Leringen van kerkpresidenten
Het wonder van vergeving


Hoofdstuk 4

Het wonder van vergeving

Door oprechte bekering en de verlossende kracht van de Heiland kunnen wij het wonder van vergeving meemaken.

Uit het leven van Spencer W. Kimball

President Spencer W. Kimball leerde de leden dat ‘bekering altijd de sleutel is tot een beter, gelukkiger leven. We hebben het allemaal nodig.’1

Hij merkte ook op dat ‘hoop (…) de grote motivatie tot bekering is, want zonder hoop zou niemand de zware, langdurige moeite doen die daarvoor nodig is.’ Om dat te illustreren vertelde hij over een vrouw die hem om hulp had gevraagd omdat ze zich terneergeslagen voelde vanwege een zonde die ze had begaan. Ze zei: ‘Ik weet wat ik heb gedaan. Ik heb de Schriften gelezen en weet wat de consequenties zijn. Ik weet dat ik verdoemd ben en nooit vergeving kan ontvangen, dus waarom zou ik dan proberen me te bekeren?’

President Kimball antwoordde: ‘Lieve zuster, u kent de Schriften niet. U kent de kracht van God niet, noch zijn goedheid. U kunt wél vergeving krijgen voor deze ernstige zonde, maar daar is veel oprechte bekering voor nodig.’

Vervolgens haalde hij voor haar enkele schriftteksten aan over de vergeving die men krijgt na oprechte bekering en het naleven van Gods geboden. Hij gaf haar nog meer advies en zag hoop in haar opwellen, totdat ze uiteindelijk uitriep: ‘Dankuwel, dankuwel! Ik geloof u. Ik zal me echt bekeren en mijn vuile kleren in het bloed van het Lam wassen en die vergeving ontvangen.’

President Kimball vertelt dat de vrouw uiteindelijk bij hem terugkwam als ‘een nieuw mens — ze keek helder uit de ogen, had een lichte tred en was vol hoop toen ze me zei dat ze sinds die gedenkwaardige dag, waarop haar hoop het licht had gezien en ze zich daaraan vast had gehouden, ze nooit meer tot [haar zonde] was vervallen, noch tot iets dat erop leek.’2

Leringen van Spencer W. Kimball

Het wonder van vergeving geeft gemoedsrust en brengt ons dichter tot God

Iedere ziel die bereid is te veranderen wacht een heerlijk wonder. Bekering en vergeving zijn als een heldere dag na de donkerste nacht. Als een ziel wordt wedergeboren, verandert een leven — en dan komt het grote wonder dat verfraait, verwarmt en verheft. Als de geestelijke dood op de loer heeft gelegen en er nu wederopwekking is en het leven de dood verdringt — dan is dát het grootste wonder. En dergelijke grote wonderen zullen nooit ophouden te bestaan zolang er zelfs maar één persoon is die de verlossende kracht van de Heiland en zijn eigen goede werken gebruikt om deze wedergeboorte tot stand te brengen. (…)

De essentie van het wonder van vergeving is dat de voorheen verontruste, rusteloze, gefrustreerde en misschien zelfs gekwelde ziel gemoedsrust krijgt. In een roerige wereld vol twisten is dat een geschenk van onschatbare waarde.3

Het is niet makkelijk om gemoedsrust te hebben in de huidige, roerige wereld. Gemoedsrust is noodzakelijkerwijs iets persoonlijks. (…) Het kan alleen verkregen worden door een voortdurende bekeerlijke houding, vergeving te vragen voor kleine en grote zonden, en zo dichter tot God te komen. Voor kerkleden is dat de kern van hun voorbereiding om klaar te zijn voor hun ontmoeting met de Heiland wanneer Hij komt. (…) Zij die daar klaar voor zijn, hebben gemoedsrust. Zij hebben deel aan de zegen die de Heiland zijn apostelen beloofd heeft: ‘Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd of versaagd’ (Johannes 14:27).

