2018
Geloof om voorwaarts te gaan
Juli 2018


Geloof om voorwaarts te gaan

Naar een boodschap, gegeven tijdens een vroege-ochtendbijeenkomst ter gelegenheid van Pioneer Day op 24 juli 2007 in de Tabernakel te Salt Lake City.

De handkargroep van Willie ging ondanks ontberingen en honger, maar gewapend met een getuigenis van de Heer Jezus Christus, voort.

Afbeelding
Gloucester countryside

Links: het platteland van Gloucester (Engeland)

FOTO EddieCloud/stock.adobe.com

Het verhaal dat ik u ga vertellen, begon in het golvende groene landschap van Engeland. Daar werd John Bennett Hawkins in 1825 in Gloucester geboren. Hij liet zich in 1849 dopen. Datzelfde jaar vertrok hij met een groep heiligen der laatste dagen op het schip Henry Ware naar Amerika. Hij kwam in augustus 1852 in Utah aan. Hij was in die pionierstijd een van de eerste smeden daar.

Zijn toekomstige bruid, Sarah Elizabeth Moulton, was ook uit Engeland afkomstig. Irchester is een dorpje bij de rivier de Nene. Het ligt ongeveer 105 kilometer ten noorden van Londen en zo’n beetje dezelfde afstand ten oosten van Birmingham. Sarah Elizabeth werd daar in 1837 geboren. Haar ouders waren Thomas Moulton en Esther Marsh. Toen Sarah Elizabeth nog maar twee was, stierf haar moeder. Haar vader hertrouwde in 1840 met Sarah Denton.

Ouderling Heber C. Kimball (1801–1868) van het Quorum der Twaalf Apostelen en andere kerkleiders deden in juni 1837 zendingswerk in Engeland. Deze zendelingen onderwezen veel bekeerlingen. Onder hen bevond zich een gezin dat de Moultons de brochure A Voice of Warning van ouderling Parley P. Pratt (1807–1857) van het Quorum der Twaalf Apostelen gaf. Thomas en Sarah kwamen daardoor tot bekering en lieten zich op 29 december 1841 dopen. Ze hadden op dat moment twee kinderen: Sarah Elizabeth van vier jaar oud en Mary Ann van zeven maanden.

De bekeerlingen in Europa voelden de drang om zich te vergaderen. Emigratie naar Amerika was hun grote verlangen. Daar konden ze zich bij het gros van de heiligen aansluiten. De Moultons hadden net als veel anderen niet genoeg geld voor de gewenste oversteek. Maar hun besluit stond vast. Ze begonnen geld te sparen in een glazen pot.

Permanent emigratiefonds

President Brigham Young (1801–1877) introduceerde in 1849 het permanent emigratiefonds. Dat stelde de kerkleden in staat om de overtocht naar Amerika te maken. De eersten die van dit fonds gebruikmaakten, reisden met een huifkarrenkonvooi. Maar vervoer op die manier was traag en duur. Zelfs met de steun van het permanent emigratiefonds konden maar weinigen zich de reis veroorloven. De kerkleiders bekeken het gebruik van handkarren. Daarmee bleek men vlotter en goedkoper te kunnen reizen.

Het gezin Moulton telde inmiddels zeven kinderen. Maar met het gespaarde geld in de glazen pot, de steun van het permanent emigratiefonds en de goedkopere manier van reizen kwam hun emigratiedroom in zicht. Een gezin van negen vroeg om een zorgvuldige planning en voorbereiding van de tocht. Ze teerden bijna een jaar lang voornamelijk op gerstemeel om zo nog meer voor de benodigde inkopen te sparen.

Thomas aarzelde tegen de tijd van hun vertrek om de reis te ondernemen omdat zijn vrouw zwanger was. Maar Sarah Denton Moulton was een gelovige vrouw en liet zich niet afschrikken. Een van de zendelingen gaf Sarah een zegen voordat ze uit Engeland vertrokken. Hij beloofde haar dat ze de reis naar Utah met al haar gezinsleden veilig zou volbrengen. Wat een belofte en zegen voor een gezin van bijna tien!

Ze vertrokken in 1856 vanuit Liverpool (Engeland) aan boord van de Thornton. Na drie dagen op het schip werd het gezin met een jongetje uitgebreid. De speciaal gehuurde Thornton vervoerde 764 Deense, Zweedse en Britse heiligen. Ze stonden onder leiding van een zendeling, James Grey Willie.

