Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 46: Onze voorouders door tempelwerk verlossen


Hoofdstuk 46

Onze voorouders door tempelwerk verlossen

Door tempelwerk kunnen we een heiland op de berg Zion voor onze voorouders worden.

Uit het leven van Joseph F. Smith

‘Mijn ziel is verscheurd. Mijn hart is gebroken en worstelt om in leven te blijven. O, mijn lieve zoon, mijn hoop! (…) O God, help me!’1 riep president Joseph F. Smith uit toen zijn oudste zoon Hyrum M. Smith, lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, plotseling overleed. Hyrum was 45 jaar oud. Zes maanden later presideerde president Smith op de begraafplaats in Salt Lake City de ceremonie toen er een standbeeld ter ere van zijn vader Hyrum werd neergezet. Het was 27 juni 1918, de herdenking van het martelaarschap van zijn vader en van zijn oom, de profeet Joseph Smith.

De Geest van de Heer moet zijn ziel hebben beroerd toen hij aan de dood van zijn voorouders dacht. Een paar maanden later, slechts een aantal weken voor zijn dood, heeft president Smith het volgende opgeschreven: ‘Ik [zat] in mijn kamer en bezon mij over de Schriften. Ik dacht na over het grote zoenoffer dat de Zoon Gods had gebracht voor de verlossing der wereld. (…) Terwijl ik dit overpeinsde, gingen mijn gedachten uit naar de geschriften van de apostel Petrus [zie 1 Petrus 3:18–20; 4:6]. (…) Terwijl ik nadacht over deze woorden der Schrift, werden de ogen van mijn begrip geopend en de Geest des Heren rustte op mij en ik zag de heerscharen der doden, groot en klein’ (Leer en Verbonden 138:1–2, 5,11).

Vervolgens ontving hij het visioen van dë verlossing der doden dat in Leer en Verbonden 138 staat opgeschreven. Tijdens dat visioen leerde hij nieuwe waarheden kennen en werden er bepaalde leerstellingen opnieuw bevestigd, die hij al tientallen jaren had geloofd en gepredikt.

Leringen van Joseph F. Smith

Jezus Christus was in het voorsterfelijk bestaan al geordend en gezalfd om de levenden en de doden te verlossen

[De Heiland] werd niet alleen uitgezonden om het evangelie aan de mensen in het sterfelijk leven te prediken, maar hij was in het voorsterfelijk bestaan al geordend en gezalfd om de deuren van de gevangenis in de geestenwereld te openen en het evangelie aan de gevangenen te prediken.2

Op de derde oktober van het jaar 1918 zat ik in mijn kamer en bezon mij over de Schriften.

Ik dacht na over het grote zoenoffer dat de Zoon Gods had gebracht voor de verlossing der wereld,

en over de grote en heerlijke liefde die de Vader en de Zoon hadden getoond door de komst van de Verlosser in de wereld,

opdat dankzij zijn verzoening alle mensen door gehoorzaamheid aan de beginselen van het evangelie zalig konden worden. (…)

Terwijl ik nadacht over deze woorden der Schrift [zie 1 Petrus 3:18–20; 4:6], werden de ogen van mijn begrip geopend en de Geest des Heren rustte op mij en ik zag de heerscharen der doden, groot en klein.

En op één plaats was de ontelbare schare geesten der rechtvaardigen verzameld. Zij waren getrouw geweest in het getuigenis van Jezus, toen zij in de sterfelijkheid verbleven. (…)

Terwijl deze grote menigte wachtte en met elkaar sprak en zich verheugde op het uur van hun bevrijding van de ketenen des doods, verscheen de Zoon Gods en riep voor de gevangenen die getrouw waren geweest, de vrijheid uit.

En daar predikte Hij hun het eeuwig evangelie, de leer van de opstanding en ’s mensen verlossing van de val en - op voorwaarde van bekering - van hun eigen zonden. (…)

En terwijl ik mij verwonderde, werden mijn ogen geopend en werd mijn begrip verlevendigd, en ik nam waar dat de Heer zich niet persoonlijk onder de zondaars en de ongehoorzamen, die de waarheid hadden verworpen begaf om hen te onderwijzen.

Doch zie, uit de rechtvaardigen stelde Hij zijn heerscharen samen en koos Hij boodschappers, die Hij met macht en gezag bekleedde en Hij gaf hun opdracht uit te gaan en het licht van het evangelie te brengen aan hen die zich in duisternis bevonden, ja, aan alle geesten der mensen; en zo werd het evangelie aan de doden gepredikt.