[Eén van de doelen] van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is alle mensen tot bekering te roepen. Zij die gehoor geven aan die oproep, of het nu leden of niet-leden zijn, kunnen deel hebben aan het wonder van vergeving. God zal hun tranen van smart, berouw, ontzetting, vrees en schuldgevoel wegvegen. Droge ogen maken dan plaats voor betraande ogen en de bezorgde blik maakt plaats voor een tevreden glimlach.

Wat een opluchting! Wat een troost! Wat een vreugde! Zij die zwaar belast zijn door overtreding, verdriet en zonde kunnen vergeven, gereinigd en gezuiverd worden voordat zij terugkeren naar hun Heer, en zij kunnen van Hem leren en zijn geboden onderhouden. En als wij allen ons bekeren van onze dagelijkse dwaasheden en zwakheden dan kunnen wij ook deel hebben aan dit wonder.4

We moeten ons allemaal bekeren

‘(…) niets wat onrein is, kan het koninkrijk Gods binnengaan (…)’ (1 Nephi 15:34). En ‘(…) niets wat onrein is, kan bij God wonen (…)’ (1 Nephi 10:21). In deze context betekent de term onrein wat het voor God betekent. Voor de mens heeft het woord misschien slechts een relatieve betekenis — één klein stofje maakt een wit overhemd of een witte jurk nog niet onrein, bijvoorbeeld. Maar voor God, die de volmaking zelve is, betekent reinheid zedelijke en persoonlijke reinheid. Alles wat in welke mate dan ook minder is dan dat, is onreinheid en kan dus niet bij God wonen.

Zonder de gezegende gaven van bekering en vergeving zou de mens in een hopeloze situatie verkeren daar er, met uitzondering van de Meester, niemand zonder zonden op aarde heeft geleefd.5

Er gaat geen dag in een mensenleven voorbij dat bekering niet van essentieel belang is voor zijn welzijn en eeuwige vooruitgang.

Maar als de meesten onder ons aan bekering denken, dan hebben we de neiging het onderwerp met oogkleppen op te bekijken en het te zien als iets dat alleen maar goed is voor onze man, vrouw, ouders, kinderen, buren, vrienden of de rest van de wereld — voor iedereen behalve onszelf. En zo is er ook een gangbaar, misschien onbewust, gevoel dat de Heer bekering alleen maar bedacht heeft voor hen die zich aan moord, overspel of andere ernstige zonden bezondigen. Maar dat is natuurlijk niet zo. Als wij nederig zijn en het evangelie na willen leven, zullen we bekering gaan zien als iets dat van toepassing is op alles wat wij in het leven doen, of het nu geestelijk of materieel van aard is. Bekering is voor iedere ziel die nog niet tot volmaking is gekomen.6

Bekering is de sleutel tot vergeving. Het opent de deur naar geluk en gemoedsrust en wijst de weg naar het heil in Gods koninkrijk. Het ontsluit de nederige geest in de mensenziel en geeft hem een berouwvol hart en onderworpenheid aan Gods wil.

‘De zonde is wetteloosheid’ (1 Johannes 3:4) en aan overtreding van de wet is in de eeuwige wet een straf verbonden. Ieder normaal mens is verantwoordelijk voor de zonden die hij begaat en zou dus onderworpen zijn aan de straf die aan de overtreden wetten verbonden zijn. Maar de kruisdood van Christus biedt ons voor de meeste zonden vrijstelling van de eeuwige straf. Hij nam de straf voor de zonden van de hele wereld op zich, met dien verstande dat zij die zich bekeren en tot Hem komen vergiffenis van hun zonden ontvangen en bevrijd worden van de straf.7

Erkenning van zonde en het voelen van goddelijk berouw maken deel uit van ware bekering

Bekering is een milde, barmhartige wet. Zij is verstrekkend en allesomvattend. (…) Zij bestaat uit vele elementen — elk onmisbaar voor een volledige bekering. (…)

