Leringen van kerkpresidenten
Jezus Christus: mijn Heiland, mijn Heer


Hoofdstuk 3

Jezus Christus: mijn Heiland, mijn Heer

Jezus Christus is de Zoon van God en de Heiland van de mensheid en wij kunnen alle zegeningen ontvangen die Hij met zijn leven en dood voor ons heeft verdiend.

Uit het leven van Spencer W. Kimball

Ouderling Spencer W. Kimball kreeg jaren na zijn roeping als apostel drie hartaanvallen in een periode van ongeveer twee weken. Na ongeveer zeven weken lang thuis te zijn hersteld ‘ging hij op zoek naar een manier om zijn monotone huisarrest te ontvluchten.’ Hij regelde een bezoek aan zijn dierbare vrienden, de Navajo’s, in New Mexico, om daar verder te herstellen.1

‘Tijdens die herstelperiode werd ouderling Kimballs bed op een ochtend leeg gevonden. Men dacht dat hij een ochtendwandeling aan het maken was en wel op tijd terug zou zijn voor het ontbijt, dus zijn verzorgers gingen door met de orde van de dag. Maar toen hij tegen tien uur nog niet terug was, begonnen ze zich zorgen te maken. Men ging hem zoeken.

‘Ze ontdekten hem kilometers verder onder een dennenboom. Zijn Bijbel lag naast hem, opengeslagen bij het laatste hoofdstuk van het boek van Johannes, en toen men hem naderde, bleef hij net zo stil zitten als toen ze hem voor het eerst uit de verte zagen.

‘Door hun bange stemmen werd hij echter wakker. En toen hij zijn hoofd optilde, zag men sporen van tranen op zijn wangen. Op hun vragen antwoordde hij: “Het is vandaag [vijf] jaar geleden dat ik als apostel van de Heer Jezus Christus werd geroepen en wilde gewoon graag de dag doorbrengen met Hem van wie ik getuige ben.”’2

President Kimball gaf ‘telkens en telkens en telkens weer’3 getuigenis van de goddelijke aard van de Heiland. Hij zei: ‘Hoeveel we ook over Hem zeggen, het is altijd te weinig.’4 En de goedheid die zich uitte in de levenswijze van president Kimball was even groot als de kracht van zijn getuigenis. Ouderling Neal A. Maxwell van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft eens gezegd: ‘President Kimball was een man Gods, hij was van niemand anders. Het was zijn diepste verlangen om de Heer te dienen en Hij weigerde zich daar door andere overwegingen van te laten weerhouden.’5

Leringen van Spencer W. Kimball

Jezus Christus is meer dan een groot leraar: Hij is de Zoon van de levende God, en de Heiland van de mensheid

Onlangs haalde het tijdschrift Time een vooraanstaand emeritus hoogleraar van een van onze beste universiteiten aan die uitgebreid aan het rationaliseren was. Hij schreef aan Jezus van Nazaret menselijke hartelijkheid toe; een groot vermogen om lief te hebben; ongebruikelijk groot begrip. Hij noemt hem een groot humanist, een groot leraar en een groot dramaturg. In een typerende rationalisatie legt hij uit dat Lazarus niet dood was, maar slechts ‘“bijgebracht” door Jezus, door zijn geesteskracht en geleerdheid en de “therapie van zijn eigen overvloedige levenskracht!”’

Ik wil vandaag getuigen dat Jezus niet alleen een groot leraar, een groot humanist en een groot dramaturg is, maar dat Hij werkelijk de Zoon van de levende God is, de Schepper, de Heiland van de wereld, de Heiland van de mensheid.6

Ik weet dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God. Dat weet ik.7

De Christus verklaarde dat Hij de almachtige Here God was, Christus de Here, het Begin en het Einde, de Verlosser van de wereld, Jezus de Christus, de Machtige Israëls, de Schepper, de Zoon van de levende God, Jehova.