Zes weken later voer de Thornton de haven van New York binnen. De familie Moulton vervolgde hun lange reis naar het westen met de trein. Ze kwamen in juni 1856 in Iowa City (Iowa) aan. Vandaar gingen de handkargroepen van start. De handkargroep van kapitein Edward Bunker was net drie dagen voordat ze aankwamen uit Iowa City vertrokken.

Handkarproblemen

Zo’n twee weken later voegde nog een groep heiligen, onder leiding van Edward Martin, zich bij de groep van Willie. Gevolmachtigden van de kerk in Iowa City hadden hun handen al vol gehad om de eerste drie handkargroepen van het nodige te voorzien en op pad te sturen. Nu moesten ze alle zeilen bijzetten om een onverwacht grote groep laatkomers voor de reis klaar te maken. Ze moesten 250 handkarren fabriceren voordat deze heiligen hun tocht konden voortzetten.

Alle gezonde mannen werden aan het werk gezet om handkarren te maken. De vrouwen maakten tientallen tenten voor de reis. Veel mannen hielden zich in hun onervarenheid niet aan de specificaties, maar maakten karren die qua maatvoering en stevigheid uiteenliepen. Dat zou later een nadeel blijken. Er waren zoveel handkarren nodig, dat men ze van vers hout moest maken. In sommige gevallen werden zelfs ongelooide huid en tin voor de wielen gebruikt. Elke kar bevatte voedsel plus vaak alle aardse bezittingen van veel heiligen.

Er werd doorgaans 180 tot 230 kilogram aan meel, beddengoed, kookgerei en kleding op elke kar geladen. Per persoon mocht men maar acht kilogram eigen bagage meenemen.

Thomas Moulton en zijn tienkoppige gezin werden aan de vierde handkargroep toegewezen. Ook nu had kapitein Willie de leiding. De groep bestond uit ruim vierhonderd heiligen, met bovengemiddeld veel ouderen. Een verslag uit september van dat jaar meldde ‘404 personen, 6 huifkarren, 87 handkarren, 6 span ossen, 32 koeien en 5 muilezels.’1

De familie Moulton kreeg één overkapte en één open handkar ter beschikking. Thomas en zijn vrouw trokken de overkapte kar. De pasgeboren Charles en zijn zus Lizzie (Sophia Elizabeth) zaten in deze kar. Lottie (Charlotte) mocht meerijden als de kar heuvelafwaarts ging. De achtjarige James Heber liep erachteraan met een touw om zijn middel zodat hij niet zou afdwalen. De twee oudste meisjes, Sarah Elizabeth (19) en Mary Ann (15), en de broertjes William (12) en Joseph (10) trokken de andere zware kar.

In juli 1856 lieten de Moultons Iowa City achter zich. Ze begonnen aan hun reis van ruim tweeduizend kilometer naar het westen. Na 26 dagen kwamen ze in Winter Quarters (Florence, Nebraska) aan. Ze bleven daar zoals gebruikelijk een aantal dagen om de karren te repareren en voorraden aan te vullen. Tussen Winter Quarters en Salt Lake City lagen immers geen grote steden meer.

Het was al erg laat in het seizoen voordat de groep van Willie klaar was om uit Winter Quarters te vertrekken. Men kwam in raadsvergadering bijeen om te beslissen of ze zouden gaan of tot het voorjaar wachten. Sommige mensen daar hadden de route al eerder afgelegd en waarschuwden de groep. Het was gevaarlijk om zo laat in het seizoen nog te reizen. Maar kapitein Willie en veel leden van de groep vonden dat ze toch moesten gaan. Ze zagen geen afdoende mogelijkheden om de winter in Florence door te brengen.

Slinkende voorraden

De groep van Willie zette de tocht op 18 augustus met ontoereikende voorraden voort. Ze gingen ervan uit dat ze in Fort Laramie (ten noorden van het huidige Laramie in Wyoming) wel proviand konden inslaan. Ze sloegen de waarschuwing niet helemaal in de wind en voorzagen elke kar van een extra zak meel van 45 kilogram. Bovendien rekenden ze onderweg op huifkarren met hulpgoederen vanuit Salt Lake City. Maar de menners van de huifkarren met proviand en goederen veronderstelden dat er geen immigranten meer onderweg waren. Ze keerden dan ook eind september naar Salt Lake City terug, voordat de groep van Willie hun standplaats bereikte.

