2008
Wederom geboren
Mei 2008


Wederom geboren

De geestelijke wedergeboorte begint met geloof in Jezus Christus, door wiens genade wij worden veranderd.

Afbeelding
Elder D. Todd Christofferson

Vijftien jaar geleden stond ik voor de eerste keer aan het spreekgestoelte in de Tabernakel als een pasgesteunde zeventiger. Ik was 48 jaar. Ik had dik, donkerbruin haar. Ik dacht dat ik wist hoe het voelde om mij onbeholpen te voelen. Na mijn toespraakje van vijf minuten droop mijn overhemd van de transpiratie. Die eerste keer had veel weg van een vuurproef. Nu lijkt het, achteraf bezien, echter een betrekkelijk plezierige ervaring.

Toen president Dieter F. Uchtdorf en ouderling David A. Bednar werden gesteund als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, kreeg ik in die bijeenkomst de bevestiging dat hun roeping van God kwam. Op dat ogenblik werd het mij ook duidelijk hoe buitengewoon heilig de roeping en bediening van een apostel van de Heer Jezus Christus is. Ik kan dat niet goed onder woorden brengen, omdat de Geest dat inzicht woordeloos op mijn geest overbracht. Nu ik daaraan denk, voel ik een diepe nederigheid over mij komen die ik nog nooit eerder heb gevoeld, en ik smeek mijn hemelse Vader om mij te blijven schragen, zodat ik opgewassen ben tegen dat wat mijn aangeboren kwaliteiten ver te boven gaat, dat ik mij op mijn bediening zal richten en mijzelf in het werk zal verliezen. Ik vertrouw op Hem en ik weet dat zijn genade voldoende is. Daarom wijd ik onvoorwaardelijk alles wat ik heb en ben toe aan God en zijn geliefde Zoon. Tevens wijd ik mijzelf, mijn trouw, diensten en mijn liefde ook toe aan het Eerste Presidium en aan de Twaalf.

In mijn patriarchale zegen, die ik op dertienjarige leeftijd van mijn geliefde grootvader heb gekregen, staat het volgende: ‘[Je hemelse Vader] heeft je in deze laatste en glorierijke bedeling in het nieuw en eeuwigdurend verbond uit goede, rechtschapen ouders geboren laten worden.’ Met de grootste waardering erken ik dat ik dit als een grote, fundamentele zegen ervaar. Ik breng hulde aan mijn ouders en erken in liefde dat ik bij hen in de schuld sta, maar ook bij hun ouders en de generaties voor hen. Kort na mijn roeping tot de Zeventig stond ik aan het graf van een van die voorouders die jaren vóór mijn geboorte was gestorven. Toen ik nadacht over de offers die hij en zijn gezin gebracht hebben door het herstelde evangelie van Jezus Christus aan te nemen, vloeide mijn hart over van dankbaarheid, en maakte zich een vastberadenheid van mij meester om zijn offer en dat van anderen na hem, eer te brengen door, net als hen, God trouw te dienen en de evangelieverbonden na te leven.

Ook mijn dierbare broers en hun echtgenotes, die hier vandaag aanwezig zijn, zie ik als grote zegeningen in mijn leven. Mijn vrouw en ik hebben vier zoons en een dochter, ieder getrouwd met een geweldige partner, of, in geval van onze jongste zoon, bijna getrouwd met een lieftallige jonge vrouw. We houden van hen en onze kleinkinderen en zijn heel blij dat zij ons tot zegen zijn met hun trouw aan de Heiland en zijn evangelie. Bovenaan staat mijn vrouw, Kathy, huismoeder bij uitstek, zonnetje in mijn leven, stabiele en wijze partner, vervuld van geestelijke intuïtie, humor, hartelijkheid en naastenliefde. Ik hou zielsveel van haar en ik hoop dat in de komende dagen en jaren nog overtuigender te kunnen tonen.

Het was mijn voorrecht om als jonge man een zending in Argentinië te vervullen, onder leiding van twee uitzonderlijke zendingspresidenten, Ronald V. Stone en Richard G. Scott, en hun respectievelijke echtgenotes, Patricia en Jeanene. Ik dank God dat zij mij blijvend hebben beïnvloed. Nadat ik mijn rechtenstudie had afgerond, woonden Kathy en ik met onze kinderen achtereenvolgens in de staten Maryland, Tennessee, Virginia, North Carolina en nu Utah. We woonden ook drie prachtige jaren in Mexico. Op al die plekken waren we gezegend met goede vrienden binnen en buiten de kerk, die van ons hielden en van wie wij veel leerden, en dat is nog steeds het geval. Ik grijp deze kans aan om hen allen publiekelijk te danken.