De Vader, Elohim, verklaart dat Jezus Mijn eniggeborene, het woord van mijn macht is. En Hij heeft zeker twee keer, bij de doop in de Jordaan en op de berg der verheerlijking, verklaard:

‘Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen’ (zie Marcus 1:11; Lucas 3:22) en Hij verklaarde verder ‘De werelden zijn door Hem gemaakt’ [zie LV 93:10].8

Wij getuigen met Johannes de Doper die bij het naderen van de Heiland zei: ‘Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt’ (Johannes 1:29). Hij was niet slechts een hartelijk mens, maar Hij was het Lam Gods.

Samen met Natanaël, een Israëliet in wie geen bedrog was, getuigen wij: ‘(…) Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël’ (Johannes 1:50). Hij is niet slechts een groot leraar, maar is waarlijk de Zoon van God.

Nogmaals getuigen wij met Johannes de geliefde, die Jezus op de oever zag, vol overtuiging: ‘Het is de Here’ [zie Johannes 21:7]. Hij is niet slechts een groot humanist, maar de God des hemels.

En met Simon Petrus, die op de vraag van de Heer ‘Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?’ antwoordde: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!’ (Matt. 16:15–16) en daarop van de Heiland te horen kreeg: ‘Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is’ (Matteüs 16:17).

En tot slot getuigen wij met de profeet Joseph Smith die bereid was om zijn leven te geven voor zijn getuigenis.9

Ik weet dat Jezus Christus de Zoon van de levende God is en dat Hij voor de zonden van de wereld is gekruisigd. Hij is mijn vriend, mijn Heiland, mijn Heer, mijn God.10

De bediening van de Heiland strekt zich uit tot in de eeuwigheid — verleden, heden en toekomst

Ik wil getuigen dat [Jezus Christus] niet alleen zo’n drieëndertig jaar in het midden des tijds leefde, maar dat Hij al eeuwigheden daarvoor leefde en nog eeuwigheden hierna zal leven. En ik getuig dat Hij niet alleen de stichter van Gods koninkrijk op aarde was, maar bovendien de Schepper van deze wereld en de Verlosser van de mensheid.11

Jezus Christus was de God van het Oude Testament en Hij was het die met Abraham en Mozes sprak. Hij was het die Jesaja en Jeremia inspireerde. Hij was het die door die uitverkoren mannen de toekomstige gebeurtenissen voorspelde, zelfs tot aan de laatste dag en uur.12

Hij, Jezus Christus, onze Heiland, was het die bij de Jordaan aan de verbaasde toehoorders werd voorgesteld, op de berg der verheerlijking (zie Matteüs 17:1–9), bij de tempel van de Nephieten (zie 3 Nephi 11–26) en in het bos bij Palmyra (New York) [zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:17–25]; en degene die Hem voorstelde, was niemand minder dan zijn werkelijke Vader, de heilige Elohim, naar wiens beeld Hij geschapen was en wiens wil Hij uitvoerde!13

Ik weet dat de Heer leeft en ik weet dat Hij zijn wil dagelijks aan ons openbaart zodat wij geïnspireerd kunnen worden bij het kiezen van de juiste richting.14

Hij is de voornaamste hoeksteen. Hij staat aan het hoofd van het koninkrijk. Dit zijn zijn volgelingen, dit is zijn kerk, dit zijn zijn leringen en verordeningen, dit zijn zijn geboden.15

Wij zien uit naar zijn wederkomst die Hij ons heeft beloofd. Die belofte en zijn vele andere beloften worden letterlijk vervuld. Intussen eren wij zijn heilige naam en dienen wij Hem, en getuigen wij met de profeten uit alle generaties van zijn goddelijke zending! (…)

Ik weet dat Jezus, in eeuwigheid, zowel in het verleden als de toekomst, de Schepper, Verlosser, Heiland en de Zoon van God is.16

Door zijn verzoening redt Jezus Christus alle mensen van de gevolgen van de val en redt Hij de bekeerlijken van hun zonden

Geliefde broeders en zusters, God leeft en ik getuig daarvan. Jezus Christus leeft en Hij is de Bron van de juiste levensweg en het heil.