Er is geen koninklijke weg naar bekering, geen pad voor bevoorrechten naar vergiffenis. Ieder mens moet dezelfde weg volgen, of hij nu rijk of arm is, geschoold of ongeschoold, lang of kort, prins of bedelaar, koning of burger. ‘Want er is geen aanzien des persoons bij God’ (Romeinen 2:11). (…)

Voordat de vele elementen van de bekering in werking worden gesteld, moet er een eerste stap gedaan worden. Die eerste stap is het keerpunt waarop de zondaar bewust zijn zonde erkent. Dat is de bewustwording, de overtuiging van schuld. Zonder dat kan er geen ware bekering plaatsvinden omdat de zonde niet wordt erkend. (…)

Als we ons bewust zijn geworden van de ernst van onze zonde, kunnen we ons verstand opdracht geven om de procedures te volgen die ons van de gevolgen van de zonde zullen bevrijden. Alma probeerde dat duidelijk te maken aan Corianton: ‘[Laat] u alleen door uw zonden verontrusten met die onrust die u tot bekering zal verootmoedigen. (…) Tracht niet uzelf in het minste wegens uw zonden te verontschuldigen. (…)’ (Alma 42:29–30).8

De Heilige Geest kan een belangrijke rol spelen om de zondaar van zijn dwaling te overtuigen. Hij helpt ons door ons ‘de waarheid van alle dingen’ (Moroni 10:5) bekend te maken, ons alles te leren en ons alles in herinnering te brengen (Johannes 14:26) en de wereld [te] overtuigen van zonde (Johannes 16:8).

Mensen beweren vaak dat ze zich bekeerd hebben terwijl ze alleen maar hun spijt over een wandaad hebben uitgesproken. Maar ware bekering wordt gekenmerkt door een goddelijk berouw dat verandert en verlost. Maar spijt hebben is niet genoeg. (…) Paulus heeft het als volgt aan de heiligen in Korinte uitgelegd:

‘Thans verblijdt het mij, niet, dat gij bedroefd zijt geworden, maar dat de droefheid u tot inkeer heeft gebracht; want gij zijt bedroefd geworden naar Gods wil, zodat gij generlei nadeel van ons hebt geleden.

‘Want de droefheid naar Gods wil brengt onberouwelijke inkeer tot heil, maar de droefheid der wereld brengt de dood’ (Zie 2 Korintiërs 7:9–10).9

Aan alle vergeving is een voorwaarde verbonden. De pleister moet even breed zijn als de wond. Het vasten, de gebeden en de betoonde nederigheid moeten evenredig aan de zonde zijn, of groter. Er moet sprake zijn van een gebroken hart en een berouwvolle geest. Men moet echt in zak en as zijn. Er moeten tranen en een oprechte verandering van hart aan te pas komen.10

Verzaken van zonde is ook een nieuw leven beginnen

Uiteraard is zelfs een overtuiging van schuld niet genoeg. Het kan zelfs vernietigend en destructief zijn als het niet gepaard gaat met pogingen om zich van schuld te bevrijden. Daarom moet deze overtuiging gepaard gaan met een oprecht verlangen om zich van schuld te bevrijden en de gevolgen van de misstap goed te maken.11

Er is een essentiële proef op de som voor bekering. En dat is het verzaken van de zonde. Als iemand zijn zonde met de juiste motieven verzaakt — vanwege een toenemend besef van de ernst van de zonde en bereidheid om zich te houden aan de wetten van de Heer — dan is hij zich echt aan het bekeren. De Heer heeft dat criterium zelf ingesteld: ‘Hierdoor zult gij weten of iemand zich van zijn zonden bekeert — zie, hij zal ze belijden en ze verzaken’ (LV 58:43; cursivering toegevoegd).

