Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 6: Geloof: het fundament van alle rechtschapenheid


Hoofdstuk 6

Geloof: het fundament van alle rechtschapenheid

Geloof in God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus is het eerste beginsel van onze godsdienst en het fundament van alle rechtschapenheid.

Uit het leven van Joseph F. Smith

Joseph F. Smith concentreerde zijn geloof op zijn Vader in de hemel, de Heer Jezus Christus en de eenvoudige, onveranderlijke waarheden van het evangelie. In zijn jeugd werd zijn geloof enorm versterkt door zijn moeders toewijding aan plicht en rechtschapenheid.

Hij zei: ‘Ik herinner me een situatie uit mijn jeugd levendig. Mijn moeder was weduwe en had een groot gezin te onderhouden. We deden eens in het voorjaar [tussen 1849 en 1852] onze aardappelkuilen open. Ze liet de jongens er een lading van de beste aardappelen uithalen, die zij vervolgens naar het tiendekantoor bracht. Aardappelen waren dat seizoen schaars. Ik was nog maar een kleine jongen en mende de wagen. Toen we bij het trapje van het tiendekantoor aan kwamen rijden, klaar om de aardappelen uit te laden, kwam een van de kantoorbeambten naar buiten en zei tegen mijn moeder: “Weduwe Smith, het is een schande dat u tiende moet betalen.” Hij sprak tegenover mijn moeder zijn afkeuring uit over het feit dat zij tiende betaalde, en hij noemde haar onverstandig en zei dat er anderen waren die sterk waren en in staat om te werken die uit de tiende van het tiendekantoor onderhouden werden. Maar mijn moeder vermaande hem en zei: “(…) Zou u mij een zegen willen ontzeggen? Als ik mijn tiende niet betaalde, zou ik verwachten dat de Heer mij zijn zegens zou onthouden. Ik betaal mijn tiende niet alleen omdat het een wet van God is, maar omdat ik verwacht ervoor gezegend te worden.”’

President Smith legde uit: ‘Het ging haar goed omdat zij de wetten van God gehoorzaamde. (…) Toen liet die weduwe haar naam opnemen in het boek van de Heer. Die weduwe maakte aanspraak op de voorrechten van het huis Gods. Er kon haar geen enkele evangelieverordening ontzegd worden, want ze gehoorzaamde de wetten van God, en ze weigerde te falen in het vervullen van haar plicht.’1

Leringen van Joseph F. Smith

Het is nodig om geloof te hebben in God en in zijn Zoon Jezus Christus

Wij geloven in God, de Vader van onze Heer en Heiland, Jezus Christus, de Maker van hemel en aarde, de Vader van onze geest. Wij geloven zonder enig voorbehoud in Hem, wij aanvaarden Hem in ons hart, in ons godsdienstig geloof, in ons wezen. Wij weten dat Hij ons liefheeft en wij aanvaarden Hem als de Vader van onze geest en de Vader van onze Heer en Heiland, Jezus Christus.2

Allereerst (…) is het nodig om geloof in God te hebben, daar geloof het eerste beginsel van de geopenbaarde godsdienst is en het fundament van alle rechtschapenheid.

Geloof in God is geloven dat Hij bestaat en ‘dat Hij de enige opperste Bestuurder en het enige onafhankelijke Wezen is in wie alle volheid en volmaking en elke goede gave en beginsel onafhankelijk verblijven’ en op wie het geloof van alle andere denkende wezens zich voor het leven en heil moet concentreren; en verder dat Hij de grote Schepper van alle dingen is, dat Hij almachtig is, alwetend en dat Hij door zijn werken en de macht van zijn Geest alomtegenwoordig is [zie Lectures on Faith, verz. door Joseph Smith (1985), blz. 10].

Het is niet alleen nodig om geloof in God te hebben, maar ook in Jezus Christus, zijn Zoon, de Heiland van de mensheid en de Middelaar van het nieuwe verbond, en in de Heilige Geest, die getuigt van de Vader en de Zoon, ‘en doet dat in alle tijden en voor eeuwig’.3

Ons geloof in Jezus Christus ligt ten grondslag aan onze godsdienst, de grondslag van onze hoop op de vergeving van zonden, de verhoging na de dood, en de opstanding van de dood tot eeuwig leven. Ons geloof in de leerstellingen die hersteld zijn door middel van de profeet Joseph Smith bevestigt en sterkt ons en vestigt zonder enige twijfel ons geloof in de goddelijke zending van de Zoon van God.4