Dat is de boodschap van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Het is de belangrijkste boodschap in de huidige wereld. Jezus Christus is de Zoon van God. Hij is door de Vader als de Heiland van deze wereld gekozen.17

Toen Adam in de Hof van Eden zo verstandig was om bewust van de verboden vrucht te nemen, liet hij de lichamelijke oftewel de ‘sterfelijke dood’ op ons allen, zijn nakomelingen, komen, maar ook de geestelijke dood oftewel verbanning uit de tegenwoordigheid van de Heer.18

In Gods plan werd voorzien in een verlosser die de banden des doods zou verbreken en door de opstanding hereniging van geest en lichaam mogelijk zou maken voor alle mensen die ooit op aarde hebben geleefd.

Jezus van Nazaret was degene die al vóór de schepping van de wereld was gekozen om op aarde deze dienst te verrichten, namelijk om de sterfelijke dood te overwinnen. Door die vrijwillige daad zou Hij verzoening brengen voor de val van Adam en Eva en de geest van de mens in staat stellen om dit lichaam te herwinnen en daarmee lichaam en geest te herenigen.19

Deze opstanding is het werk van Jezus Christus, de Heiland die — omdat Hij zowel sterfelijk (als zoon van Maria) als goddelijk (als Zoon van God) is — in staat was om de krachten te overwinnen waaraan het vlees onderworpen is. Hij gaf zijn leven en nam het letterlijk weer op zich als ‘eersteling’, om gevolgd te worden door iedere ziel die ooit heeft geleefd [zie 1 Korintiërs 15:22–23]. Omdat Hij een god was, gaf Hij zijn leven. Niemand kon het Hem afnemen. Hij had door zijn volmaking alle dingen overwonnen en aldus de macht gekregen om zijn leven weer op te nemen. De dood was zijn laatste vijand, maar Hij overwon zelfs die en luidde de opstanding in.20

Vanwege het geschenk dat onze hemelse Vader alle mensen uit het verleden, het heden en de toekomst heeft gegeven — zijn Zoon — kunnen wij terugkeren en wonen bij Hem die de Vader van onze geest is. Maar om dat mogelijk te maken, was het eerst nodig dat Jezus in het vlees naar de aarde ging om de mensen door zijn voorbeeld de juiste levenswijze te leren en vervolgens bereidwillig zijn leven te geven en op wonderbaarlijke wijze de zondenlast van de mensheid op zich te nemen.21

Reiniging van zonde zou alleen maar mogelijk zijn na volledige bekering door de desbetreffende persoon en door de barmhartigheid van de Heer Jezus Christus in zijn zoenoffer. Alleen op die manieren kan de mens zich herstellen, genezen, gewassen en gereinigd worden en toch in aanmerking komen voor de heerlijkheden van de eeuwigheid. Helaman herinnerde zijn zoons aan de uitspraken die koning Benjamin had gedaan over de grote rol van de Heiland hierin:

‘(…) bedenkt dat er geen andere weg of ander middel is waardoor de mens kan worden gered, dan alleen door het zoenbloed van Jezus Christus, die komen zal; ja, bedenkt dat Hij komt om de wereld te verlossen’ (Helaman 5:9).

En Helaman haalde de woorden van Amulek tot Zeezrom aan om te beklemtonen wat de mens moet doen om vergiffenis te verkrijgen, namelijk zich bekeren van zijn zonden:

‘(…) hij zeide tot hem dat de Heer stellig zou komen om zijn volk te verlossen, maar dat Hij niet zou komen om hen in hun zonden te verlossen, maar om hen van hun zonden te verlossen.

‘En Hem is macht gegeven door de Vader om hen van hun zonden te verlossen op grond van bekering (…)’ (Helaman 5:10–11; cursivering toegevoegd).22

[De Heiland] is gestorven als zoenoffer voor onze zonden, om de weg naar onze opstanding vrij te maken, om de weg te wijzen naar onze vervolmaking van het leven, en om de weg naar de verhoging te wijzen. Hij is vrijwillig gestorven, met een doel. Zijn geboorte was nederig, zijn leven volmaakt, zijn voorbeeld sprekend; zijn dood deed deuren open en de mens werd iedere goede gave en zegen geboden.23

Wij en de Heiland moeten de handen ineen slaan om alle zegeningen van zijn verzoening te ontvangen

Iedere ziel heeft keuzevrijheid. Hij kan alle zegeningen ontvangen waarvoor Christus geleefd heeft en gestorven is. Maar de dood en het plan van Christus zijn voor niets, volkomen vergeefs, als we er geen gebruik van maken: ‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren’ (LV 19:16).