En de uitgekozen boodschappers gingen uit om de dag van het welbehagen des Heren uit te roepen en vrijheid voor de gevangenen die waren gebonden, ja, aan allen die zich wilden bekeren van hun zonden en het evangelie wilden aanvaarden.

Zo werd het evangelie gepredikt aan hen die in overtreding waren gestorven, zonder kennis van de waarheid, of in hun zonden, omdat zij de profeten hadden verworpen.3

Toen zijn lichaam werd gedood, en ook na zijn opstanding, had Jezus zijn werk nog niet volbracht. Hoewel het doel van zijn leven op aarde was bereikt, had Hij nog niet al zijn werk voltooid. En wanneer zal dat werk zijn volbracht? Pas als Hij, met uitzondering van de zonen des verderfs, iedere zoon en dochter van onze voorvader Adam heeft verlost die ooit op aarde heeft geleefd of zal leven. Dat is zijn zending.4

De levenden en de doden werken samen om het evangelie aan al Gods kinderen te prediken

Ons werk is niet volbracht totdat wij onszelf hebben gered, en alle mensen die van ons afhankelijk zijn. Wij moeten net als Christus een heiland op de berg Zion worden. Wij zijn geroepen om zijn zending te volbrengen. De doden kunnen zonder ons niet vervolmaakt worden, en wij niet zonder hen [zie LV 128:18]. Wij hebben ten behoeve van hen een zending te volbrengen. We hebben een bepaald werk te verrichten om de mensen te redden die door hun onwetendheid en ongunstige omstandigheden op aarde niet op het eeuwige leven zijn voorbereid. Wij moeten de deur voor hen openen, door de verordeningen voor hen te verrichten die zij niet zelf kunnen verrichten. En deze verordeningen zijn van wezenlijk belang om hun uit de ‘gevangenis’ te bevrijden, zodat zij kunnen voortkomen en wat de geest betreft naar God mogen leven, en wat de mens betreft naar het vlees worden geoordeeld [zie LV 138:33–34].

De profeet Joseph Smith heeft gezegd dat dit een van de belangrijkste taken van de heiligen der laatste dagen is. Waarom? Omdat dit de bedeling van de volheid der tijden is, die aan het millennium voorafgaat. In deze bedeling moeten alle profetieën worden vervuld die de profeten vanaf het begin der aarde hebben gegeven. En alles moet worden verenigd, zowel in de hemel als op aarde. En wij moeten dat werk verrichten, in ieder geval zo veel als we kunnen. En onze kinderen moeten de rest van het werk doen. Daarom is het zo belangrijk dat onze kinderen het belang van dit wérk begrijpen, en dat wij hen opvoeden met liefde voor de waarheid en met de kennis van deze beginselen. Als wij er dan later niet meer zijn, en alles gedaan hebben wat wij kunnen, zullen zij het werk voortzetten totdat het is volbracht.5

Dezelfde beginselen die op de levenden van toepassing zijn, gelden ook voor de overledenen. (…) En daarom laten we ons plaatsvervangend voor onze voorouders dopen. De levenden kunnen niet zonder de doden tot volmaking komen, en de doden niet zonder de lévenden. Er moet een nauwe verbinding worden gelegd tussen ouders en kinderen, en tussen kinderen en ouders, totdat de hele familie van God aan elkaar zal zijn verbonden, en iedereen tot de familie van God en Christus zal behoren.6

Dit evangelie dat aan de profeet Joseph werd geopenbaard, wordt al aan de geesten in de geestenwereld gepredikt – aan hen die zonder de kennis van het evangelie zijn gestorven. Joseph Smith predikt het evangelie aan hen. Net als Hyrum Smith, Brigham Young en alle getrouwe apostelen die in deze bedeling hebben gediend [zie LV 138:36–37, 51–54]. Zij zijn daar werkzaam. Ze hebben het heilig priesterschap dat zij op aarde hebben ontvangen, meegenomen; zij prediken het evangelie aan de geesten in de gevangenis. Want toen het lichaam van Christus in het graf lag, kondigde Hij de vrijheid af aan de gevangenen en opende de deuren van de gevangenis [zie LV 138:27–30]. Niet alleen zij doen dit werk, maar ook honderden, duizenden anderen. De zendelingen die in het zendingsveld zijn overleden, hebben hun zending nog niet voltooid, en werken in de geestenwereld verder [zie LV 138:57]. Misschien vond de Heer het noodzakelijk om hen in de geestenwereld te roepen. Ik zet geen vraagtekens bij die kwestie, en ga er ook niet over in discussie. Ik vertrouw op God en geloof dat Hij alles ten goede zal keren. De Heer zal namelijk niet toestaan dat zijn volk iets overkomt dat uiteindelijk niet voor hun welzijn zal zijn.7