Geloof, zegt Paulus ons, is de zekerheid der dingen waarop wij hopen en het bewijs van dingen die niet te zien zijn [zie Hebreeën 11:1]. Geloof in God [is] geloven dat Hij bestaat en dat Hij degenen beloont die Hem zoeken en Hem liefhebben. Geloof in God zou alle mensen leiden tot een kennis en tot alle volheid en alle trouw voor hen. (…)

Wij zijn allen kleine kinderen in dit evangeliebeginsel. Wij beginnen nog slechts, de besten onder ons, om iets af te weten van dit beginsel van leven en heil, dit beginsel van macht. Door geloof, wordt ons gezegd, zijn de werelden geschapen. Wie van ons heeft geloof om iets te doen, wat dan ook? Ons geloof is zo beperkt dat we nauwelijks de kleine beginselen van het evangelie dat God ons heeft geopenbaard kunnen naleven, beginselen die nodig zijn voor sociale vrede en vreugde. Wij hebben nauwelijks het geloof om die kleine beginselen na te leven die ons geopenbaard zijn voor het besturen van ons dagelijks leven. De Heer moet geduld met ons hebben en ons alles leren, hier een beetje en daar een beetje, regel op regel en voorschrift op voorschrift, zodat wij uiteindelijk het geloof mogen verkrijgen dat de heiligen eens gegeven is, het geloof waardoor de bek van de leeuwen werd tegengehouden, en de hitte van de vurige oven werd verminderd. (…) Onze grote Leerkracht, Jezus Christus, (…) probeert ons de beginselen van het leven en het heil te leren, beginselen van macht, die de mens leren om op te staan uit de diepten van verdriet, uit de diepten van menselijkheid tot de hoogten van heerlijkheid en kennis van God.5

De waarheid is dat elke zoon en dochter van God eerst geloof in God moet hebben - geloof dat Hij bestaat, dat Hij rechtschapen is, dat Hij almachtig is, dat Hij alles bestuurt, en dat Hij volledig volmaakt is. Misschien hebt u hier geen kennis van, maar u moet wel geloof hebben dat het waar is. Dat is het eerste beginsel van het geopenbaarde evangelie. Het staat geschreven dat het zonder geloof onmogelijk is om God te behagen. Het staat ook geschreven dat de rechtvaardige uit geloof zal leven. Daarom zeg ik dat het voor alle mensen nodig is om geloof te hebben in God, de Maker en Schepper van alle dingen, de Bestuurder van hemel en aarde. Zonder geloof hadden er geen werelden kunnen worden gemaakt; zonder geloof konden zij niet op hun plek gehouden worden; maar door geloof is alles mogelijk voor God en de mens.6

God heeft in zijn openbaring aan de mens zijn woord zo eenvoudig gemaakt dat de eenvoudigste mens zonder enige opleiding groot geloof kan hebben, de leringen van het evangelie kan begrijpen en ongestoord zijn godsdienstige overtuiging kan genieten.7

Niemands geloof, niemands godsdienst, geen enkele godsdienstige organisatie in de hele wereld, kan ooit boven de waarheid uitstijgen. De waarheid moet ten grondslag liggen aan godsdienst, anders is die godsdienst ijdel en bereikt hij zijn doel niet. Ik zeg u dat de waarheid ten grondslag ligt, van boven tot onder, aan dit grote werk van de Heer dat door middel van de profeet Joseph Smith is gevestigd, en dat het dit werk geheel doordringt.8

Geloof, een gave van God, wordt verkregen door gehoorzaamheid

Geloof is altijd een gave van God aan de mens die verkregen wordt door gehoorzaamheid, net als alle andere zegeningen. Wie in deze kerk zijn geloof met de grootst mogelijke mate wil verrijken, zal het verlangen hebben om elke rite en verordening in de kerk te ontvangen om zich aan de wet van gehoorzaamheid aan de wil van God te onderwerpen. In en door die dingen krijgt de mens een volmaaktere kennis van Gods doeleinden voor de wereld. Èen verrijkt geloof houdt meer macht in, en hoewel de mens in dit levén misschien de gelegenheid niet heeft om alle macht uit te oefenen die tot hem komt door de verrijking van zijn geloof, kan die macht, zo niet in onze tijd hier, in de eeuwigheid in zijn volheid worden uitgeoefend.9