Mijn liefde en genegenheid voor mijn broeders van de Zeventig en de Presiderende Bisschap kent geen grenzen. Ik verheug mij erop dat we door mijn bediening een nauwe band kunnen blijven houden en dat we vaak in de gelegenheid zullen zijn om samen te dienen. De zich ontvouwende openbaringen in onze tijd ter organisatie van de Zeventig behoren tot de meest ingrijpende en wellicht ondergewaardeerde wonderen in de geschiedenis van ’s Heren werk in de laatste dagen. De Zeventig vervullen een sleutelrol tot het succes van het werk nu en in de komende jaren, en ik voel mij zeer vereerd dat ik tot de Zeventig heb behoord. God zegene u, broeders.

Ik wil u mijn getuigenis geven van Jezus Christus, de Zoon van God, en de kracht van zijn oneindige zoenoffer. En dat doe ik aan de hand van een ervaring uit mijn jaren in Tennessee. Op zekere avond kreeg ik een telefoontje van een mij onbekende man. Hij bleek een onlangs gepensioneerde predikant van een ander geloof te zijn, die vroeg of hij mij de daaropvolgende zondag onder vier ogen kon spreken. Toen we elkaar die zondag spraken, zei mijn gast eerlijk dat hij me kwam bezoeken omdat hij zich zorgen maakte om mijn zielenheil. Hij haalde uit zijn map een vrij lange lijst met schriftuurplaatsen uit het Nieuwe Testament. Hij zei dat hij deze teksten met me wilde doornemen om te zien of hij me kon redden. Het verbaasde mij dat hij geen blad voor de mond nam, maar ik merkte dat hij oprecht met mij begaan was.

We spraken ruim een uur met elkaar, en hij vond het niet erg om iets over mijn geloof te horen en samen enkele leringen uit het Boek van Mormon te lezen, die hem niet bekend waren. We merkten dat er veel overeenkomsten waren, maar ook enkele verschillen. We voelden een vriendschapsband en baden met elkaar voordat hij wegging. Wat mij is bijgebleven is onze discussie over de wedergeboorte. De kern van mijn getuigenis van Jezus Christus is de geestelijke wedergeboorte die Hij mogelijk heeft gemaakt.

Het was Jezus die zei dat toegang tot het koninkrijk van God een wedergeboorte vereist — geboren worden uit water en geest (zie Johannes 3:3–5). Zijn leringen over een lichamelijke en geestelijke doop helpen ons om te begrijpen dat voor deze transformerende wedergeboorte — voor deze verandering van een natuurlijk mens tot een heilige — zowel onze eigen acties als de tussenkomst van goddelijke macht noodzakelijk zijn (zie Mosiah 3:19). Paulus omschreef de wedergeboorte met deze eenvoudige verklaring: ‘Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping’ (2 Korintiërs 5:17).

Laten we twee voorbeelden uit het Boek van Mormon bekijken. Ongeveer een eeuw vóór de geboorte van Christus onderwees koning Benjamin zijn volk in de leer van de komst en verzoening van de Heiland. De Geest van de Heer bracht zo’n grote verandering in de mensen teweeg, dat zij ‘niet meer geneigd [waren] om kwaad te doen, maar wél om voortdurend goed te doen’ (Mosiah 5:2). Vanwege hun geloof in Christus zeiden ze: ‘Wij zijn bereid een verbond met onze God aan te gaan dat wij voor de rest van onze levensdagen zijn wil zullen doen, en gehoorzaam zullen zijn aan zijn geboden’ (Mosiah 5:5; cursivering toegevoegd). De koning antwoordde: ‘Wegens het verbond dat gij hebt gesloten, zult gij de kinderen van Christus worden genoemd, zijn zonen en zijn dochters; want zie, heden heeft Hij u geestelijk verwekt; want gij zegt dat uw hart door geloof in zijn naam is veranderd; daarom zijt gij uit Hem geboren en zijn zonen en zijn dochters geworden’ (Mosiah 5:7; zie ook LV 76:24).