De Moultons achtten het raadzaam om in Florence een doos goederen achter te laten. De last die ze voor een gezin van tien moesten trekken, was anders gewoon te zwaar. Eerder hadden ze al bagage in de haven van Liverpool achtergelaten, een doos kleren op het schip, een kist met kleren in New York City en een kist met bijna al hun persoonlijke spullen in Iowa City. Ze zochten tijdens de tocht zelfs naar nog meer manieren om hun last lichter te maken.

Afbeelding
Scotts Bluff National Monument

Scotts Bluff National Monument in het westen van Nebraska (VS)

FOTO Getty Images

We kunnen ons met alle gemakken van het moderne leven de dagelijkse ellende van de familie Moulton en de andere opmerkelijke mannen en vrouwen in die handkargroepen amper voorstellen. Kunnen we ons de beblaarde handen en voeten, de pijnlijke spieren, het stof en gruis, de zonnebrand, de muggen en vliegen, de stampende bizonkuddes en de confrontaties met indianen indenken? Kunnen we ons de rivieroversteken en de moeilijkheden van zand en glibberige stenen voorstellen terwijl ze de handkarren door snelstromend of diep water van de ene naar de andere kant probeerden te brengen? Kunnen we begrijpen hoe verzwakt je door ondervoeding raakt?

De kinderen in het gezin Moulton zochten met hun moeder in het veld naar wilde tarwe. Daarmee vulden ze hun snel slinkende voorraad enigszins aan. Op een bepaald moment moesten ze het per drie leden van het gezin met wat gerstebrood en één appel per dag doen.

Vlak voordat op 12 september de avond viel, kwam een groepje terugkerende zendelingen uit de Britse Zending in het kamp aan. Ouderling Franklin D. Richards (1821–1899) van het Quorum der Twaalf Apostelen, de betovergrootvader van mijn vrouw, was hun leider. Ouderling Richards en de anderen zagen de moeilijkheden waarin de handkargroep verkeerde. Ze beloofden zo snel mogelijk naar de Salt Lake Valley door te reizen en van daaruit hulp te sturen.

De groep van Willie kwam op 30 september in Fort Laramie (Wyoming) aan, 645 kilometer ten oosten van Salt Lake City.

Begin oktober deed ook de winter zijn intrede. De moeilijkheden stapelden zich op terwijl de groep voorwaarts ploeterde. Het voedsel werd zo schaars, dat kapitein Willie de porties moest terugbrengen tot 425 gram meel voor de mannen, 370 gram voor de vrouwen, 255 gram voor de kinderen en 140 gram voor de baby’s. Ze kregen al snel met een huilende wind en opwaaiende sneeuw te maken. Op 20 oktober was de sneeuw in de ochtend tien centimeter dik. Menig tent en huif was onder het gewicht bezweken. Vijf leden van de groep en enkele trekdieren waren de nacht vóór de storm door kou en honger omgekomen. De drie dagen erna stierven nog eens vijf leden. De vrouwen, kinderen en zieken kregen het eerst te eten. Veel redelijk sterke mannen moesten het noodgedwongen zonder eten stellen.

Hulptroepen gaan op pad

Afbeelding
Sweetwater River

Sweetwater River bij Martin’s Cove, Wyoming (VS)

De groep sloeg zijn kamp drie kilometer onder Rocky Ridge bij de Sweetwater River op. Iedereen wachtte uitgehongerd, verkleumd en ellendig tot de storm ging liggen.

Franklin D. Richards en zijn groep deden president Young meteen na aankomst in Salt Lake City verslag van de precaire toestand van de immigranten. De heiligen in de vallei hadden pas het volgende jaar weer immigranten verwacht. Het nieuws over hun benarde situatie verspreidde zich als een lopend vuurtje.

Twee dagen later, op 6 oktober 1856, werd de algemene conferentie in de oude Tabernakel gehouden. President Young riep vanaf het spreekgestoelte mannen op om de volgende dag met door muilezels of paarden getrokken huifkarren vol voedsel en goederen hulp te gaan bieden.2

John Bennett Hawkins was die dag in de oude Tabernakel en bood zijn hulp aan. Hij was een van de honderden die met hulpploegen uit Salt Lake City vertrokken. Op de avond van 21 oktober bereikten de reddingstroepen eindelijk het kamp van Willie. Ze werden met vreugde en dankbaarheid door de bevroren en uitgehongerde overlevenden begroet. Dat was de eerste ontmoeting tussen John Bennett Hawkins en Sarah Elizabeth Moulton, die mijn overgrootouders zouden worden.