Er is gezegd dat geloof een gave van God is, en dat is ook zo; maar we krijgen geen geloof zonder werken; we krijgen geen geloof zonder gehoorzaamheid aan de geboden van God.10

Een belangrijke zendingsopdracht van de kerk is om de wereld het evangelie van Christus te leren. Zij heeft een belangrijke boodschap, die niet alleen het geestelijk heil van de mens omvat, maar tevens hun materieel welzijn. Zij leert ons niet alleen dat geloof noodzakelijk is, maar tevens dat er werken van ons vereist worden. Geloof in Jezus is goed en wel, maar het moet een levend geloof zijn dat de gelovige ertoe aanzet om zijn eigen heil te bewerkstelligen en anderen te helpen om dat ook te doen.11

Wij geloven dat het nodig is om onze godsdienst na te leven - elke dag van de week, elke tijd van de dag, elk moment. Geloven en doen we dat, dan worden we gesterkt in ons geloof, de Geest van God wordt sterker in ons, we maken vooruitgang in kennis, en we zijn beter in staat om de zaak waarvoor wij staan te bevorderen.12

Ik smeek u, broeders en zusters met kinderen in Zion, u op wie de grotere plicht rust, leer uw kinderen de evangeliebeginselen, leer ze om geloof te hebben in de Heer Jezus Christus en in de doop voor vergeving van zonden als ze acht jaar zijn geworden.13

Geloof in God zal ons bij tegenspoed steun geven

Om met succes zorgen te overwinnen aangaande vragen die tijd vereisen om opgelost te worden, is een absoluut geloof en vertrouwen in God en in de triomf van zijn werk essentieel.14

De noodzaak om een grondige kennis van de waarheid te hebben, is van allesovertreffend belang. Dat geldt ook voor de diepgewortelde overtuiging van de gerechtigheid van God die elke heilige der laatste dagen zou moeten hebben, alsmede een onvoorwaardelijk vertrouwen en geloof in zijn bestaan en genade. Wil men het evangelie begrijpen en in staat zijn om zijn geboden te onderhouden, dan is die kennis absoluut noodzakelijk. Laat ieder zich afvragen of hij in zijn ziel een duidelijke, onwrikbare overtuiging van die feiten heeft. Zou iets dat u overkwam (…) uw geloof kunnen veranderen in de doeleinden, de absolute gerechtigheid en genade van de Heer, of in de heilbrengende macht van zijn evangelie, in de boodschap van zijn heil? Zo ja, dan is uw geloof niet diepgeworteld en moet u dringend een sterke overtuiging krijgen.

In de Schriften staan talrijke voorbeelden van mensen die vastberaden waren in hun vaste geloof in God. Iedere jongeman moet zo’n steunpilaar worden.

Ondanks het verlies van al zijn aardse goederen, en zelfs bij het ernstiger verlies dat hij leed toen hij zijn kinderen verloor, bleef Job onvoorwaardelijk in de Almachtige vertrouwen. (…)

In Abraham zien wij nog een voorbeeld van toewijding aan het woord van God, en van geloof dat Hij uiteindelijk van zijn goedheid aan ons zal geven. (…) In Abrahams bereidheid om op God te vertrouwen in de grootste beproeving die een vader kan krijgen - het offeren van zijn zoon - zien wij een diepgeworteld geloof en onwankelbaar vertrouwen in de Almachtige dat hij in staat en bereid is om zijn beloften te vervullen, ongeacht hoe onwaarschijnlijk dat onder de grootste beproevingen ook mag lijken. (…) Dat zal Hij doen met allen die in Hem vertrouwen, want de belofte geldt voor allen.

Die kennis, dat geloof en vertrouwen maken een belangrijk deel uit van de geopenbaarde godsdienst. (…) Abraham leerde de grote waarheid, die wij ook in ons hart moeten griffen, dat God rechtvaardig is en dat Hij zijn beloften tot het uiterste zal vervullen. En daarom werd hij gezegend, net als ons zal gebeuren, in tijden van beproeving, omdat hij de Heer vertrouwde en zijn stem gehoorzaamde. Verder werd tegen hem gezegd, aldus zegt de Heer: ‘zal Ik u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden’ [Genesis 22:17–18.]

