geest als die van een kind, wat voor mij een getuigenis was dat mijn zonden vergeven waren’, herinnerde hij zich later (MHBY–1, 3). Miriam liet zich ongeveer drie weken later dopen (MHBY–1, 3). Alle naaste familieleden van Brigham Young lieten zich dopen, en ze zijn allen getrouwe heiligen der laatste dagen gebleven.

Laat in de zomer van 1832 keerde Brigham terug van zendingsreizen in de omgeving om Miriam te verzorgen tijdens de laatste weken van haar ziekte. Ze overleed in september 1832.

Opofferingen voor de opbouw en verdediging van het koninkrijk van God.

Brigham Young concentreerde zich met al zijn energie op de kerk. Omdat hij de profeet Joseph Smith erg graag wilde ontmoeten, vertrok hij samen met zijn broer, Joseph, en zijn goede vriend, Heber C. Kimball, onmiddellijk naar Kirtland (Ohio). Zij troffen Joseph Smith daar aan bij het houthakken met zijn broers. Brighams ‘vreugde was volkomen vanwege het voorrecht om de profeet van God de hand te schudden’ en doordat hij ‘door de geest van profetie het vaste getuigenis ontving dat hij alles was wat een mens kon geloven, namelijk een waar profeet’ (MHBY–1, 4). Dit was het begin van een van de belangrijkste banden die Brigham Young ooit met iemand zou krijgen. Eenmaal terug in New York gaf hij veel van zijn bezittingen weg en nam hij minder werk aan om meer tijd aan de kerk te kunnen besteden. Met de verzekering dat Vilate Kimball, Hebers vrouw, voor zijn dochters zou zorgen, ging hij verscheidene malen op zending. Hij hield bijeenkomsten op het platteland rond Mendon, en doopte er. Hij reisde ook naar het noorden van de staat New York, en naar Ontario (Canada), om daar het evangelie te prediken en te getuigen dat Joseph Smith een profeet van God was.

Verlangend het advies van de profeet te gehoorzamen om met de heiligen te vergaderen, verhuisde Brigham Young in september 1833 zijn gezin van Mendon naar Kirtland. Daar had Brigham ‘het voorrecht om te luisteren naar de leringen van de profeet en het gezelschap van de heiligen te genieten, en hard te werken in [zijn] vroegere vak’ (MHBY–1, 7). Hij assisteerde bij de bouw van huizen, de Kirtland-tempel en verscheidene openbare gebouwen.

Op 18 februari 1834 trad hij in het huwelijk met Mary Ann Angell, en in de daaropvolgende tien jaar werd hun gezin uitgebreid met zes kinderen. Brigham schreef dat Mary Ann ‘zich getrouw inzette voor het welzijn van mijn gezin en het koninkrijk’ (MHBY–1, 8).

Tijdens zijn jaren in Kirtland (1833–1838) leerde Brigham dat de opbouw van het koninkrijk van God gehoorzaamheid en opoffering vereist. In het voorjaar van 1834 bood hij zich als vrijwilliger aan om met het Zionskamp mee te marcheren. Het Zionskamp was een groep van 205 mannen die door Joseph Smith gerekruteerd waren om de heiligen die in Jackson County (Missouri) uit hun woning verjaagd waren hulp en proviand aan te bieden. ‘Wij legden een afstand van ongeveer 3200 kilometer te voet af’, herinnerde Brigham zich (DNW, 8 oktober 1856, 2). Hij herinnerde zich dat zij wegens de ernstige ontberingen en ziekten ‘mopperaars in het kamp hadden’. De mannen moesten geduld en samenwerking leren, en dus, zei Brigham, ‘leidde en adviseerde Joseph [Smith] de groep’, en vooral de mannen die ‘een rusteloze, opstandige en ontevreden geest’ hadden (zie DNW, 3 december 1862, 1). De moeilijke reis versterkte Brighams trouw aan Joseph Smith en was een onbetaalbare leerschool in gehoorzaamheid aan God en zijn profeet (zie DNW, 3 augustus 1854, 2).