Met andere woorden, het is pas ware bekering als iemand de dwaling van zijn wegen inziet en een nieuwe weg in slaat. (…) De verlossende kracht geldt niet voor hem die zijn leven alleen maar wil veranderen. Ware bekering zet iemand tot handelen aan.

Men moet zich niet verbazen dat het inzet vereist en niet alleen maar verlangen. Het is tenslotte werken dat ons moreel gestel ontwikkelt evenals onze lichaamsspieren.12

De zonde verzaken is meer dan alleen betere omstandigheden wensen. Men moet zelf voor die omstandigheden zorgen. Het kan nodig zijn dat iemand een hekel krijgt aan de vuile kleren en afschuw krijgt voor de zonde. Hij moet zich ervan vergewissen dat hij niet alleen de zonde heeft verzaakt maar dat hij ook de omstandigheden die leidden tot de zonde heeft veranderd. Hij moet de plekken en omstandigheden mijden die met de zonde te maken hebben, want daar zou hij het makkelijkste weer over de schreef gaan. Hij moet de mensen mijden met wie hij de zonde begaan heeft. Hij hoeft geen hekel te hebben aan de betrokkenen, maar moet wel hen en alles wat met de zonde te maken heeft mijden. Hij moet alle brieven, snuisterijen en dingen wegdoen die hem aan ‘de oude tijd’ herinneren. Hij moet adressen, telefoonnummers, mensen, plekken en situaties uit zijn zondige verleden vergeten en een nieuw leven beginnen. Hij moet alles elimineren dat de oude herinneringen nieuw leven in zou blazen.13

Wij hebben de hulp van de Heer nodig bij het verzaken van zonde, het veranderen van ons leven, het vormen of hervormen van ons karakter, en wij zijn verzekerd van die hulp als we zelf ons deel doen. Degene die zich helemaal verlaat op zijn Heer, wordt zichzelf meester en kan alles bereiken wat hij aanpakt, of het nu het verkrijgen van de koperen platen is, het bouwen van een schip, het overwinnen van een gewoonte, of het overwinnen van een diepgewortelde overtreding.14

Belijdenis verlicht lasten

Het belijden van een zonde is een noodzakelijk onderdeel van bekering en is daardoor een vereiste voor het verkrijgen van vergeving. Het is een van de eisen die aan ware bekering worden gesteld, want ‘hierdoor zult gij weten of iemand zich van zijn zonden bekeert — zie, hij zal ze belijden en ze verzaken’ (LV 58:43; cursivering toegevoegd). (…)

Belijdenis is misschien wel een van de moeilijkste hindernissen die de bekeerlijke zondaar moet nemen. Zijn schaamtegevoel weerhoudt hem er vaak van om zijn schuld te belijden en zijn dwaling te erkennen. Soms neemt hij aan dat hij niet kan vertrouwen op andere stervelingen aan wie hij zijn zonde zou moeten belijden en rechtvaardigt hij daarmee tegenover zichzelf dat hij het geheim alleen bewaart in zijn eigen hart. (…)

Omdat de Heer het hart van de mens en zijn bedoelingen kent, alsmede hun vermogen om zich te bekeren en zichzelf te vernieuwen, wacht de Heer met het vergeven totdat de bekering echt een feit is. De overtreder moet een ‘gebroken hart en een verslagen geest’ hebben en bereid zijn zich te verootmoedigen en aan alle eisen te voldoen. Ernstige zonden aan de juiste kerkleider belijden is een van de eisen die de Heer stelt. Dat geldt voor overspel, ontucht, andere seksuele overtredingen en andere vergelijkbare zonden. Deze belijdenisprocedure verzekert de kerk en haar leden van controlemiddelen en bescherming, en het geeft de overtreder een duwtje op het pad van de ware bekering.