De situatie is tegenwoordig hetzelfde; als de heiligen geen werkelijke kennis hebben dat de koers die zij volgen overeenkomstig de wil van God is, zullen ze hun beproevingen moe worden en bezwijken onder vervolging. (…) Maar als ze, aan de andere kant, het vertrouwen in God in hun ziel gebrand hebben, zullen ze ongeacht wat er gebeurt blij zijn om zijn wil te doen, heel goed wetend dat de belofte eindelijk voor hen is. Zo wordt de wereld overwonnen en de kroon van heerlijkheid verkregen die God heeft voor hen die Hem liefhebben, eren en gehoorzamen. (…)

Niemand kan de volheid van de zegeningen van God verkrijgen als hij niet op zijn minst in enige mate de geloofsnorm van Gods rechtvaardigheid kan benaderen die tot uiting komt in de aangehaalde voorbeelden. Hij moet in zijn eigen ziel het geloof en vertrouwen in de gerechtigheid en genade van God gevestigd hebben. Het moet zijn eigen geloof en vertrouwen zijn, want niemand kan dat voor een ander doen. De jeugd van Zion moet deze lessen ook leren, zij moet de waarheid goed in zich opnemen die het enige is waardoor zij vrij wordt en in staat is om standvastig te zijn in het geloof. Laten onze jongeren zich in hun bijeenkomsten voor God presenteren, aan zijn genadige gaven herinnerd worden, zoals het te voorschijn komen van het Boek van Mormon, de taferelen in Kirtland, in Zion [Jackson County, Missouri], in Nauvoo, in de tijden vol beproeving van de uittocht, en in de wildernis. Dit, opdat zij de genade van God in zijn beloften mogen tellen en mogen zien hoe kwellingen uit het verleden ten goede zijn gekeerd voor het welzijn van zijn volk; dan hernieuwen zij hun verbonden met een diepgewortelde, onwankelbare overtuiging van de goedheid en genade van de Heer. Iedereen moet dit leren, het moet in zijn ziel gegrift worden, zo diep, en het moet zo’n goed fundament krijgen dat niets hem kan scheiden van een kennis van de liefde van God, al staan de dood en de hel hem in de weg. (…)

God is goed; zijn beloften komen altijd uit; het is een goed beginsel om onvoorwaardelijk op zijn goedheid en genade te vertrouwen. Laten wij daarom ons vertrouwen in Hem stellen.15

Er zijn mensen die graag zeggen dat vrouwen de zwakkere wezens zijn. Maar ik geloof dat niet. Fysiek misschien, maar welke man kan een vrouw evenaren in geest, moreel, godsdienst en geloof als zij werkelijk overtuigd is? Daniël had het geloof om zich te beschermen in de leeuwenkuil, maar vrouwen hebben hun zoons uiteen zien trekken en hebben alle mogelijke martelingen ondergaan die Satan in zijn wreedheid kan bedenken, omdat zij geloofden. Ze zijn altijd bereid om meer offers te brengen en zijn in evenwichtigheid, goddelijkheid, moreel en geloof de gelijke van de man.16

Standvastig blijven als u geconfronteerd wordt met overweldigende tegenstand, als u alles hebt gedaan wat u kunt, is de moed van geloof. De moed van geloof is de moed van vooruitgang. Mensen die deze goddelijke eigenschap bezitten, gaan voort; zij mogen niet stilstaan als ze dat zouden willen. Zij zijn niet alleen het product van hun eigen macht en wijsheid; zij zijn werktuigen van een hogere wet en een goddelijk doel.17

Door geloof kunnen wij Gods rust ingaan

De profeten vanouds hebben het over ‘ingaan in [Gods] rust’ [zie Alma 12:34; LV 84:23–24]; wat betekent dat? Volgens mij betekent het ingaan in de kennis en liefde van God, met geloof in zijn doeleinden en zijn plan, zoveel geloof dat wij weten dat we het goed hebben en dat we niet iets anders najagen, en dat we niet door allerlei wind van leer heen en weer geslingerd worden, of door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt. Wij weten van de leer dat die van God is, en wij stellen er geen vragen over aan allerlei mensen; zij mogen hun eigen mening hebben, hun eigen denkbeelden en grillen. Degene die deze mate van geloof in God heeft bereikt dat alle twijfel en vrees van hem afgeworpen zijn, is ingegaan in ‘Gods rust’.18

Zonder de hulp van de Heilige Geest, kan niemand de wil van God kennen, of dat Jezus de Christus is, de Verlosser van de wereld, of dat de koers die hij volgt, het werk dat hij verricht, of zijn geloof aanvaardbaar zijn voor God en dat hij er de gave van het eeuwige leven mee zal verdienen, de grootste van alle gaven.19