Ik heb altijd geloofd, en geloof nog steeds met heel mijn ziel, dat mannen als Petrus, Jakobus en de twaalf discipelen die door Jezus werden geroepen, al eeuwenlang, sinds hun martelaarschap, het evangelie prediken aan de gevangenen in de geestenwereld [zie LV 138:38–50]. Ik geloof niet dat zij belangrijker werk zouden kunnen verrichten. Hun roeping en die van de Heer is om de wereld te redden, om het evangelie aan de gevangenen te verkondigen, en om de deuren van de gevangenis te openen voor hen die in duisternis, bijgeloof en onwetendheid leven. (…)

Alles wat we hier ervaren, is kenmerkend voor de zaken van God en het leven in het nasterfelijk bestaan. Er is een grote overeenkomst tussen Gods doeleinden zoals die hier op aarde gemanifesteerd worden, en de doeleinden waar in zijn tegenwoordigheid en koninkrijk aan gewerkt wordt. Zij die de bevoegdheid hebben om het evangelie hier op aarde te prediken, en daartoe zijn geroepen, zullen na hun dood niet werkeloos zijn. Zij zullen voortgaan met hun taak in het priesterschap van de Zoon van God om te werken aan het eeuwig heil van hen die zonder kennis van de waarheid zijn overleden.8

Wij kunnen een heiland op de berg Zion worden door in de tempel de verlossende verordeningen voor de doden te verrichten

Onderricht uw kinderen en laat uzelf onderrichten in het feit dat het noodzakelijk is dat u een heiland op de berg Zion wordt voor hen die zonder de kennis van het evangelie zijn overleden. De tempels van God die hier in Utah en in andere delen van de wereld zijn of worden gebouwd, zijn speciaal bestemd voor het verrichten van deze heilige verordeningen die noodzakelijk zijn voor hen die zonder die verordeningen zijn gestorven. Vergeet dit niet. Houd het in gedachten, want het is noodzakelijk voor ons.9

Dit geweldige werk voor de verlossing van onze voorouders, het verenigen van de levenden en de doden, deze verzegelbevoegdheid (…) en alle geopenbaarde verordeningen die worden verricht in de heilige tempels, die we in opdracht van God altijd in zijn naam moeten bouwen, (…) al deze zaken zijn in deze bedeling aan ons geopenbaard, in grotere volheid en duidelijkheid dan ooit tevoren in de geschiedenis van de wereld.10

We hopen de dag mee te maken dat er door het hele land tempels zijn gebouwd voor het gemak van de leden. Wij realiseren ons dat het tegenwoordig een van de belangrijkste taken van het volk van God is om hun hart tot hun vaderen te wenden [zie Maleachi 4:5–6; LV 2]. Zij moeten het noodzakelijke werk verrichten, zodat zij gezamenlijk van generatie op generatie in het nieuw en eeuwigdurend verbond verzegeld kunnen worden. De Heer heeft bij monde van de profeet gezegd dat dit een van de belangrijkste taken in deze laatste dagen is.11

Het vrijlaten van geesten uit de gevangenis kan uitsluitend gebeuren als het evangelie aan hen is gepredikt, als zij het aanvaard hebben, en als de noodzakelijke verordeningen voor hen zijn verricht. Dit werk moet worden bespoedigd, zodat alle gelovigen in de geestenwereld gered kunnen worden. Er is geopenbaard dat het werk in het millennium voornamelijk werk in de tempels zal zijn voor de verlossing van de doden. Wij hopen dat we openbaringen mogen ontvangen (…) op de manier van de Heer ten behoeve van hen voor wie het werk moet worden verricht. (…) Ik weet zeker dat het evangelie in de geestenwereld aan iedereen, goed of kwaad, zal worden gepredikt, net als op aarde. Maar de verlossing is alleen bestemd voor hen die zich bekeren en gehoorzaam zijn.12