Veel overtreders hebben hun geweten in hun schaamte en trots wijsgemaakt, althans tijdelijk, dat een paar in stilte uitgesproken gebeden tot de Heer voldoende belijdenis voor hun zonden zijn. ‘Maar ik heb mijn zonde beleden tegenover mijn hemelse Vader,’houden zij vol, ‘en meer is er niet nodig.’ Dat is echter niet waar als het om een ernstige zonde gaat. Er zijn twee soorten vergeving nodig om de overtreder gemoedsrust te geven — een van de juiste autoriteiten in de kerk van de Heer en een van de Heer zelf. [Zie Mosiah 26:29.] (…)

De ideale belijdenis is vrijwillig, niet gedwongen. De overtreder voelt er diep in zijn ziel aandrang toe — de motivatie ontstaat niet doordat de zonde ontdekt wordt. Een dergelijke belijdenis (…) is een teken van voortgang in het bekeringsproces. Het geeft aan dat de zondaar overtuigd is van zijn zonde en een verlangen heeft om de kwade praktijken op te geven. De vrijwillige belijdenis is oneindig meer aanvaardbaar in de ogen van de Heer dan een gedwongen bekentenis, zonder ootmoed, die uit iemand is geknepen door hem te ondervragen terwijl de schuld duidelijk is. Een dergelijke gedwongen bekentenis is geen bewijs van het ootmoedige hart dat de barmhartigheid van de Heer opwekt: ‘(…) want Ik, de Heer, vergeef zonden en ben barmhartig jegens hen die hun zonden met een ootmoedig hart belijden (…)’ (LV 61:2; cursivering toegevoegd).15

Hoewel ernstige zonden zoals de eerder genoemde (…) vragen om belijdenis aan de juiste kerkautoriteiten, is een dergelijke belijdenis niet voor alle zonden nodig en zelfs niet wenselijk. Zonden die minder ernstig zijn, maar iemand anders hebben geschaad — huwelijksgeschillen, minder ernstige aanvallen van boosheid, ruzies en dergelijke — moeten alleen maar worden beleden aan de persoon of personen die erdoor geschaad of gekwetst zijn en de kwestie moet door de betrokkenen onderling worden opgelost, normaal gesproken zonder daar een kerkautoriteit bij te betrekken.16

Belijdenis geeft gemoedsrust. (…) Belijdenis is niet alleen het onthullen van fouten aan de juiste autoriteiten, maar ook het delen van de lasten om ze lichter te maken. Men verlicht ten minste een deel van zijn last en legt die op schouders die in staat en bereid zijn om te helpen de last te dragen. Deze volgende stap als uiting van iemands streven om zich zo volledig mogelijk van de last van de overtreding te bevrijden, geeft voldoening.17

Goedmaken maakt deel uit van de bekering

Als iemand het grote verdriet en de ootmoed heeft ervaren die overtuiging van zonde teweegbrengt, als hij de zonde heeft verzaakt en zich vast heeft voorgenomen om die voortaan te verafschuwen; als hij zijn zonde nederig aan God heeft beleden en aan de bevoegde personen op aarde — als dat allemaal is gebeurd, rest er nog de eis om het goed te maken. Hij moet goedmaken wat hij heeft beschadigd, gestolen of anders verkeerd heeft gedaan.18

De bekeerlijke zondaar moet zo veel goedmaken als hij maar kan. Ik zeg ‘zo veel als hij maar kan’ omdat er zonden zijn die men niet adequaat kan goedmaken en zonden waarvan de gevolgen alleen gedeeltelijk goed kunnen worden gemaakt.

Een dief of inbreker kan zijn daden gedeeltelijk goedmaken door het gestolene terug te geven. Een leugenaar kan de waarheid bekendmaken en de schade die hij met de leugen heeft aangericht gedeeltelijk herstellen. Een roddelaar die iemand heeft belasterd kan alleen met grote inspanning de reputatie herstellen van de persoon die hij heeft geschaad. Als de overtreder door zonde of onvoorzichtigheid goederen heeft beschadigd, kan hij die geheel of ten dele vervangen of vergoeden.