Niemand kan de gave van het eeuwige leven verdienen als hij niet bereid is om alle aardse zaken op te offeren om het te verkrijgen. Wij kunnen dat pas doen als wij onze verlangens niet meer richten op de wereld. (…)

Maar als wij schatten verzamelen in de hemel; als wij onze verlangens niet meer op de wereld richten, en als wij tegen de Heer, onze God, zeggen: ‘Vader, (…) niet mijn wil, maar de uwe geschiede’ [zie Lucas 22:42], dan moge de wil van God op aarde gedaan worden zoals in de hemel, en zal het koninkrijk van God in zijn macht en heerlijkheid op aarde worden gevestigd. Zonde en Satan zullen worden gebonden en van de aarde worden verbannen, maar dat zal pas gebeuren als wij die geestestoestand en die mate van geloof bereiken.20

Studiesuggesties

  • Wat is geloof? Waarom is geloof in God en in Jezus Christus ‘de grondslag van onze godsdienst’?

  • Wat weten we van God en Jezus Christus waardoor wij meer geloof in Hen kunnen hebben? Waarom moet ons geloof op waarheid gebaseerd zijn? (Zie Alma 32:21.)

  • Hoe verkrijgen wij geloof? Hoe kunnen we ons geloof verrijken en versterken? Wat is het verband tussen geloof en werken?

  • Hoe kunnen we onze kinderen er doeltreffend toe aanzetten om geloof in Jezus Christus te ontwikkelen?

  • Waarom moet elke heilige der laatste dagen een volledig geloof hebben in de ‘absolute gerechtigheid en genade’ van de Heer en in ‘de reddende macht van zijn evangelie’ om tegenspoed te doorstaan?

  • Wat kunnen wij aangaande geloof leren uit het voorbeeld van Abraham, Job en de eerste leiders en leden uit deze bedeling? Hoe is uw vertrouwen in de Heer u temidden van de grootste moeilijkheden tot zegen en kracht geweest?

  • Waarom is het belangrijk voor ons om te weten dat de koers die wij volgen ‘overeenkomt met de wil van God’? Hoe kunnen wij dat weten?

  • Wat is de ‘moed van geloof’ en hoe kan die ons tot nut zijn in ons dagelijks leven?

  • Waarom moeten wij bereid zijn al het aardse op te offeren om de gave van het eeuwige leven te verkrijgen?

  • Wat houdt het in om Gods rust in te gaan? Hoe kunnen wij dat nu al doen?

Noten

  1. Gospel Doctrine, 5e ed. (1939), blz. 228–229.

  2. Gospel Doctrine, blz. 138.

  3. Gospel Doctrine, blz. 100.

  4. Gospel Doctrine, blz. 478.

  5. Collected Discourses Delivered by President Wilford Woodruff, His Two Counselors, the Twelve Apostles, and Others, verz. door Brian H, Stuy, 5 delen (1987–1992), deel 2, blz. 299–300; alinea-indeling toegevoegd.

  6. ‘Discourse by President Joseph F. Smith’,Millennial Star, 26 september 1895, blz. 609.

  7. Gospel Doctrine, blz. 9

  8. Gospel Doctrine, blz. 1.

  9. Gospel Doctrine, blz. 212–213; alinea-indeling toegevoegd.

  10. Conference Report, oktober 1903, blz. 4.

  11. Gospel Doctrine, blz. 236.

  12. Gospel Doctrine, blz. 82.

  13. Gospel Doctrine, blz. 293–294.

  14. Gospel Doctrine, blz. 155.

  15. Editor’s Table’, Improvement Era, november 1903, blz. 53–56.

  16. Gospel Doctrine, blz. 352.

  17. Gospel Doctrine, blz. 119.

  18. Gospel Doctrine, blz. 58.

  19. Gospel Doctrine, blz. 101.

  20. Gospel Doctrine, blz. 261.

Afbeelding
He Is Risen

Del Parson, Het lege graf. President Joseph F. Smith heeft ons geleerd dat het ‘nodig is om geloof in God te hebben, [en] in Jezus Christus, zijn Zoon, de Heiland van de mensheid en de Middelaar van het nieuwe verbond; en in de Heilige Geest’ (Gospel Doctrine, blz. 100).