Seminarie
Unit 7: Dag 1, 2 Nephi 11–16


Unit 7: Dag 1

2 Nephi 11–16

Inleiding

De profeet Jesaja leefde circa 100 jaar voor Nephi’s tijd. (Jesaja profeteerde vanaf omstreeks 740 v.C. en deed dat ongeveer 40 jaar lang, tot 701 v.C.; zie Gids bij de Schriften, ‘Jesaja’, zie ook Bible Dictionary, ‘Isaiah’.) Nephi zal in veel opzichten dezelfde bewondering en liefde voor Jesaja hebben gehad als wij tegenwoordig voor de profeet Joseph Smith hebben. Uit Nephi’s geschriften komen we te weten dat hij zich ‘verlustigde’ in de woorden van Jesaja (zie 2 Nephi 11:2). In 2 Nephi 12–16 haalde Nephi Jesaja’s geschriften aan, die op de koperen platen stonden. Jesaja beschreef de hoogmoed en goddeloosheid van het oude Israël en de oordelen die de mensen te wachten stonden. Hij beschreef ook zijn visioen van de Heer waarin hij gereinigd werd van zijn zonden.

2 Nephi 11:1–8

Nephi verlustigt zich in Jesaja’s getuigenis van Jezus Christus

Denk aan een keer dat je onder de indruk was van iemands getuigenis van de Heiland. Lees 2 Nephi 11:2–3 en kijk welke ervaring Nephi, Jakob en Jesaja hadden met Jezus Christus.

De Heer roept profeten om van Hem te getuigen. Door de getuigenissen van getuigen van Jezus Christus te bestuderen kunnen wij ons geloof in Jezus Christus versterken en ons in Hem verheugen.

  1. Schrijf in je Schriftendagboek op waarom het volgens jou belangrijk is om van meerdere profeten een getuigenis aangaande Jezus Christus te hebben.

Zoek naar de vier keren dat Nephi in 2 Nephi 11:4–6 zei: ‘Mijn ziel verlustigt zich’. Misschien wil je ze in je Schriften markeren.

Je in iets verlustigen suggereert dat iets een bepaald plezier en grote vreugde geeft.

  1. Schrijf in je Schriftendagboek drie of meer ‘mijn ziel verlustigt zich’ zinnen die onderdelen van het evangelie aangeven waarin jij je verlustigt. Leg bij elk uit waarom het jou vreugde geeft.

Lees 2 Nephi 11:8 en noteer wat Nephi hoopte dat wij zouden leren uit het bestuderen van Jesaja.

2 Nephi 12:1–5

Jesaja profeteert van de vestiging van tempels in de laatste dagen

Stel je een grote berg voor. Kun jij overeenkomsten bedenken tussen een berg en een tempel?

Lees 2 Nephi 12:2–3, 5 en let op wat God beloofde te vestigen in de laatste dagen. De term ‘berg van het huis des Heren’ betekent een tempel van de Heer. Welke zegeningen zou het huis des Heren volgens deze verzen in de laatste dagen bieden?

Afbeelding
Salt Lake Temple spires

Je zou zoiets als het volgende in je Schriften kunnen opschrijven: God heeft tempels gevestigd om ons aangaande zijn wegen te leren en ons in zijn paden te helpen wandelen (zie 2 Nephi 12:3).

  1. Beantwoord de volgende vragen in je Schriftendagboek:

    1. Hoe zijn tempels een hulpmiddel om in de paden van de Heer te wandelen?

    2. Hoe kun je jezelf voorbereiden om de tempel binnen te gaan?

2 Nephi 12–15

Deze les biedt geen details omtrent begrip van 2 Nephi 12–15. Als je echter deze hoofdstukken leest en overdenkt bij je persoonlijke studie van het Boek van Mormon, kijk dan naar de gevolgen van hoogmoed en zonde. De volgende toelichting, of uitleg, zal je tevens helpen bij het lezen:

2 Nephi 12:6–18. Schenk speciaal aandacht aan alle verwijzingen naar het aanbidden van afgoden, alsook aan de woorden en beelden die duiden op hoogmoed — bijvoorbeeld verwaten, trots, hoogmoedige, zich verheft en hoog. Hierdoor ga je begrijpen waarom deze mensen ernstige oordelen te wachten stonden.

2 Nephi 12:9–11. De ‘gemene man’ (vers 9) verwijst naar de doorsnee of gewone man. Zowel de ‘gemene man’ als de ‘aanzienlijke’ zullen met hun hoogmoed worden vernederd bij de wederkomst van Jezus Christus (zie vers 11).