Negen veteranen van het Zionskamp, waaronder Brigham Young, werden tijdens een buitengewone conferentie op 14 februari 1835 gekozen als lid van het eerste Quorum der Twaalf Apostelen (zie LV 18:26–32). Brigham Young werd door handoplegging geordend, en ontving de zegen ‘dat hij voort mocht gaan en de uitverkorenen vergaderen ter voorbereiding op de grote dag van de komst van de Heer’. Hij, en andere leden van het quorum, ‘die waren geroepen om het evangelie van de Zoon van God te verkondigen aan de volken der aarde’ (HC, 2:96), vertrokken in mei 1835 voor een zending van vier maanden in het oostelijk deel van de Verenigde Staten. In de zomers van 1836 en 1837 keerde hij als zendeling nog terug naar dat gebied.

Ouderling Young hield toezicht op het schilderen en afwerken van de Kirtland-tempel. Hij was erbij toen de profeet Joseph daar voorbereidende verordeningen introduceerde. En in maart 1836 was hij, samen met honderden andere heiligen die zich grote opofferingen hadden getroost om de eerste tempel van hun bedeling te bouwen, aanwezig bij de inwijdingsdiensten (zie MHBY–1, 12; HC, 2:28).

Alvorens ouderling Young ten volle de eenheid kon proeven die door dergelijke ervaringen ontstaat, uitten sommigen ontevredenen zo luid hun kritiek op de profeet dat zij hem uit de positie van kerkleider probeerden te stoten. In januari 1838 nam ouderling Young het in de Kirtland-tempel op tegen deze afvalligen: ‘Ik stond op, en zei duidelijk en krachtig dat Joseph een profeet was, dat ik dat wist, en dat ze hem net zoveel konden beschimpen en belasteren als ze wilden, maar dat ze de aanstelling van de profeet van God niet konden vernietigen, ze konden alleen hun eigen gezag vernietigen, de band tussen hen, de profeet en God doorsnijden, en zichzelf in de hel laten verzinken’ (MHBY–1, 16).

Taken aanvaard.

Brigham Young herinnerde zich dat hij ‘vele, vele avonden’ samen met Joseph Smith wachtte ‘op de bende die [de profeet] het leven wilde benemen’ (DNSW, 15 mei 1877, 1). Hij was zo vastberaden in zijn steun aan de profeet, dat de afvalligen, zoals hij zei, ‘dreigden mij te vernietigen’ (MHBY–1, 23–24). Hij ontvluchtte Kirtland en ging naar het westen van Missouri, waar hij zich voegde bij Joseph Smith en andere kerkleiders die met de dood bedreigd waren. Maar toen er grote aantallen heiligen der laatste dagen naar het westen van Missouri verhuisden, werden andere kolonisten daar bang dat zij in politiek en economisch opzicht door de heiligen gedomineerd zouden worden. De spanning kwam in de zomer en de herfst van 1838 tot uitbarsting, en bereikte een hoogtepunt toen de gouverneur de militie van de staat het bevel gaf om de heiligen der laatste dagen uit te roeien of uit de staat te verdrijven. Doordat Joseph Smith en andere leiders in sleutelfuncties in de kerk gevangengezet waren, en verschillende leden van het Quorum der Twaalf afvielen of stierven, kreeg Brigham Young, die nu president van het Quorum was, er hele nieuwe taken bij. De apostel Heber C. Kimball en hij waren de enige leden van de presiderende quorums van de kerk die beschikbaar waren om de heiligen te leiden en te helpen in hun moeilijke winterse uittocht uit Missouri. Onder hun leiding verbonden de heiligen zich om de armen te helpen, elke heilige der laatste dagen de staat uit te helpen, en zich voor te bereiden op een herver-gadering.