De Heiland kwam om ‘de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:39). Zijn geboorte, dood en opstanding brachten dat eerste tot stand. Maar wij moeten de handen ineen slaan om dat tweede, het eeuwige leven, tot stand te brengen.24

Als wij denken aan het grote offer van onze Heer Jezus Christus en het lijden dat Hij voor ons heeft doorstaan, dan zouden wij ondankbaar zijn als we het niet zouden waarderen voor zover onze kracht dat toeliet. Hij heeft voor ons geleden en is voor ons gestorven, maar als wij ons niet bekeren, zijn zijn kwelling en pijn voor ons zinloos geweest.25

Zijn lijden vóór en aan het kruis, en zijn grote offer, betekenen weinig of niets voor ons als we zijn geboden niet naleven. Want Hij zegt:

‘Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?’ (Lucas 6:46.)

‘Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren’ (Johannes 14:15).26

Mensen die God kennen, Hem liefhebben, zijn geboden naleven en zijn ware verordeningen onderhouden kunnen nog in dit leven of in het leven hierna zijn aangezicht zien en weten dat Hij leeft en met Hem van gedachten wisselen.27

Wij geloven, en het is ons getuigenis, dat wij verkondigen aan de wereld, dat ‘er geen andere naam, noch enige andere weg of middel, zal worden gegeven waardoor redding tot de mensenkinderen kan komen, dan alleen in en door de naam van Christus, de almachtige Heer’(Mosiah 3:17).

Wij weten, en het is ons getuigenis, en wij verkondigen aan de wereld, dat ‘om gered te worden de mensen dienen te ‘geloven dat de redding was, en is, en zal zijn in en door het zoenbloed van Christus, de almachtige Heer’ (Mosiah 3:18).

En zo ‘arbeiden’ wij met Nephi ‘ijverig om te schrijven, teneinde onze kinderen, en ook onze broeders, ertoe te bewegen in Christus te geloven en met God te worden verzoend; want wij weten dat wij, na alles wat wij kunnen doen, door de genade worden gered. (…)

‘En wij spreken over Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren over Christus, en wij schrijven volgens onze profetieën, opdat onze kinderen zullen weten op welke Bron zij mogen vertrouwen voor vergeving van hun zonden’ (2 Nephi 25:23, 26; cursivering toegevoegd).28

We behagen de Heer als we zijn evangelie naleven

Ik stel me zo voor dat de Heer Jezus Christus [tijdens zijn bediening in het sterfelijk leven] glimlachte als Hij toegewijde mensen zag. (…)

Ik denk dat de Heer Jezus Christus glimlacht als Hij ’s morgens en ’s avonds mensen thuis op hun knieën ziet voor het gezinsgebed en ziet dat de kinderen er ook aan meedoen. Ik denk dat Hij glimlacht als hij jonge echtelieden ziet die elkaar liefhebben, of oude echtelieden die elkaar het hof blijven maken (…), die elkaar met heel hun ziel lief blijven hebben tot hun stervensdag, waarna zij die liefde in de eeuwigheid intensiveren.

Ik denk dat Hij blij is met gezinnen die zich opofferen en alles samen delen. (…) Ik denk dat de Heer Jezus Christus glimlacht als Hij neerkijkt en [duizenden leden] ziet die een jaar geleden inactief waren maar nu gelukkig zijn in het koninkrijk, van wie er velen naar de heilige tempel van God zijn geweest en hun begiftiging hebben ontvangen en zich hebben laten verzegelen, die de Heer met tranen in de ogen hiervoor danken.

Ik denk dat ik vreugdetranen in zijn ogen en een glimlach op zijn lippen zie wanneer Hij de (…) zielen ziet die dit jaar tot Hem zijn gekomen, die zijn naam op zich hebben genomen en de wateren des doops in zijn gegaan, en ik denk dat Hij ook hen liefheeft die geholpen hebben met hun bekering.