2 Nephi 12:12–13. ‘De dag des Heren’ is een zinsnede die naar een tijd van oordeel verwijst. De wederkomst van Jezus Christus zal een ‘dag des Heren’ zijn wanneer de goddelozen worden verdelgd.

2 Nephi 13–14. In 2 Nephi 13 gaat Jesaja verder met zijn bespreking van wat er zou gebeuren als de Israëlieten hun goddeloosheid zouden blijven bedrijven. Jesaja noemde de Israëlitische vrouwen de ‘dochters van Zion’ (vers 16), suggererend dat zij kinderen van het verbond zijn. Jesaja vergeleek hen met een trotse vrouw die door de Heer vervloekt is, en van wie alle juwelen en andere fysieke rijkdommen zijn weggenomen (zie 2 Nephi 13:16–26). In 2 Nephi 14 beschrijft Jesaja juist wat met de dochters van Zion zal gebeuren als zij zich verootmoedigen, zich bekeren en zich tot de Heer wenden. Gebruik, als een Bijbelversie van de kerk tot je beschikking staat, de voetnoten bij Jesaja 3 om 2 Nephi 13:16–26 beter te begrijpen.

Afbeelding
Jesaja

2 Nephi 15:8–22. Het woord wee verwijst naar een toestand van diepe bedroefdheid. Jesaja gebruikte dit woord in deze verzen zes maal bij het noemen van de zonden van de Israëlieten. Jesaja wist dat de gevolgen van hun zonden diepe bedroefdheid zouden brengen als de Israëlieten zich niet bekeerden — met name bij het oordeel. Als Jesaja nu een profeet op aarde zou zijn, zou hij dan dezelfde zonden tegenkomen die hij onder de Israëlieten zag?

  1. Lees 2 Nephi 15:20. Noteer in je Schriftendagboek enkele manieren waarop mensen tegenwoordig het goede kwaad noemen, of het kwade goed.

2 Nephi 16:1–8

Jesaja wordt als profeet geroepen

Jesaja’s geschriften zijn rijk aan symboliek. Symboliek is een manier waarop de Heer ons in evangielebeginselen onderwijst. Zoals in 2 Nephi 16 is opgetekend, beschreef Jesaja zijn ervaring met het zien van de Heer. Houd bij het lezen van 2 Nephi 16 de volgende symbolen en andere mogelijke betekenissen in gedachten:

Serafs: Engelen die in de tegenwoordigheid van God verblijven. De profeet Joseph Smith leerde dat ‘een engel van God nooit vleugels heeft’. (History of the Church, deel 3, p. 392.) De engelenvleugels symboliseren hun vermogen om zich te bewegen en te handelen.

Rook: Duidt op de aanwezigheid van de Heer (zie Openbaring 15:8).

Onrein van lippen: Onwaardigheid.

Gloeiende kool (vuur): Reinigend instrument, zoals de reinigende macht van de Heilige Geest.

Altaar: Een altaar was letterlijk een plek waar offers werden gebracht. Hier kan het verwijzen naar het offer dat Jezus Christus voor ons heeft gebracht — de verzoening.

  1. Lees 2 Nephi 16:1–7 en noteer in je Schriftendagboek je antwoord op de volgende vragen:

    1. Wat zei een van de serafs over de Heer der heerscharen?

    2. Wat denk je wat Jesaja bedoelde toen hij zei: ‘Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man onrein van lippen’? Wat zorgde ervoor dat hij zich plotseling zo voelde? (3 Nephi 27:19 geeft een suggestie.)

    3. Wat gebeurde er waardoor Jesaja’s gevoel van onwaardigheid veranderde?

    4. Hoe zou deze ervaring Jesaja hebben voorbereid om uit te gaan onder de mensen en ze bekering te leren?

Een van de grote waarheden die we leren uit de roeping van Jesaja is dat wij door de verzoening van Jezus Christus van onze onwaardigheid gereinigd kunnen worden. Denk aan een keer dat jij de reinigende kracht van de verzoening in je leven hebt gevoeld.

  1. Schrijf het volgende onderaan de opdrachten van vandaag in je Schriftendagboek:

    Ik heb 2 Nephi 11–16 bestudeerd en heb deze les afgerond op (datum).

    Aanvullende vragen, gedachten en inzichten die ik met mijn leerkracht wil bespreken: