Leringen van kerkpresidenten
Tragedie of bestemming?


Hoofdstuk 2

Tragedie of bestemming?

Als we geconfronteerd worden met schijnbare tragedies, zoals verdriet, lijden en dood, moeten we op God vertrouwen.

Uit het leven van Spencer W. Kimball

Spencer W. Kimball leed al vroeg in zijn kinderjaren onder het verdriet dat gepaard gaat met de dood van dierbaren. Toen hij acht was, overleed zijn zusje Mary kort na haar geboorte. Een maand later voelden Spencers ouders aan dat Fannie van vijf, die al weken ergens aan leed, binnenkort zou overlijden. Spencer vertelde later over haar sterfdag: ‘Op mijn negende verjaardag overleed Fannie in moeders armen. Wij kinderen werden allemaal nachts wakker gemaakt om erbij te zijn. Ik herinner me het tafereel in onze woonkamer (…), mijn dierbare moeder huilend met haar kleine, stervende vijfjarige kind in haar armen, en wij allemaal eromheen.’1

Maar de jonge Spencer had het nog moeilijker met het nieuws dat hem twee jaar later bereikte toen hij met zijn boers en zusjes op een ochtend van school naar huis werd geroepen. Ze renden naar huis, waar ze werden opgevangen door de bisschop, die ze om zich heen verzamelde en vertelde dat hun moeder de vorige dag was overleden. President Kimball herinnerde zich later: ‘Dat kwam als een donderslag bij heldere hemel. Ik rende naar buiten, de achtertuin in, om alleen te zijn met mijn stortvloed aan tranen. Buiten het gezichtsveld en het gehoor van alle anderen bleef ik maar huilen. Telkens als ik ‘Ma’ zei, kwam er een nieuwe tranenvloed, tot ik geen tranen meer over had. Moeder dood! Maar dat kon niet! Het leven stond stil voor ons. (…) Mijn elfjarige hart leek te breken.’2

Vijftig jaar later was ouderling Spencer W. Kimball, toen lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, ver van huis aan het herstellen van een ingrijpende operatie. Toen hij niet kon slapen, dacht hij aan de sterfdag van zijn moeder: ‘Ik heb nog steeds de neiging om erom te huilen (…) als ik aan die verdrietige tijd denk.’3

Spencer W. Kimball vond altijd troost in het gebed en de evangeliebeginselen als hij veel verdriet had. Zelfs in zijn jeugd wist hij al tot wie hij zich moest wenden om gemoedsrust te vinden. Een vriend van de familie schreef over de gebeden van de jonge Spencer ‘dat het verlies van zijn moeder zwaar op zijn jonge hart drukte, maar dat hij moedig met het verdriet worstelde en troost zocht bij de enig juiste Bron.’4

President Kimball had vaak woorden van troost voor hen die om het verlies van een dierbare rouwden. Hij getuigde van eeuwige beginselen en verzekerde de heiligen dat de dood niet het einde van het bestaan is. Hij zei eens bij een begrafenis:

‘Wij hebben slechts een beperkt gezichtsveld. Met onze ogen kunnen we slechts enkele kilometers ver zien. Met onze oren kunnen we slechts enkele jaren horen. Wij zijn als het ware ingesloten in een kamer, maar als ons levenslicht uitgaat, kunnen we over de grenzen van onze sterfelijke beperkingen heen zien (…).

‘Dan worden de muren neergehaald, verdwijnt de tijd met ons in de eeuwigheid (…) en gaan wij onmiddellijk over naar een grote wereld waarin geen aardse beperkingen bestaan.’5

Leringen van Spencer W. Kimball

God houdt in zijn wijsheid niet altijd tragedies tegen

Het dagblad had een grote kop: ’43 dood door neergestort vliegtuig. Niemand overleeft drama op berg’, en duizenden stemmen roepen in koor: ‘Waarom heeft de Heer toegestaan dat dit drama zich voltrok?’

Twee auto’s botsen op elkaar als er een door een rood licht is gereden en er sterven zes mensen. Waarom wilde God dat niet verhinderen?

Waarom moet een jonge moeder aan kanker overlijden en haar acht kinderen moederloos achterlaten? Waarom genas de Heer haar niet?

Een klein kind verdrinkt en een ander wordt aangereden. Waarom?

Op een dag overlijdt een man bij het bestijgen van een trap aan een hartprobleem. Als zijn lichaam wordt gevonden, ligt het in elkaar gezakt op de grond. Zijn vrouw riep vertwijfeld uit: ‘Waarom? Waarom doet de Heer mij dit aan? Had Hij geen rekening kunnen houden met mijn drie kleine kinderen die hun vader nog nodig hebben?’

Een jongeman komt in het zendingsveld te overlijden en men stelt de kritische vraag: ‘Waarom beschermde de Heer deze jongeman niet zolang hij zendingswerk deed?’

Ik zou willen dat ik een afdoende antwoord kon geven op die vragen, maar dat kan ik niet. Ik ben ervan overtuigd dat we deze kwesties op een dag zullen begrijpen en dat we ons ermee kunnen verzoenen. Maar voorlopig moeten we ons begrip zo goed mogelijk in de evangeliebeginselen zoeken.

Was het de Heer die het vliegtuig tegen de berg stuurde om het leven uit te blussen van de inzittenden, of waren het mechanische of menselijke fouten?

Veroorzaakte onze Vader in de hemel de botsing van de auto’s die zes mensen de eeuwigheid in stuurde of was het de fout van de bestuurder die de veiligheidsregels negeerde?

Nam God het leven van de jonge moeder of zette Hij het kind ertoe aan het kanaal in te lopen, of leidde hij het andere kind op het pad van de naderende auto?

Veroorzaakte de Heer de hartaanval van de man? Was de dood van de zendeling voortijdig? Geef daar maar eens antwoord op, als u kunt. Ik kan het niet, want hoewel ik weet dat God een belangrijke rol speelt in ons leven, weet ik niet in hoeverre Hij gebeurtenissen veroorzaakt en hoeveel hij slechts toelaat. Wat het antwoord op die vraag ook is, er is een andere vraag waarop ik het antwoord wél weet.

Had de Heer die tragedies kunnen voorkomen? Het antwoord is: ja. De Heer is almachtig, met alle macht om ons leven te besturen, ons verdriet te besparen, alle ongelukken te voorkomen, alle vliegtuigen en auto’s te besturen, ons te voeden, te beschermen en ons werk, moeite, ziekte en zelfs de dood te besparen, als Hij dat wil. Maar dat wil Hij niet.

Dat zouden we moeten kunnen begrijpen, want wij zien best in hoe onverstandig het zou zijn als wij onze eigen kinderen afschermden van alle moeite, teleurstellingen, verleidingen, verdriet en lijden.

De fundamentele wet van het evangelie is keuzevrijheid en eeuwige ontwikkeling. Ons dwingen voorzichtig of rechtschapen te zijn, zou die fundamentele wet tenietdoen en zou groei onmogelijk maken.6

Met een eeuwig perspectief begrijpen we dat tegenspoed essentieel is voor onze eeuwige vooruitgang

Als wij dit leven zouden zien als ons volledige bestaan, dan zouden de pijn, het verdriet, de mislukking en het korte leven een ramp zijn. Maar zien we het leven als iets eeuwigs dat zich uitstrekt van het voorsterfelijke verleden tot in de eeuwige toekomst na de dood, dan kunnen we alle gebeurtenissen in het juiste perspectief zien.

Schuilt er geen wijsheid in het ontvangen van beproevingen om bovenuit te stijgen, taken om uit te voeren, werk om onze spieren te ontwikkelen, en verdriet om onze ziel te beproeven? Worden wij niet blootgesteld aan verleidingen om onze kracht te beproeven, aan ziekte om geduld te leren, en aan de dood opdat wij onsterfelijk gemaakt en verheerlijkt kunnen worden?