Op 22 oktober ploeterden sommige redders voort om de andere handkargroepen te helpen. De groep van Willie ging onder leiding van William H. Kimball met de resterende huifkarren richting Salt Lake City.

Wie te zwak waren om hun handkar te trekken, stopten hun spullen in de huifkarren en wandelden ernaast. Wie niet konden lopen, reden in de huifkarren mee. Toen ze bij Rocky Ridge aankwamen, werden ze opnieuw door een vreselijke sneeuwstorm overvallen. Ze werkten zich tegen de zijkant van de bergkam op. Ze moesten zich daarbij in quilts en dekens hullen om niet dood te vriezen. Er waren toen al zo’n veertig leden van de groep omgekomen.3

Het was zó koud dat veel heiligen bij het oversteken van de bergkam last van bevriezing van hun handen, voeten en gezicht hadden. Eén vrouw verloor haar gezichtsvermogen door de vorst.

We kunnen de Moultons met hun schare van acht kinderen voor ons zien. Ze ploeterden al duwend en trekkend met hun twee karren door de diepe sneeuw. Thomas en zijn vrouw trokken één kar voort met zijn kostbare lading – Lottie, Lizzie en baby Charles – terwijl de kleine James Heber met het touw om zijn middel struikelend werd meegesleept. Sarah Elizabeth en de andere drie kinderen trokken en duwden de andere kar. Een vriendelijke vrouw op leeftijd zag dat de kleine James Heber het hobbelend achter de handkar aan moeilijk had. Ze pakte hem bij de hand. Die vriendelijke daad redde zijn rechterhand. Zijn linkerhand bevroor helaas door het ijskoude weer. Enkele vingers van die hand werden later in Salt Lake City geamputeerd.

De karren met noodlijdende mensen stopten op 9 november voor het tiendenkantoor in Salt Lake City, waar nu het Joseph Smith Memorial Building staat. Velen kwamen met bevroren voeten en ledematen aan. Er waren onderweg 69 mensen gestorven. Maar de belofte aan de familie Moulton in die zegen in Engeland was vervuld. Thomas en Sarah Denton Moulton hadden geen enkel kind verloren.

Van redding naar romantiek

Honderden inwoners van Salt Lake City begroetten de groep. Ze hadden vol spanning naar hun komst uitgekeken en stonden klaar om hulp en zorg te bieden. Uit de dankbaarheid en waardering jegens een van de jonge helden die de Moultons mede uit de klauwen van de dood had gered, bloeide spoedig een romantische liefde voor Sarah Elizabeth op.

Op 5 december 1856 trouwde Sarah Elizabeth met John Bennett Hawkins, haar redder. Haar dierbaren wensten het paar alle geluk toe. Ze werden in juli het jaar daarop voor tijd en eeuwigheid in het Endowment House verzegeld. Ze vestigden zich in Salt Lake City en werden met drie zoons en zeven dochters gezegend. Een van die dochters, Esther Emily, trouwde in 1891 met mijn grootvader Charles Rasband.

Op 24 juli vieren we Pioneer Day. We uiten dan onze dankbaarheid voor de vele pioniers die alles gegeven hebben om de Salt Lake Valley en veel andere gemeenschappen in het westen van de Verenigde Staten op te bouwen. We uiten ook onze dankbaarheid voor pioniers van de kerk overal ter wereld die voor anderen een evangeliepad hebben gebaand – en dat nog steeds doen.

Wat bezielde hen? Wat dreef hen voort? Een getuigenis van de Heer Jezus Christus is het antwoord. Als achterkleinzoon van pioniers getuig ik ook dat hun moeilijkheden niet voor niets zijn geweest. Ik voel wat zij gevoeld hebben. Ik weet en getuig van wat zij wisten.

Noten

  1. Verslag door F.D. Richards en Daniel Spencer, ‘Smith, Marilyn Austin, Faithful Stewards—the Life of James Gray Willie and Elizabeth Ann Pettit, 95–120’, history.lds.org.

  2. Zie Brigham Young, ‘Remarks’, Deseret News, 15 oktober 1856, 252; zie ook LeRoy R. Hafen en Ann W. Hafen, Handcarts to Zion (1981), 120–121.

  3. Negentien van hen stierven voordat de groep Fort Laramie had bereikt, onder wie zeven tijdens de reis over de oceaan en vier in Iowa City. Nog eens negentien stierven tussen Fort Laramie en de inval van de winter, de meesten in de dagen voordat de redders verschenen.