De verbannen heiligen bouwden een nieuwe stad in Commerce (Illinois), die zij later Nauvoo noemden. President Young bleef daar echter slechts enkele maanden, want de profeet Joseph ontving een openbaring waarin het Quorum der Twaalf geroepen werd om een zending te vervullen in Engeland. In de herfst van 1839 verliet president Young Illinois met het vaste voornemen om de nieuwe taak op zich te nemen, ondanks het feit dat zijn huisgenoten en hij ziek waren. Later herinnerde hij zich dat hij niet erg ver kon lopen zonder ondersteuning, en dat zijn zuster Fanny hem smeekte om niet te gaan. Hij antwoordde: ‘“Zuster Fanny, ik heb me nog nooit beter gevoeld.” Zij was een bijzonder excentrieke vrouw; ze keek me met betraande ogen aan en zei: “Je liegt”. Ik zei niets, maar ik was vastbesloten naar Engeland te gaan, al zou dat ook mijn dood worden. Het was mijn vaste voornemen om te voldoen aan wat er van mij geëist werd in het evangelie van leven en verlossing, ook al zou dat mijn dood betekenen’ (DNSW, 2 augustus 1870, 1).

Acht leden van het Quorum der Twaalf vervulden in 1840 en 1841 een zending in Groot-Brittannië, en Brigham Young gaf, als quorumpresident, leiding aan hun werk. Tijdens dat gewichtige jaar bereikten de Twaalf een opmerkelijk succes. Toen president Young zich in april 1841 opmaakte om Liverpool te verlaten, bedacht hij dankbaar dat ‘Gods handelingen met mij en mijn broeders van de Twaalf in mijn afgelopen levensjaar (…) waarlijk een wonder lijken als ik kijk naar de tegenstelling in onze aankomst in Liverpool en ons vertrek. Wij arriveerden in het voorjaar van 1840 als berooide vreemdelingen in een vreemd land, maar door de genade van God hebben wij veel vrienden gekregen, hebben wij kerken gesticht in vrijwel elke belangrijke plaats en stad in het koninkrijk Groot-Brittannië, hebben wij tussen de zeven- en achtduizend mensen gedoopt, vijfduizend exemplaren van het Boek van Mormon gedrukt, drieduizend zangboeken, twee en een half duizend exemplaren van de Millennial Star en vijftigduizend brochures, zijn er duizend zielen naar Zion geëmigreerd (…) en hebben wij in het hart van vele duizenden het zaad van de eeuwige waarheid gezaaid, wat vruchten zal voortbrengen ter ere van God; toch zijn wij geen eten, drinken of kleding tekort gekomen; in al die dingen erken ik de hand van God’ (MHBY–1, 96–97).

Door met heel zijn hart nieuwe taken te aanvaarden, hadden president Young en zijn mede-apostelen niet alleen hun eigen capaciteiten vergroot, maar tevens de capaciteit van het quorum om als een eenheid doeltreffend samen te werken voor het welzijn van de kerk. Joseph Smith vertrouwde op hun ‘gezamenlijke wijsheid’ en kondigde in augustus 1841 in Nauvoo aan ‘dat de tijd gekomen was waarop de Twaalf geroepen moeten worden om op hun plaats naast het Eerste Presidium te staan’ (HC, 4:403). De Twaalf kregen zwaardere taken, inclusief de verkondiging van het evangelie, het onderbrengen van immigranten, de aankoop van land, en de bouw van de Nauvootempel.

Alvorens de tempel voltooid was, maakte Joseph Smith president Young en de andere leden van de Twaalf vertrouwelijk bekend met de tempelverordeningen, inclusief de doop voor de doden, de tempelbegiftiging, en gezins-verzegelingen, zodat de Twaalf de kerkleden die verordeningen konden leren. In het voorjaar van 1844 kwam de profeet bijeen met de Twaalf om op hen de sleutels en de bevoegdheid te bevestigen om het werk van het koninkrijk voort te zetten. ‘Ik wentel de last en de verantwoordelijkheid om deze kerk te leiden van mijn schouders af op de uwe’, verklaarde de profeet. ‘Zet u nu dus schrap en draag die last als een man; want de Heer gaat mij een tijdje rust gunnen’ (ongedateerd Certificaat van de Twaalf, BYP).