Ook het voorbeeld van Alma is erg leerzaam. Toen hij met zijn collega’s op pad ging om de kerk van Christus te vernietigen, werden zij door een engel tegengehouden. Alma doorstond toen drie dagen en nachten die hij beschrijft als ‘door eeuwige kwelling gepijnigd. (…) Ja, ik herinnerde mij al mijn zonden en ongerechtigheden, waarvoor ik met de pijnen der hel gekweld werd’ (Alma 36:12–13). Na zich ‘tot stervens toe te hebben bekeerd’ (Mosiah 27:28), zoals hij het noemde, kreeg hij in gedachten de prachtige boodschap van Jezus Christus en zijn verzoening. Alma smeekte: ‘O, Jezus, Gij Zone Gods, wees mij, die vol bittere gal is en door de eeuwige ketenen des doods omvangen, genadig!’ (Alma 36:18.) Hij kreeg vergeving en beleed zijn zonden in het openbaar:

‘Ik heb mij van mijn zonden bekeerd en ben door de Heer verlost; zie, ik ben uit de Geest geboren.

‘En de Heer zeide tot mij: Verwonder u niet dat het gehele mensdom moet worden wedergeboren, ja, mannen en vrouwen, alle natiën, geslachten, talen en volken; ja, geboren uit God, veranderd van hun vleselijke en gevallen staat in een staat van rechtvaardigheid, waardoor zij, door God verlost, zijn zonen en dochters worden;

‘en aldus worden zij nieuwe schepselen’ (Mosiah 27:24–26).

Als we over deze voorbeelden en andere teksten nadenken, wordt het duidelijk dat de geestelijke wedergeboorte begint met geloof in Jezus Christus, door wiens genade wij worden veranderd. Het gaat met name om ons geloof in Christus als de Verzoener, de Verlosser die ons van zonden reinigt en ons heiligt (zie Mosiah 4:2–3).

Wanneer dit ware geloof bij iemand wortel schiet, leidt dat onvermijdelijk tot bekering. Amulek verkondigde over het offer van de Heiland: ‘Aldus brengt Hij het heil aan allen die in zijn naam geloven; en dit is het doel van dat laatste offer: het teweegbrengen van de innerlijke barmhartigheid, die de gerechtigheid overmeestert en de mensen de middelen verschaft waardoor zij geloof tot bekering kunnen hebben’ (Alma 34:15; cursivering toegevoegd).

Wil bekering volledig zijn, dan is er een verbond van gehoorzaamheid vereist. Dat is het verbond dat het volk van Benjamin met God sloot om ‘zijn wil [te] doen, en gehoorzaam [te] zijn aan zijn geboden’ (Mosiah 5:5). Dat verbond wordt in de wateren van de doop voltrokken (zie Mosiah 18:10). Het wordt in de Schriften soms ‘doop van bekering’ of ‘doop tot bekering’ genoemd, omdat het de uiteindelijke stap in ons bekeringsproces is (zie bijvoorbeeld, Handelingen 19:4; Alma 7:14; 9:27; LV 107:20).

En zoals beloofd doopt de Heer ons vervolgens ‘met vuur en met de Heilige Geest’ (3 Nephi 9:20). Nephi heeft het als volgt gezegd: ‘Want de poort waardoor gij moet binnengaan, is bekering en doop met water; en dan komt de vergeving van uw zonden door vuur en door de Heilige Geest’ (2 Nephi 31:17).1 Als we ons dan verlaten hebben op ‘de verdiensten van Hem die machtig is om te redden’ (2 Nephi 31:19), worden wij ‘levend gemaakt naar de innerlijke mens’ (Mozes 6:65). En als we dan nog niet helemaal wedergeboren zijn, bevinden we ons in ieder geval op het pad van de geestelijke wedergeboorte.

Toch waarschuwt de Heer ons voor het volgende: ‘Er is een mogelijkheid dat de mens buiten de genade komt te staan’ (LV 20:32), zelfs zij die zijn geheiligd (zie vss. 32–34). Nephi legt uit: ‘Daarom moet gij standvastig in Christus voorwaarts streven, met volmaakt stralende hoop, en liefde voor God en voor alle mensen. Indien gij aldus voorwaarts zult streven, en u in Christus’ woord verheugt, en volhardt tot het einde toe, dan zegt de Vader: Gij zult het eeuwige leven hebben’ (2 Nephi 31:20).

