2007
Het verband zien
Oktober 2007


Het verband zien

Tsjen, Jang Soe-joean is al blind sinds 1981, toen ze na een staaroperatie complicaties kreeg. Maar door het verlies van haar gezichtsvermogen heeft ze het evangelie gevonden en daardoor is ze het belang van familiegeschiedenis en tempelwerk in gaan zien.

Omdat ze toen nog niet zo lang blind was, besefte zuster Tsjen niet dat de twee jongedames die aan de deur om een glas water vroegen, zendelingen waren. Maar toen ze hen eenmaal binnen had gelaten, maakte dat een groot verschil uit voor haar leven.

‘De meeste mensen beschouwden me als nutteloos omdat ik blind was’, zegt zuster Tsjen. ‘Maar dat is niet wat God mij te vertellen had. Hij stuurde me de zendelingen toen ik blind was geworden, zodat Hij me kon leren dat we allemaal kinderen van God zijn en dat Hij een hoge prijs voor ons heeft betaald. Ik kwam erachter wat ik waard was vanwege de losprijs die Jezus heeft betaald. Ik ben van onschatbare waarde.’

Sindsdien heeft zuster Tsjen veel verschillende roepingen vervuld in de wijk Tsjoen Li 1, die deel uitmaakt van de ring Tao Joean. En sinds 1992 gaat ze ook vaak naar de tempel.

Maar het verlies van haar gezichtsvermogen zou niet zuster Tsjens enige beproeving zijn. In 1987 overleed ze bijna toen ze een grote cyste had gekregen, waarvoor men een rib moest verwijderen. Ze overleefde het, maar haar spaargeld ging op aan de ziekenhuisrekeningen. Ze vroeg zich af waarom God haar niet gewoon had weggenomen.

Ze zei dat zijn antwoord luidde: ‘Je hebt nog veel te doen.’

Niet lang daarna voelde ze zich geroepen om familiehistorisch werk te doen.

‘Ik vroeg me af hoe ik genealogie moest doen terwijl ik niet kon zien’, zegt ze. ‘Maar het gevoel ging niet over.’

Met de hulp van een lieve vriendin heeft ze 22 generaties voorouders uit de rechte lijn gevonden en ze heeft alle verordeningen voor de vrouwen zelf verricht. Nu werkt ze aan zijlijnen. Intussen is ze tot de conclusie gekomen dat tempelwerk en familiegeschiedenis onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn.

‘We ontvangen zo veel verordeningen in de tempel, en ze zijn allemaal belangrijk’, zegt zuster Tsjen. ‘Maar we moeten ook aan onze familiegeschiedenis werken. We kunnen die verordeningen alleen aan onze voorouders aanbieden als we onze genealogie uitzoeken.

‘Familiehistorisch werk en tempelwerk horen bij elkaar’, aldus ouderling Dennis B. Neuenschwander van de Zeventig. ‘Familiehistorisch onderzoek zou de voornaamste bron van namen voor tempelverordeningen moeten zijn. En tempelverordeningen zijn de voornaamste reden voor het verrichten van familiehistorisch onderzoek.’1

Zuster Tsjen worstelt inmiddels met een nieuwe ziekte en de naweeën van een kleine hartaanval. Twintig jaar nadat ze God voor het eerste vroeg waarom Hij haar in leven had gelaten, stelde ze dezelfde vraag — en kreeg hetzelfde antwoord. ‘Heb ik dat niet al eerder gezegd?’ voelde ze dat zijn antwoord was. ‘Je hebt nog tempelwerk te doen.’

En dus blijft zuster Tsjen iedere maand een week naar de tempel gaan.

‘We hebben dingen te doen voor onze voorouders die ze niet voor zichzelf kunnen doen’, zegt ze. ‘Ik heb in mijn situatie niet te maken met de manier waarop anderen gebonden zijn aan tijd, wegens werk en dergelijke. Ik moet nu hard werken zolang ik dat nog kan.’

Noot

  1. Zie ‘Bruggen en eeuwige kostbaarheden’, De Ster, juli 1999, p. 100.