Als alle zieken voor wie wij bidden werden genezen, als alle rechtschapenen werden beschermd en alle slechten vernietigd, zou het hele plan van onze Vader teniet worden gedaan en zou er een eind komen aan het fundamentele beginsel van het evangelie, keuzevrijheid. Niemand zou in geloof hoeven te leven.

Als vreugde, vrede en beloningen onmiddellijk gegeven werden aan hem die het goede deed, dan kon er geen kwaad zijn — dan zou iedereen het goede doen, maar niet omdat het goede juist was. Onze kracht zou niet beproefd worden, we zouden ons karakter niet kunnen ontwikkelen en geen vooruitgang maken in onze vaardigheden. Er zou geen keuzevrijheid zijn, alleen maar satanische overheersing.

Zouden al onze gebeden onmiddellijk worden beantwoord volgens onze zelfzuchtige verlangens en ons beperkte begrip, dan zou er weinig of geen lijden zijn, geen verdriet, geen teleurstelling, zelfs geen dood. En als die er niet waren, zou er ook geen vreugde zijn, geen succes, geen opstanding, geen eeuwig leven en geen godschap.

‘Want er moest wel een tegenstelling in alle dingen zijn (…) rechtvaardigheid (…) goddeloosheid (…) heiligheid (…) ellende (…) goed [en] kwaad’ (2 Nephi 2:11).

Omdat we menselijk zijn, zouden we het liefst alle lichamelijke pijn en zielskwelling uit ons leven bannen en onszelf verzekeren van voortdurend gemak, maar als we de deur naar verdriet en zorgen zouden sluiten, dan zouden we wel eens onze grootste vrienden en weldoeners kunnen buitensluiten. Mensen kunnen door lijden heiligen worden, als zij geduld, lankmoedigheid en zelfbeheersing leren (…).

Ik houd van de tekst van ‘O, vast als een rotssteen’:

Als voor diepe waat’ren gij eens komt te staan,

weet dat Ik een weg door de kolken u baan.

Ik blijf uw Beschermer, uw eeuwige Borg,

en wijd tot uw welzijn uw smart’lijkste zorg. [Zie lofzang 53.]

En ouderling James E. Talmage heeft geschreven: ‘Geen enkele kwelling die een mens op aarde ooit heeft geleden is zonder compensatie (…) als zij geduldig wordt doorstaan.

Aan de andere kant kunnen deze dingen ons vernietigen als we toegeven aan zwakheid en ons overgeven aan klagen en kritiseren.

‘Geen enkele vorm van verdriet, pijn of beproeving die wij doormaken, is verspild. Ze dragen bij tot onze vorming, tot de ontwikkeling van eigenschappen als geduld, geloof, standvastigheid en nederigheid. Al wat wij lijden en verduren, vooral als we het geduldig doorstaan, bouwt ons karakter op, reinigt ons hart, verruimt onze ziel en maakt ons zachter en liefdadiger, waardiger om een kind van God genoemd te worden (…) en door verdriet en lijden, zwoegen en beproeving krijgen wij de vorming waarvoor we hier gekomen zijn, die ons in staat stelt om meer zoals onze Vader en Moeder in de hemel te worden.’ (Orson F. Whitney.)

Er zijn mensen die verbitterd raken als ze zien dat hun dierbaren oneindig pijn lijden en lichamelijke kwelling moeten doorstaan. Sommigen van hen zijn geneigd om de Heer te beschuldigen van onaardigheid, onverschilligheid en onrechtvaardigheid. Maar wij zijn echt niet bevoegd om dat te beoordelen! (…)

De kracht van het priesterschap is oneindig, maar God heeft in zijn wijsheid ieder van ons bepaalde beperkingen gegeven. Als ik mijn leven vervolmaak, kan ik mijn kracht in het priesterschap ontwikkelen, maar ik ben dankbaar dat ik ondanks het priesterschap niet alle zieken kan genezen. Ik zou mensen kunnen genezen die eigenlijk moeten sterven. Ik zou mensen verlichting kunnen geven die eigenlijk moeten lijden. Ik ben bang dat ik God in zijn doeleinden dwars zou zitten.