Binnen drie maanden was de profeet Joseph Smith dood. President Young vervulde een zomerzending in het gebied rond Boston toen hij vernam dat Joseph en Hyrum Smith in Carthage (Illinois) vermoord waren door een bende. Toen hij dat nieuws hoorde, vroeg hij zich af ‘of Joseph de sleutels met zich mee van de aarde af genomen had’, maar hij had onmiddellijk de gerustgestellende gedachte dat de sleutels van het koninkrijk berustten bij de Twaalf (MHBY–1, 171). Hij keerde onmiddellijk terug naar Nauvoo en vernam daar dat Josephs eerste raadgever, Sidney Rigdon, had aangeboden de leiding van de kerk over te nemen, en dat er een algemene ledenvergadering bijeengeroepen was om een nieuwe leider te steunen. President Young sprak de vergadering van heiligen in krachtige, duidelijke bewoordingen toe:

‘Voor de eerste keer in mijn leven, voor de eerste keer in uw leven, voor de eerste keer in het koninkrijk van God in de negentiende eeuw, zonder een profeet om ons te leiden, doe ik een stap naar voren uit hoofde van mijn roeping in het Quorum der Twaalf, apostelen van Jezus Christus voor deze generatie – apostelen die God door openbaring door middel van de profeet Joseph heeft gekozen, die geordend en gezalfd zijn om de verantwoording te dragen voor de sleutels van het koninkrijk Gods in de hele wereld.

(…). Welnu, als u wilt dat Sidney Rigdon, of William Law, of iemand anders u leidt, dan bent u welkom om hem te kiezen; maar ik zeg u, in de naam van de Heer, dat niemand iemand anders tussen de Twaalf en de profeet Joseph kan plaatsen. Waarom? Omdat Joseph onmiddellijk boven hen stond, en omdat hij hen de sleutels van het koninkrijk in deze laatste bedeling, voor de hele wereld, in handen heeft gegeven’ (HC, 7:232, 235).

Veel getuigen zagen dat president Young er bij het spreken uitzag en klonk als de profeet Joseph – een sterke manifestatie van goddelijke goedkeuring. De bijna vijfduizend verzamelde heiligen steunden de Twaalf als het bestuurslichaam van de kerk. Drie dagen na de bijeenkomst tijdens welke president Young de heiligen gezegd had dat hij ‘het voorrecht wilde om ten minste dertig dagen lang te wenen en te rouwen’ (HC, 7:232), beschreef hij in alle stilte zijn verdriet: ‘Het is een tijd van rouw geweest [sinds] de dag dat Joseph en Hyrum uit Carthage naar [Nauvoo] zijn gebracht. Velen in en buiten de kerk hebben geschat dat er meer dan vijf vaten vol tranen zijn vergoten. Ik kan de gedachte daaraan niet verdragen’ (MHBY–1, 177).

Gedurende bijna een decennium als apostel van Jezus Christus had Brigham Young de wegen van de Heer geleerd. Zijn bereidheid om hard te werken, te gehoorzamen, zich opoffering te getroosten, verantwoordelijkheid te aanvaarden, en zijn vermogen om de ingevingen van de Geest te voelen en ernaar te handelen, hadden hem voorbereid om de heiligen der laatste dagen te presideren, aanvankelijk als president van het Quorum der Twaalf, en na december 1847 als president van de kerk. Onder zijn buitengewone leiding, die drie en dertig jaar duurde, leerde hij de heiligen om Zion in het westen van Amerika op te bouwen, alsmede in hun eigen hart, gezin en wijk. ‘Broeder Joseph, de profeet, heeft het fundament gelegd voor een groot werk, en wij zullen daarop voortbouwen’, beloofde hij de heiligen in augustus 1844. ‘Wij kunnen een koninkrijk bouwen zoals er nog nooit een geweest is in de wereld’ (HC, 7:234). Zijn onwankelbare geloof in God; zijn toewijding, ervaring en gevoel voor humor; zijn liefde voor de leer en verordeningen van het evangelie; en zijn begrip van de priesterschapsorde en organisatie van de kerk stelden hem in staat om de heiligen een te maken in hart en geest.