U kunt zich afvragen: Waarom onderga ik die grote verandering niet wat sneller? U moet bedenken dat de buitengewone voorbeelden van het volk van koning Benjamin, Alma en anderen in de Schriften inderdaad buitengewoon zijn, en niet standaard.2 Voor de meesten van ons zijn de veranderingen geleidelijker en hebben ze meer tijd nodig. In tegenstelling tot onze lichamelijke geboorte is de wedergeboorte meer een proces dan een gebeurtenis. En deelname aan dat proces is het belangrijkste doel van het sterfelijk leven.

Maar laten we onszelf niet rechtvaardigen als onze inspanningen achteloos zijn. Laten we niet tevreden zijn als we nog de neiging hebben om kwaad te doen. Laten we iedere week waardig aan het avondmaal deelnemen en de hulp van de Heilige Geest inroepen om de laatste sporen van onzuiverheid te verwijderen. Ik getuig dat als u voortgaat op het pad van de geestelijke wedergeboorte, de verzoenende genade van Jezus Christus uw zonden en de smet van die zonden zal wegnemen, verleidingen hun aantrekkingskracht zullen verliezen en u door middel van Christus heilig wordt, zoals Hij en onze Vader heilig zijn.

Ik ken Jezus Christus als de levende, herrezen Zoon van God.

‘[Ik weet] dat rechtvaardiging door de genade van onze Heer en Heiland Jezus Christus juist en waar is;

‘en [ik weet] ook dat heiliging door de genade van onze Heer en Heiland Jezus Christus juist en waar is, voor allen die God met al hun macht, verstand en kracht liefhebben en dienen’ (LV 20:30–31; zie ook Moroni 10:32–33).

Ik verheug mij erop om de rest van mijn leven Christus en zijn goede nieuws aan de hele wereld te kunnen verkondigen. Ik getuig van het bestaan en de liefde van God, onze hemelse Vader, aan wie Jezus alle eer heeft gegeven. Ik hou en getuig van de profeet Joseph Smith. Doordat hij persoonlijk omging met de Heer, het Boek van Mormon vertaalde en publiceerde, en zijn getuigenis met zijn martelaarsbloed bezegelde, is Joseph de voortreffelijke openbaarder van Jezus Christus en diens ware rol als goddelijke Verlosser geworden. Jezus had geen betere getuige noch een meer toegewijde vriend dan Joseph Smith kunnen hebben. Ik geef u mijn getuigenis van de roeping van president Thomas S. Monson als profeet en president van de Kerk van Jezus Christus in deze tijd en beloof hem trouw bij die heilige taak. Ik smeek Gods zegeningen over u af. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. God heeft Adam daar vanaf het begin in onderwezen. Hij zei tegen Adam: ‘En zoals gij in de wereld geboren zijt door water en bloed en de geest, die Ik heb gemaakt, en aldus van stof tot een levende ziel geworden zijt, zo moet gij ook in het koninkrijk des hemels wedergeboren worden uit water en uit de Geest en gereinigd worden door bloed, ja, het bloed van mijn Eniggeborene; opdat gij geheiligd kunt worden van alle zonde (…) want door het water onderhoudt gij het gebod; door de Geest zijt gij gerechtvaardigd, en door het bloed zijt gij geheiligd’ (Mozes 6:59–60). Met andere woorden, de doop door bekering uit water leidt tot de doop uit de Geest. De Geest verleent ons de verzoenende genade van Christus, gesymboliseerd door zijn bloed, zowel om onze zonden te rechtvaardigen (of te vergeven) als ons van de gevolgen van zonde te heiligen (of te zuiveren), waardoor wij in de ogen van God onbesmet en heilig worden.

    In de Schriften staat dat ‘Adam de Heer aanriep, en hij werd weggevoerd door de Geest des Heren en in het water gedragen en onder het water gelegd en uit het water voortgebracht. En aldus werd hij gedoopt, en de Geest Gods daalde op hem neer, en aldus werd hij geboren uit de Geest en levend gemaakt naar de innerlijke mens. En hij hoorde een stem uit de hemel, zeggende: Gij zijt gedoopt met vuur en met de Heilige Geest. (…) Zie, gij zijt één in Mij, een zoon van God; en aldus kunnen allen mijn zonen [en dochters] worden’ (Mozes 6:64–66, 68).

  2. Zie Ezra Taft Benson, ‘Een grote verandering van hart’, De Ster, maart 1990, pp. 2–7.