Als ik eindeloze krachten had, maar een beperkte visie en begrip, dan zou ik misschien Abinadi van de vuurdood hebben gered, waarmee ik hem onherstelbare schade had toegebracht. Hij stierf als martelaar en kreeg de beloning van een martelaar: de verhoging.

Als ik onbeperkte krachten had, zou ik waarschijnlijk Paulus voor zijn rampspoeden hebben beschermd. Ik zou beslist zijn ‘doorn in het vlees’ hebben genezen. [2 Korintiërs 12:7.] En daarmee had ik de bedoelingen van de Heer kunnen dwarsbomen. Hij bad drie keer of de Heer die ‘doorn’ voor hem wilde wegnemen, maar de Heer verhoorde zijn gebeden niet [zie 2 Korintiërs 12:7–10]. Paulus had helemaal de weg kwijt kunnen raken als hij welbespraakt, gezond en knap was geweest, en geen last had gehad van de dingen die hem nederig maakten (…).

Ik vrees dat als ik op 27 juni 1844 in de gevangenis te Carthage was geweest, ik misschien de kogels had afgeweerd die op de lichamen van de profeet en de patriarch werden afgevuurd. Ik had ze misschien het lijden en de kwelling bespaard, maar had ze de dood en de beloning van een martelaar ontzegd. Ik ben blij dat ik die beslissing niet hoefde te nemen.

Met dergelijke onbeperkte krachten zou ik beslist geneigd zijn geweest om Christus te vrijwaren van de kwelling in Getsemane, de beledigingen, de doornenkroon, de vernederingen aan het hof en de lichamelijke verwondingen. Ik zou zijn wonden hebben verzorgd en ze hebben genezen en Hem verfrissend water in plaats van azijn hebben gegeven. Ik had Hem lijden en de dood kunnen besparen, maar dan zou zijn zoenoffer verloren zijn gegaan voor de wereld.

Ik zou de verantwoordelijkheid voor het weer tot leven wekken van mijn dierbaren niet op mij durven nemen. Christus gaf zelf aan dat er verschil was tussen zijn wil en die van de Vader toen Hij bad dat de beker van het lijden van Hem weggenomen mocht worden, maar Hij voegde daar aan toe: ‘Doch niet mijn wil, maar de Uwe geschiede!’ [Lucas 22:42.]7

De dood kan de deur openzetten naar prachtige kansen

Voor degene die overlijdt, gaat het leven verder. Zijn keuzevrijheid blijft intact en de dood, die voor ons zo’n ramp lijkt, zou wel eens een verhulde zegen kunnen zijn. (…)

Als we zeggen dat een vroegtijdige dood een ramp of een tragedie is, zeggen we dan in feite niet dat het sterfelijk leven de voorkeur heeft boven een vroege overgang naar de geestenwereld en het uiteindelijke heil en de verhoging? Als de sterfelijkheid de volmaakte toestand was, zou de dood frustrerend zijn, maar we leren in het evangelie dat de dood niet tragisch is, alleen zonde is tragisch. ‘(…) gezegend zijn de doden die (…) sterven in de Heer (…)’ (zie LV 63:49).

Wij weten slechts zo weinig. Ons oordeel is zo beperkt. Wij beoordelen de wegen des Heren vanuit onze eigen beperkte visie.

Ik hield een rede op de uitvaartdienst voor een jonge BYU-student die tijdens de Tweede Wereldoorlog gesneuveld was. Honderdduizenden jonge mannen waren voortijdig de eeuwigheid in gestuurd door de verwoestingen van die oorlog. En ik zei dat ik geloofde dat deze rechtschapen jonge man naar de geestenwereld was geroepen om het evangelie te verkondigen aan die zielen, die het tot dan toe hadden ontbeerd. Dat geldt misschien niet voor allen die overlijden, maar ik voelde dat het gold voor hem.