De heiligen vergaderen voor de opbouw van Gods koninkrijk.

President Brigham Young leidde de uittocht van de heiligen der laatste dagen uit Nauvoo naar de Salt Lake Valley, in de Rocky Mountains. Daardoor konden de heiligen vergaderen op een wijze die in Ohio, Missouri en Illinois niet mogelijk was geweest. Toen president Young op 24 juli 1847 over de vallei van het Grote Zoutmeer uitkeek, was hij er zeker van dat hij het toevluchtsoord in het westen had gevonden dat Joseph Smith voor de heiligen had voorzien, en wat hijzelf in een visioen had gezien als zijnde de juiste plek. ‘De geest van licht rustte op mij en zweefde boven de vallei, en ik had het gevoel dat de heiligen er bescherming en veiligheid zouden vinden’, schreef Brigham (MHBY–1, 564). Daar konden de heiligen de tijd en de ruimte vinden om zich te vestigen als een volk dat niet van de wereld was.

De vergadering in het westen, die in juli 1847 begon met de aankomst van president Young en zijn pioniersgroep, ging nog tientallen jaren voort. Tachtigduizend heiligen ondernamen de moeilijke reis naar het westen nog voordat de spoorweg het reizen vergemakkelijkte. Maar zelfs daarna bleven heiligen hun woning, en vaak ook hun familie, achterlaten om te vergaderen in Zion. Hun geografische verhuizing symboliseerde een vertrek uit de wereld. President Young verklaarde dat God de heiligen ‘bijeengeroepen had van de uiteinden van de aarde (…) om een van hart en een van geest te worden in al onze handelingen en pogingen om het geestelijke en materiële koninkrijk van Christus op aarde te vestigen, ter voorbereiding op de komst van de Zoon des Mensen in macht en grote heerlijkheid’ (DNSW, 21 januari 1868, 2). Hij verwachtte en eiste veel van zijn volk bij de materiële en geestelijke opbouw van Zion. Zij reisden niet alleen naar de toppen van de bergen, maar gaven bovendien hun middelen om andere heiligen in staat te stellen ook met hen te vergaderen.

Onder leiding van president Brigham Young verlieten heiligen de Salt Lake Valley om ongeveer vierhonderd nederzettingen te stichten in het westen van Amerika. Zij teelden hun eigen voedsel, maakten hun eigen kleding, en vestigden plaatselijke industrieën om in economisch opzicht zelfredzaam te worden. Zij leerden om op de Heer en op elkaar te vertrouwen.

Niet alle economische ondernemingen die president Young de heiligen opdroeg, hadden succes. Maar economisch succes was niet zijn voornaamste zorg. Uiteindelijk maakte hij zich minder zorgen over de oogst en over het geld dan over de steun aan zijn mensen in hun groei naar een heilig volk. Hij wist uit ervaring dat zij zouden groeien als zij hard werkten en verantwoordelijkheid op zich namen. ‘Dit is een goede plek om heiligen te maken’, zei hij in 1856 tijdens een bijeenkomst tegen de aanwezige leden (DNW, 10 september 1856, 5).