Als iemand met zijn handelingen verdriet en schande over zijn vrouw en kinderen heeft gebracht, moet hij om dat goed te maken alles doen om hun vertrouwen en liefde terug te winnen door een overvloed aan (…) toewijding en trouw. Dat geldt ook voor echtgenotes en moeders. En als een kind zijn ouders onheus heeft bejegend, moet het goedmaken inhouden dat hij die wandaden rechtzet en zijn ouders eert.

Meestal kan een bekeerlijke ziel veel doen om iets goed te maken. Met ‘een gebroken hart en een verslagen geest’ vindt hij meestal wel manieren om iets in zekere mate goed te maken. De ware geest van bekering vereist dat hij die kwetst alles doet wat in zijn vermogen ligt om het verkeerde recht te zetten.19

In de loop van het bekeringsproces moeten we zo mogelijk alles volledig goedmaken, of anders in elk geval zoveel mogelijk goedmaken. En bij dat alles moeten we bedenken dat de smekende zondaar die zijn daden wil goedmaken ook anderen alle wandaden die zij tegen hem hebben begaan moet vergeven. De Heer vergeeft ons alleen als ons hart helemaal gezuiverd is van alle haat, verbittering en beschuldigingen tegenover onze medemensen.20

Ware bekering omvat het vaste voornemen om de geboden van de Heer na te leven

De Heer gaf in zijn voorwoord bij hedendaagse openbaring aan wat een van de moeilijkste vereisten voor ware bekering is. Voor sommigen is dit het moeilijkste onderdeel van hun bekering omdat men er de rest van zijn leven voor moet waken. De Heer zegt:

‘Ik, de Heer, kan de zonde niet met de geringste mate van toelating aanschouwen;

‘niettemin, hij die zich bekeert en de geboden des Heren doet, zal vergeving ontvangen’ (LV 1:31–32; cursivering toegevoegd).

Die tekst is uiterst specifiek. Ten eerste bekeert men zich. Wie dat eenmaal heeft gedaan, moet zich vervolgens aan de geboden van de Heer houden om zijn voordeel te behouden. Dat is nodig om volledig vergeven te worden. (…)

Daar wij allen in meerdere of mindere mate zondigen, moeten wij allen ons voortdurend bekeren en voortdurend onze visie en gedrag naar boven toe bijstellen. Men kan niet alle geboden van de Heer gaan naleven in een dag, een week, een maand of een jaar. Dat is iets waar we de rest van onze levensjaren aan moeten werken (…).

Bekering moet gepaard gaan met volledige overgave aan de bedoelingen van de Heer. De overtreder die niet geheel bekeerlijk is en zijn tiendebetalingen verwaarloost, zijn bijeenkomsten niet bezoekt, de sabbat niet heiligt, zijn gezinsgebeden niet houdt, de autoriteiten van de kerk niet ondersteunt, het woord van wijsheid overtreedt, de Heer noch zijn medemens liefheeft (…) kan God niet vergeven totdat hij in alle facetten van zijn leven blijk geeft van ware bekering. (…)

‘De geboden naleven’ omvat de vele activiteiten die van de getrouwen vereist worden. (…) Goede werken in het algemeen en toewijding, vergezeld van een constructieve houding, is wat er nodig is. Daarnaast is een goede manier om de gevolgen van de zonde in je leven te neutraliseren anderen het licht van het evangelie te brengen. Dat kan bijvoorbeeld door zowel met inactieve leden van de kerk en niet-leden te werken, over het algemeen misschien de laatstgenoemden. Neem nota van het verband dat de Heer legt tussen de vergeving van zonden en het getuigen van het werk in de laatste dagen:

‘(…) want Ik zal u uw zonden vergeven met dit gebod: dat u standvastig blijft in uw denken, in alle ernst en in de geest van gebed, bij het getuigen tot de gehele wereld van die dingen die u worden medegedeeld’ (LV 84:61; cursivering toegevoegd).21

Begrijpen wij niet waarom de Heer de mens al duizenden jaren smeekt om tot Hem te komen? De Heer had het toch zeker over vergeving ontvangen door bekering en over de verlichting van het schuldgevoel toen Hij aan zijn heerlijke gebed aan zijn Vader deze sublieme bede en belofte toevoegde:

‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven;

‘neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen;

‘want mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Matteüs 11:28–30).