Ik zie Hem glimlachen wanneer Hij talrijke mensen in bekering op hun knieën hun leven ziet veranderen, het beter en reiner ziet maken, en ziet dat ze meer op hun hemelse Vader en hun Broer, Jezus Christus, gaan lijken.

Ik denk dat Hij zich verheugt en glimlacht als Hij de jongeren ziet die hun leven op orde brengen en zichzelf beschermen en sterken tegen de vergissingen van hun tijd. Ik denk dat Hij eerst bedroefd en daarna misschien blij is als Hij ziet, zoals Hij enkele dagen geleden in mijn kantoortje moet hebben gezien, dat een jong paartje dat een ernstige fout had begaan samen op de knieën gaat, elkaars handen stevig vasthoudend. Hij moet een blijde glimlach hebben gehad toen Hij in hun ziel keek en zag dat ze een verandering ondergingen terwijl hun tranen op mijn hand vloeiden die ik zachtjes op de hunne had gelegd.

O, wat heb ik de Heer Jezus Christus lief. Ik hoop dat ik Hem mijn oprechtheid en toewijding kan tonen. Ik wil dicht bij Hem leven. Ik wil net zo zijn als Hij en ik bid dat de Heer ons allen zal helpen zodat wij zo mogen zijn als Hij tegen zijn Nephitische discipelen zei: ‘Wat voor [mensen] behoort gij daarom te zijn?’, waarop Hij zijn eigen vraag beantwoordde met de woorden: ‘Voorwaar, Ik zeg u: zoals Ik ben’ (3 Nephi 27:27).29

De verzoening geeft ons hoop zowel voor dit leven als voor de eeuwigheid die in het verschiet ligt

Wij hebben hoop in Christus hier en nu. Hij is voor onze zonden gestorven. Door Hem en door het evangelie worden onze zonden afgewassen in de wateren des doops. Zonde en overtreding worden uit onze ziel gebrand als ware het met vuur, en wij worden rein, krijgen een rein geweten en een vorm van gemoedsrust die alle begrip te boven gaat. (Zie Filippenzen 4:7.)

Als we de wetten van zijn evangelie naleven, krijgen we materiële welvaart, houden we onze lichamelijke gezondheid in stand en blijven we krachtig van geest. Het evangelie is ons in deze tijd tot zegen.

Maar het heden is slechts een zandkorreltje in de Sahara van de eeuwigheid. Wij hopen ook op Christus voor de eeuwigheid die nog in het verschiet ligt; anders zouden wij, zoals Paulus dat uitdrukte, ‘de beklagenswaardigste van alle mensen’ zijn (1 Korintiërs 15:19).

Hoe groot zou ons verdriet zijn, en terecht, als er geen opstanding was! Hoe ellendig zouden we ons voelen als er geen hoop op het eeuwige leven was! Als onze hoop op het heil en een eeuwige beloning zou verdwijnen, dan zouden we ons beslist nog ellendiger voelen dan zij die deze verwachting nooit hebben gehad.

‘Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn’ (1 Korintiërs 15:20).

De gevolgen van zijn opstanding gelden voor alle mensen, want ‘evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’ (1 Korintiërs 15:22).

En ‘gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen’ (1 Korintiërs 15:49).

Nou is er een voorziening waardoor ‘dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan [wordt] en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan [wordt, en dan] zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning’ (1 Korintiërs 15:54). (…)

Wij hebben eeuwige hoop in Christus. Wij weten dat dit leven ons is gegeven om ons voor te bereiden op de eeuwigheid. ‘En dezelfde betrekkingen die hier onder ons bestaan, zullen ook daar onder ons bestaan, maar zullen dan gepaard gaan met eeuwige heerlijkheid, een heerlijkheid die wij nu niet genieten’ (LV 130:2).30

Ideeën voor studie en bespreking

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–IX voor meer informatie.

  • Lees het verhaal op pagina 25. Hoe kunnen we net als president Kimball dichter tot de Heer komen en ‘de dag met Hem doorbrengen’?

  • Neem de pagina’s 27 en 28 door en let op namen en titels die president Kimball Jezus Christus geeft. Welke namen en titels voor Jezus Christus hebben een bijzondere betekenis voor u, en waarom? Wat zou u zeggen tegen iemand die beweert dat Jezus gewoon een groot leraar was?