Enkele jaren lang was Brigham Young in dienst van het gebied dat Deseret heette (en later de staat Utah werd), als gouverneur van het territorium en als inspecteur voor indiaanse aangelegenheden. Uiteindelijk werd hij vervangen door functionarissen die door de federale overheid werden aangewezen. Jarenlang probeerde hij conflicten tussen de heiligen der laatste dagen en de regering van de Verenigde Staten over politieke onafhankelijkheid op te lossen. Hij kreeg kritiek en spot te verduren van ministers, journalisten, hervormers en politici die hem en zijn volk aanvielen op hun godsdienstige overtuiging en hun sociale, econonomische en politieke praktijken. Maar al die moeilijkheden veranderden niets aan zijn duidelijke begrip van de noodzaak om ‘heiligen te maken’ en aldus Zion op te bouwen. President Young verklaarde: ‘Ik heb de gemeenschap van de heiligen in een visioen gezien, en zag dat zij georganiseerd waren als een grote hemelse familie; iedereen verrichtte zijn taken in zijn eigen vak, werkte meer voor het welzijn van de gemeenschap dan voor zijn eigen grootsheid; en daarin zag ik de mooiste orde die de mens kan bedenken, en de grootste resultaten van de opbouw van het koninkrijk van God en het verbreiden van rechtschapenheid op aarde’ (DNSW, 21 januari 1868, 2).

Zion opbouwen door de priesterschapsorganisatie en -verordeningen.

President Young zag in dat Zion niet alleen door hard werken kon worden opgebouwd. Zion moest geleid worden door de priesterschap, de organisatie waarvan hij wist dat het ‘de regering van de Zoon van God’ is (DNW, 10 augustus 1864, 2). Hij wist dat de heiligen alleen maar ‘een van hart en geest in al hun (…) handelingen en werk’ (DNSW, 21 januari 1868, 2) konden worden met een ‘zuivere en heilige bestuursvorm’ (DNSW, 8 november 1870, 3). Hij verkondigde dat de kerkleden alleen geheiligd konden worden door deelname aan priesterschapsverordeningen; daarom stonden de priesterschapsorganisatie en – verordeningen centraal in zijn leringen en leiderschap.

Van 1844 tot en met 1846 hadden president Young en de Twaalf de voltooiing van de Nauvoo-tempel hoge prioriteit gegeven. Er waren al begiftigingen en verzegelingen verricht nog voordat het gebouw helemaal was afgebouwd. ‘De heiligen spreiden zo’n groot verlangen ten toon om de verordeningen te ontvangen, en wij hebben zo’n groot verlangen om de verordeningen te bedienen, dat ikzelf mij dag en nacht volledig heb overgegeven aan het werk van de Heer in de tempel, waarbij ik ’s nachts gemiddeld niet meer dan vier uur slaap krijg en slechts een keer in de week naar huis ga’, schreef president Young in zijn dagboek (MHBY–2, 10). Tussen 10 december 1845 en 7 februari 1846 ontvingen ongeveer 5615 heiligen de verordening van de begiftiging en werden er talrijke gezinnen verzegeld. Iets meer dan een jaar later wees president Young, drie dagen na zijn aankomst in de Salt Lake Valley, de bouwgrond aan voor de Salt Lake-tempel. Hij zou het centrum van de stad en van het leven van de heiligen worden. De bouw van de grote tempel, die veertig jaar duurde, werd pas na de dood van president Young voltooid, maar in afwachting van de voltooiing van deze tempel wees hij ook andere heilige plekken aan waar tempelverordeningen en -verzegelingen verricht konden worden voor de levenden. Toen president Young op 1 januari 1877, enkele maanden voor zijn dood, de onderste verdiepingen van de St. George-tempel inwijdde, sprak hij enthousiast over de voortzetting van het verordeningen werk voor de doden: ‘Als ik aan dat onderwerp denk, wil ik de mensen wakker schudden met een stem van zeven keer de donder. Kunnen de vaders zonder ons verlost worden? Nee. Kunnen wij zonder hen verlost worden? Nee’ (MS, 39:119).