De heiligen werken steeds vaker in de tempel. De geest van het verlossende werk voor de doden rust op hen, en er is steeds meer belangstelling voor dit werk van goddelijke liefde. Volgens de profeet Joseph Smith is dit werk ‘onontbeerlijk voor onze zaligheid, zoals Paulus aangaande de vaderen zegt, dat zij zonder ons niet tot volmaking kunnen komen. Evenmin kunnen wij zonder onze doden tot volmaking komen’ [LV 128:15]. God heeft de heiligen geboden om met al hun kracht aan de verlossing van de doden te werken. (…)

De Geest die de heiligen inspireert om aan de verlossing van de doden te werken, zal de aan de vaderen gemaakte beloften in het hart der kinderen planten. Deze zelfde geest schijnt de harten van eerzame mensen op aarde te beïnvloeden, die hun tijd en middelen gebruiken om genealogische verslagen te verzamelen. (…) De heiligen moeten iedere kans aangrijpen om zoveel mogelijk verslagen van hun voorouders te verkrijgen. Dan kan er door middel van de verordeningen in het huis des Heren aan hun eeuwig heil worden gewerkt. We complimenteren de heiligen met hun toewijding aan dit belangrijke werk.13

We bieden de wereld de olijftak van de vrede aan. We bieden de wereld de wetten van God, het woord van God, en de waarheid die in de laatste dagen voor de verlossing van de doden en het eeuwig heil van de levenden is geopenbaard.14

Studiesuggesties

  • Wat is het ‘werk’ en de ‘zending’ van de Heiland? Wat heeft de Heiland in de geestenwereld gedaan om aan de vervulling van dit grote werk bij te dragen? (Zie LV 138:11–12,18–19, 29–30.)

  • Hoe wordt het zendingswerk in de geestenwereld uitgevoerd? Wie zijn de zendelingen? (Zie LV 138:29–34, 57–59.)

  • Wat kunnen wij doen ‘om de deuren van de gevangenis te openen voor hen die in duisternis, bijgeloof en onwetendheid leven’? Wat voor hulp hebt u gekregen toen u naar gegevens over uw voorouders zocht en het werk voor hen in de tempel verrichtte?

  • Hoe kunnen wij ‘een heiland op de berg Zion’ worden? Waarom is dit werk ‘een van de belangrijkste taken in deze laatste dagen’?

  • Noem een aantal doelen van de tempel. Welke zegeningen hebt u ontvangen toen u voor anderen in de tempel werkte of namen instuurde zodat ervoor gewerkt kon worden?

  • Wat zal het ‘werk in het millennium’ voornamelijk zijn? Hoe kunnen wij nu al aan dat werk deelnemen?

  • In hoeverre is uw kennis van Gods plan voor de verlossing van de doden een zegen in uw leven geweest? Wat kunnen we uit dit plan over de liefde van God voor zijn kinderen leren?

Noten

  1. Life of Joseph Smith, verz. door Joseph Fielding Smith (1938), blz. 474.

  2. Gospel Doctrine, 5e ed. (1939), blz. 460.

  3. Leer en Verbonden 138:1–4, 11–12,18–19, 29–32.

  4. Gospel Doctrine, blz. 442.

  5. Gospel Doctrine, blz. 442.

  6. ‘Discourses by President Joseph F. Smith’, Millennial Star, 4 oktober 1906, blz. 628–629.

  7. Gospel Doctrine, blz. 471–472.

  8. Gospel Doctrine, blz. 460–461.

  9. Conference Report, april 1917, blz. 6.

  10. Conference Report, oktober 1913, blz. 9–10.

  11. Gospel Doctrine, blz. 471.

  12. Gospel Doctrine, blz. 438.

  13. Messages of the First Presidency of The Church of Jesus Christ of Latterday Saints, verz. door James R. Clark, 6 delen (1965–1975), deel 4; blz. 193–194.

  14. Gospel Doctrine, blz. 74.

Afbeelding
Hyrum M. Smith

Ouderling Hyrum M. Smith van het Quorum der Twaalf Apostelen, de zoon van president Joseph F. Smith, overleed in 1918, kort nadat president Smith het visioen over de verlossing van de doden had ontvangen. Dat visioen is later als afdeling 138 in de Leer en Verbonden opgenomen.

Afbeelding
Cardston, Alberta Temple

President Smith heeft in 1913 de grond voor de bouw van de tempel in Cardston (Canada) ingewijd.