President Joseph F. Smith zag in zijn visioen van de verlossing van de doden precies hetzelfde. (…) Hij schrijft:

‘(…) het werd mij duidelijk dat de Heer Zich niet persoonlijk begeven had onder de goddelozen en de ongehoorzamen die de waarheid hadden verworpen (…) maar zie, uit de rechtvaardigen stelde Hij zijn heerscharen samen en (…) machtigde hen om uit te gaan en het licht van het evangelie aan hen te brengen (…)

‘onze Verlosser [had] tijdens zijn verblijf in de geestenwereld zijn tijd […] doorgebracht met het instrueren en voorbereiden van de getrouwe geesten (…) die van Hem hadden getuigd in het vlees; opdat zij de boodschap van de verlossing zouden uitdragen aan alle doden die Hij niet persoonlijk kon bezoeken wegens hun weerspannigheid en overtreding (…).

‘Ik zag dat de getrouwe ouderlingen uit deze bedeling, wanneer zij het sterfelijk leven verlaten, hun arbeid van de prediking van het evangelie van bekering en van verlossing (…) voortzetten’ [zie LV 138:29–30, 36–370, 57].

Dat zou wel eens kunnen betekenen dat de dood de deur openzet naar allerlei kansen, zoals het verkondigen van het evangelie van Christus.8

In tijden van beproeving moeten we op God vertrouwen

Maar ook al opent de dood nieuwe mogelijkheden, we zoeken de dood niet. We worden aangespoord om te bidden voor de zieken en om onze priesterschapskracht te gebruiken om ze te genezen.

‘En de ouderlingen van de kerk, twee of meer, moeten geroepen worden, en zij zullen voor hen bidden en hun in mijn naam de handen opleggen; en als zij sterven, sterven zij voor Mij, en als zij leven, leven zij voor Mij.

‘Gij zult in liefde met elkaar leven, zodat gij zult wenen om het verlies van hen die sterven, en vooral van hen die geen hoop hebben op een heerlijke opstanding.

‘En het zal geschieden dat zij die in Mij sterven, de dood niet zullen smaken, want die zal zoet voor hen zijn;

‘en zij die niet in Mij sterven, wee hun, want hun dood is bitter.

‘En voorts, het zal geschieden dat wie geloof in Mij heeft om genezen te worden, en niet ten dode is bestemd, zal genezen’ (LV 42:44–48).

De Heer verzekert ons dat de zieken genezen als deze verordening wordt verricht, mits er voldoende geloof is en de zieke ‘niet ten dode is bestemd’. Maar er zijn drie factoren waaraan voldaan moet worden. Velen houden zich niet aan de verordeningen en veel mensen zijn niet bereid of in staat om voldoende geloof te oefenen. Maar de derde factor is ook erg belangrijk: als ze niet ten dode zijn bestemd.

Iedereen moet eens doodgaan. De dood is een belangrijk onderdeel van het leven. Uiteraard zijn we nooit helemaal klaar voor die overgang. Omdat we nooit weten wanneer hij moet komen, worstelen we terecht om ons leven te behouden. Maar toch zouden we niet bang moeten zijn voor de dood. We bidden voor de zieken, we steunen hen die lijden, we smeken de Heer om hen te genezen, hun pijn te verminderen, hun leven te sparen en de dood uit te stellen, en dat is terecht, maar niet omdat we de eeuwigheid moeten vrezen (…).

Net als in Prediker (3:2) staat, ben ik ervan overtuigd dat er een tijd om te sterven is, maar ik geloof ook dat veel mensen ‘voortijdig’ sterven omdat ze onvoorzichtig zijn, hun lichaam misbruiken, onnodige risico’s nemen, of zichzelf blootstellen aan gevaren, ongelukken en ziekten. (…)

God stuurt ons leven, Hij leidt en zegent ons, maar geeft ons ook onze keuzevrijheid. Wij kunnen in overeenstemming met zijn plan voor ons leven of wij kunnen dwaas zijn en ons leven bekorten of beëindigen.