Het is mijn hoop en gebed dat mensen overal deze liefdevolle uitnodiging zullen aannemen zodat de Meester voor hen het grote wonder van vergeving tot stand kan brengen.22

Ideeën voor studie en bespreking

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–IX voor meer informatie.

  • President Kimball heeft vergeving ‘het grootste wonder’ genoemd (p. 40). In welk opzicht is vergeving een wonder? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 39–41.)

  • Denk bij het lezen van de afdeling die op pagina 42 begint na over wat onze toestand zou zijn als we de Heiland en zijn verzoening niet hadden.

  • Lees de eerste, tweede en derde alinea op pagina 44. In hoeverre is ‘goddelijk berouw’ iets anders dan een uiting van spijt? Welke schriftuurlijke voorbeelden van goddelijk berouw zijn van toepassing op ons in deze tijd?

  • Op pp. 44–45 geeft president Kimball voorbeelden hoe wij zonde kunnen verzaken en aan ‘een nieuw leven’ beginnen. Hoe kunnen we die raad toepassen op elke zonde die we proberen te overwinnen, bijvoorbeeld porno, vloeken of gokken?

  • Lees de pagina’s 46–48. Waarom vinden sommigen het zo moeilijk om iets te belijden? Welke zegeningen krijgen we door belijdenis tegenover de Heer? Tegenover de bisschop of gemeentepresident? Tegenover anderen die wij gekwetst of geschaad hebben?

  • Denk na over de eerste alinea die begint op pagina 49. Wat betekent het om onze zonden goed te maken? Hoe kan een bekeerlijke persoon het beste uitmaken wat hij moet doen om zijn zonden goed te maken?

  • Wat is het verschil tussen president Kimballs leringen in dit hoofdstuk en het foute denkbeeld dat bekering alleen maar betekent dat we enkele routinematige handelingen moeten verrichten?

Relevante teksten: Jesaja 1:18; Mosiah 4:3; Alma 36:12–26; LV 19:15–20; 64:8–9

Noten

  1. The Miracle of Forgiveness (1969), p. 28.

  2. Zie The Miracle of Forgiveness, pp. 340–342.

  3. The Miracle of Forgiveness, pp. 362–363.

  4. The Miracle of Forgiveness, pp. 366–368.

  5. The Miracle of Forgiveness, pp. 19–20.

  6. The Miracle of Forgiveness, pp. 32–33.

  7. The Miracle of Forgiveness, p. 133.

  8. The Miracle of Forgiveness, pp. 149–151.

  9. The Miracle of Forgiveness, pp. 152–153.

  10. The Miracle of Forgiveness, p. 353.

  11. The Miracle of Forgiveness, p. 159.

  12. The Miracle of Forgiveness, pp. 163–164.

  13. The Miracle of Forgiveness, pp. 171–172.

  14. The Miracle of Forgiveness, p. 176.

  15. The Miracle of Forgiveness, pp. 177–179, 181.

  16. The Miracle of Forgiveness, p. 185.

  17. The Miracle of Forgiveness, pp. 187–188.

  18. The Miracle of Forgiveness, p. 191.

  19. The Miracle of Forgiveness, pp. 194–195.

  20. The Miracle of Forgiveness, p. 200.

  21. The Miracle of Forgiveness, pp. 201–204.

  22. The Miracle of Forgiveness, p. 368.