Tempelverordeningen zijn van wezenlijk belang om generaties met elkaar te verbinden en om heilige waarheden van de ene generatie aan de andere door te geven. Heiligen der laatste dagen die in de tweede helft van de vorige eeuw geboren of bekeerd werden, zouden de vervolging in Missouri niet meemaken, noch zouden zij een eigen herinnering aan de profeet Joseph Smith hebben. Met het verstrijken van de tijd zouden er steeds minder van hen betrokken zijn bij pioniers- en kolonisatiewerk, terwijl zij toch ook de heilige waarheden aangaande de opbouw van Zion zouden moeten leren. President Young moedigde het onderricht aan de jeugd van de kerk aan en werkte hard om de kerkorganisatie te verfijnen, waarbij hij het verlangen uitsprak om een generatie mannen en vrouwen ‘groot te brengen die waarheid en gerechtigheid op aarde zullen handhaven’ (MFP, 2:288). De junior-zondagsscholen van de wijken, waarvan de eerste in 1849 werd opgericht, begonnen in 1867 eendrachtig samen te werken onder een algemeen bestuur. Op verzoek van president Young, en beginnend met zijn eigen dochters, werden er in 1869 verenigingen opgericht om jongevrouwen te sterken in hun begrip van het evangelie en hun toewijding aan een gepaste levenswijze. In 1875 werden er soortgelijke verenigingen opgericht om de jongemannen te onderrichten en hun leiderschapservaring te geven.

Omdat hij inzag dat Zion niet zonder de zusters kan worden opgebouwd, stichtte president Young in 1867 opnieuw de zustershulpvereniging zoals die al eerder door de profeet was georganiseerd in Nauvoo. De vrouwen assisteerden de bisschop in zijn hulp aan de minderbedeelden, moedigenden gezinnen aan om hun benodigdheden thuis zelf te maken, onderrichtten elkaar in het evangelie, en hielden toezicht op het onderricht aan jongere vrouwen en kinderen.

In het laatste jaar van zijn leven stelde president Young orde op zaken in de priesterschapsquorums. Hij splitste en herorganiseerde ringen, waarbij het aantal ringen steeg van acht naar achttien. Hij gaf leiding aan de organisatie van ouderlingenquorums, en gaf de ouderlingen instructie in hun materiële en geestelijke taken. Hij beklemtoonde dat de wijk de voornaamste unit van kerkactiviteit was, en breidde de rol van bisschop uit tot hoofd van de wijk. Leden van het Quorum der Twaalf die plaatselijke units hadden gepresideerd, werden ontheven uit die functie zodat zij hun roeping als bijzondere getuige van Jezus Christus voor de naties konden vervullen. Tegen de tijd dat hij overleed, op 29 augustus 1877, was de kerk georganiseerd zoals de meeste heiligen haar tegenwoordig kennen.

President Youngs toewijding aan de opbouw van Zion door kolonisatie, economische activiteit, heilige tempelverordeningen en priesterschapsorganisatie is te lezen uit zijn toespraken. Geen enkele toespraak op zich kon zijn uitgebreide visie volledig weergeven. ‘Ik heb slechts een klein deel van de grote toespraak over het evangelie gehouden’, zei hij eens aan het eind van een leerrede (MSS, 15:49). Het volledige evangelie, geloofde hij, kon slechts beetje bij beetje, voorschrift op voorschrift, worden geleerd. Hij zei: ‘Het evangelie van de Zoon van God (…) is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Worden onze geestelijke ogen geopend, dan zien we een groot deel ervan, maar dat zien is slechts relatief. Het is net als een spreker die de gezichten van de aanwezigen ziet. Naar elk individu afzonderlijk kijken, met hem praten en hem volledig leren kennen, al was het maar door vijf minuten met ieder door te brengen, zou teveel tijd in beslag nemen. Dat is niet makkelijk te doen. Zo is het ook met de visioenen van de eeuwigheid; wij kunnen ze zien en begrijpen, maar ze zijn moeilijk na te vertellen’ (DNW, 26 oktober 1854, 2). President Brigham Young probeerde altijd de heiligen door zijn leringen en leiding zover te brengen dat zij de eeuwige waarheden van het evangelie inzagen en begrepen.