Ik ben er vast van overtuigd dat de Heer onze bestemming heeft gepland. Op een dag zullen we dat helemaal begrijpen. En als we dan terugkijken vanuit de toekomst, zullen we ons verzoenen met de vele gebeurtenissen in dit leven die wij nu zo moeilijk kunnen begrijpen.

Soms denken we dat we graag willen weten wat er voor ons ligt, maar als we daar ernstig over nadenken, komen we erop terug en accepteren we dat we dag voor dag leven, en maken we die dag groot en verheerlijken hem. (…)

Voordat we geboren werden, wisten we dat we op aarde zouden komen om een lichaam te ontvangen en ervaring op te doen, dat we vreugde en verdriet zouden krijgen, gemak en pijn, voor- en tegenspoed, gezondheid en ziekte, succes en teleurstelling, en we wisten ook dat we na enige tijd zouden sterven. We aanvaardden al deze mogelijke gebeurtenissen opgewekt, enthousiast om zowel de goede als de slechte ervaringen te accepteren. We aanvaardden enthousiast de kans om naar de aarde te gaan, ook al zou dat maar voor een dag of een jaar zijn. Misschien ging het ons er niet zozeer om of we dood zouden gaan of ziek zouden worden, of we zouden verongelukken of seniel zouden worden. We waren bereid om het leven te nemen zoals we het zouden krijgen, en zoals wij het konden organiseren en beheersen, zonder te morren, klagen of onredelijke eisen te stellen.

Als we geconfronteerd worden met schijnbare tragedies, moeten we ondanks onze beperkte visie op God vertrouwen, wetend dat zijn doeleinden bereikt zullen worden. Ook al heeft het leven zo veel moeilijkheden in petto voor ons, het biedt ons ook het grote voorrecht om toe te nemen in kennis en wijsheid, geloof en werken, om ons voor te bereiden terug te keren en te delen in de heerlijkheid van God.9

Ideeën voor studie en bespreking

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–IX voor meer informatie.

  • Waarom beschermt de Heer ons niet tegen alle verdriet en lijden? (Zie pp. 14–15.)

  • Bestudeer pp. 16–17 en kijk na wat we zouden ontberen als de Heer ons niet toestond om beproevingen door te maken. Hoe moeten wij reageren op onze beproevingen en lijden? Hoe heeft de Heer u in uw beproevingen gesterkt?

  • Lees de alinea die begint met ‘Er zijn mensen die …’ op pagina 18. Waarom is het zo moeilijk om dierbaren te zien lijden? Wat kunnen we doen om te voorkomen dat we dan verbitterd of ontmoedigd raken?

  • Lees pp. 20–23 en zoek leringen over de zegeningen van het priesterschap op. Hebt u wel eens de genezende of troostende kracht van het priesterschap gezien? Hoe kunnen we reageren als we horen dat het niet de wil van de Heer is dat iemand die ons dierbaar is geneest of dat zijn of haar dood wordt uitgesteld?

  • Hoe zou u de leringen van president Kimball over de dood uitleggen aan een kind?

  • President Kimball heeft gezegd: ‘Als we geconfronteerd worden met schijnbare tragedies, zoals verdriet, lijden en dood, moeten we op God vertrouwen’ (pagina 23). Wat kan iemand die op God vertrouwt doen in tijden van beproeving?

Relevante teksten: Psalmen 116:15; 2 Nephi 2:11–16; 9:6; Alma 7:10–12; LV 121:1–9; 122:1–9

Noten

  1. Spencer W. Kimball, onder redactie van Edward L. Kimball en Andrew E. Kimball jr. (1977), p. 43.

  2. Spencer W. Kimball, p. 46.

  3. Spencer W. Kimball, p. 46.

  4. Spencer W. Kimball, Joseph Robinson, p. 46.

  5. The Teachings of Spencer W. Kimball, onder redactie van Edward L. Kimball (1982), pp. 40–41.

  6. Faith Precedes the Miracle (1972), pp. 95–96.

  7. Faith Precedes the Miracle, pp. 97–100.

  8. Faith Precedes the Miracle, pp. 100–102.

  9. Faith Precedes the Miracle, pp. 102–103, 105–106.