  • Denk na over president Kimballs getuigenis van de voorsterfelijke, sterfelijke en nasterfelijke bediening van de Heiland (pp. 28–29). Bedenk wat u kunt doen om uw getuigenis van de zending van de Heiland te versterken.

  • Bestudeer de pagina’s 30–32 en zoek de redenen op waarom wij een heiland nodig hebben. Welk verschil heeft de verzoening van Jezus Christus voor u uitgemaakt?

  • Op de pagina’s 27–32 getuigt president Kimball van al wat de Heiland voor ons heeft gedaan. Op de pagina’s 32–36 vernemen we wat we moeten doen om alle zegeningen van de verzoening te ontvangen. Wat vindt u ervan als u vergelijkt wat de Heiland voor ons heeft gedaan met wat Hij ons vraagt te doen?

  • Lees president Kimballs uitspraken over de manieren waarop we de Heer kunnen behagen (pp. 34–35). Bedenk hoe u zich voelt als u weet dat de Heer tevreden over u is.

  • President Kimball zegt dat we zowel nu als voor de eeuwigheid die in het verschiet ligt hoop in Christus kunnen hebben (pp. 35–36). Hoe verandert iemands leven als hij hoop krijgt in Christus?

Relevante teksten: Johannes 14:16, 21–23; 2 Nephi 9:5–13, 21–23; Moroni 7:41; 10:32–33; LV 19:15–19

Noten

  1. Spencer W. Kimball, onder redactie van Edward L. Kimball en Andrew E. Kimball jr. (1977), pp. 249–252.

  2. ‘The Gospel of Love: Stories about President Spencer W. Kimball’, Ensign, december 1985, pp. 22–23.

  3. Conference Report, april 1978, p. 9; of Ensign, mei 1978, p. 7.

  4. The Teachings of Spencer W. Kimball, Edward L. Kimball (red.), 1982, p. 7.

  5. ‘Spencer, the Beloved: Leader-Servant’, Ensign, december 1985, p. 15.

  6. Conference Report, oktober 1946, pp. 55–56.

  7. Conference Report, oktober 1974, p. 163; of Ensign, november 1974, p. 113.

  8. Conference Report, april 1964, p. 94; of Improvement Era, juni 1964, pp. 496–497.

  9. Conference Report, oktober 1946, p. 64.

  10. Conference Report, oktober 1982, p. 6; of Ensign, november 1982, p. 6.

  11. Faith Precedes the Miracle (1972), p. 70.

  12. Conference Report, april 1977, p. 113; of Ensign, mei 1977, p. 76.

  13. Conference Report, oktober 1977, p. 111; of Ensign, november 1977, p. 73.

  14. Conference Report, april 1977, p. 117; of Ensign, mei 1977, p. 78.

  15. The Teachings of Spencer W. Kimball, p. 6.

  16. Conference Report, oktober 1946, pp. 63–64.

  17. Conference Report, april 1978, p. 7; of Ensign, mei 1978, p. 6.

  18. The Teachings of Spencer W. Kimball, p. 68.

  19. Conference Report, april 1978, p. 7; of Ensign, mei 1978, p. 6.

  20. ‘Absolute Truth’, Ensign, september 1978, p. 6.

  21. ‘Christmas Message from the First Presidency to the Children of the World: Gifts That Endure’. Friend, december 1982, p. 3.

  22. The Miracle of Forgiveness (1969), pp. 339–340.

  23. ‘Jesus of Nazareth’, Ensign, december 1980, p. 4.

  24. Ensign, december 1980, p. 4.

  25. The Miracle of Forgiveness, p. 145.

  26. Conference Report, april 1972, p. 26; of Ensign, juli 1972, p. 37.

  27. Conference Report, april 1964, p. 99; of Improvement Era, juni 1964, p. 499.

  28. Conference Report, oktober 1978, pp. 109–110; of Ensign, november 1978, p. 72.

  29. Conference Report, april 1956, p. 120.

  30. Conference Report, oktober 1978, pp. 108–109; of Ensign, november 1978, p. 72.