Brigham Youngs leven was gericht op evangelie-onderricht en de opbouw van het koninkrijk van God. ‘Het koninkrijk der hemelen is vooral en voornamelijk onder ons’, zei hij tegen de heiligen (DNW, 27 juli 1864, 2).

De leiding die president Young gaf is het best beschreven door de apostelen die in functie waren ten tijde van zijn overlijden: ‘In de drie en dertig jaar dat hij de kerk gepresideerd heeft sinds de martelaarsdood van de profeet Joseph, hebben zijn knieën nooit geknikt, zijn handen nooit gebeefd; heeft hij nooit geaarzeld en is hij nooit ergens voor teruggeschrokken. Hoe bedreigend de omgeving of de vooruitzichten ook mochten zijn, hij was nooit ontmoedigd; integendeel, bij die gelegenheden gaf hij blijk van zo’n rustig vertrouwen en geloof, en uitte hij zulke woorden van aanmoediging, dat alle mensen er troost en steun in vonden, en hun liefde en bewondering werden opgewekt. Maar de Heer zegende hem niet alleen met moed, maar ook met grote wijsheid. Wanneer zijn raad werd opgevolgd, ging dat gepaard met grote zegeningen, en als organisator en bestuurder heeft hij geen meerdere. (…)

De Heer heeft zijn werken bekroond met opmerkelijk succes, zijn woorden heeft Hij gerespecteerd en vervuld, en zij die zijn raad hebben opgevolgd, zijn door de Heer gezegend en gesteund. De tijd zal nog komen waarin zijn periode als president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen een tijdperk vol wonderbaarlijke gebeurtenissen zal worden genoemd’ (MFP, 2:298).

Studiesuggesties

  • Hoe kwam Brigham Young erachter dat de kerk waar was?

  • Hoe droegen Brigham Youngs bereidheid om te gehoorzamen en zijn offervaardigheid ertoe bij dat hij in staat was om het koninkrijk van God op te bouwen en te verdedigen?

  • Wat kunnen de huidige leden van de kerk leren van Brigham Youngs voortdurende steun aan de profeet Joseph Smith?

  • Welke gebeurtenissen in het leven van Brigham Young bereidden hem onder meer voor op het presidentschap van de kerk? Hoe bereidt de Heer ieder van ons voor op ons werk in zijn koninkrijk?

  • Wat was volgens president Young het uitdrukkelijke doel om de heiligen te vergaderen? Op welke manieren bouwde president Young het koninkrijk van God op?

  • Wat was volgens Brigham Young ‘de regering van de Zoon van God’? Hoe maakte president Young zijn priesterschap groot?

  • Wat is er nodig om een generatie mannen en vrouwen ‘groot te brengen die waarheid en gerechtigheid op aarde zullen handhaven’? Wat deed Brigham Young om dat te bereiken? Waarom is dat tegenwoordig ook zo belangrijk?

  • Hoe droeg president Young ertoe bij dat de heiligen de eeuwige waarheden van het evangelie inzagen en begrepen? Waarom is het volgens u goed om de komende twee jaar de leringen van Brigham Young te bestuderen en overdenken?

Afbeelding
President Brigham Young

President Young (rond 1847–1850): ‘Ik wilde het evangelie verkondigen als met de stem des donders, en het evangelie aan de naties toebulderen. Het brandde in mijn botten als een ingehouden vuur. (…) Niets bevredigde mij, behalve de wereld toe te schreeuwen wat de Heer in deze laatste tijd doet’ (DNW, 24 augustus 1854, 1).

Afbeelding
pioneers crossing river

Voorstelling door een kunstenaar van de heiligen die in februari 1846 bij de uittocht uit Nauvoo de bevroren Mississippi oversteken.