2019
Hoofdstuk 2: Genoeg heerlijkheid
Augustus 2019


Hoofdstuk 2

Genoeg heerlijkheid

Afbeelding
vrouwen kijken weglopende mannen na

Terwijl de heiligen onder leiding van Brigham Young aanstalten maakten om uit Sugar Creek weg te trekken, maakte de 43-jarige Louisa Pratt zich klaar om met haar vier dochters de stad Nauvoo te verlaten. Drie jaar eerder had de Heer haar man, Addison, op zending naar Oceanië geroepen. Al die tijd had ze maar sporadisch contact met haar man gehad ten gevolge van de gebrekkige postdiensten tussen Nauvoo en Tubuai, het eiland in Frans-Polynesië waar Addison diende. Het duurde meestal maanden, en soms zelfs een jaar, voordat een brief haar bereikte.

In zijn laatste brief had Addison duidelijk gezegd dat hij niet op tijd thuis zou zijn om als gezin westwaarts te trekken. De Twaalf hadden hem de opdracht gegeven in Oceanië te blijven tot hij weer naar huis werd geroepen of tot ze zendelingen stuurden om hem op te volgen. Op zeker moment had Brigham gehoopt meer zendelingen naar de eilanden te kunnen sturen nadat de heiligen hun begiftiging hadden ontvangen, maar door de uittocht uit Nauvoo had zijn plan vertraging opgelopen.1

Louisa was bereid de tocht zonder haar man te maken, maar de gedachte maakte haar zenuwachtig. Eigenlijk wilde ze Nauvoo en de tempel helemaal niet achterlaten, en ze keek er niet bepaald naar uit om in een huifkar over de Rocky Mountains te trekken. Ze hoopte ook haar bejaarde ouders in Canada nog een keer – misschien de laatste – te zien voordat ze naar het westen trok.

Als ze haar span ossen verkocht, zou ze genoeg geld hebben om haar ouders te bezoeken en met haar gezin de boot naar Californië te nemen. Zo zou ze helemaal niet over land hoeven te reizen.

Louisa’s besluit om naar Canada te gaan stond al bijna vast, maar toch voelde ze zich er niet goed bij. Ze besloot een brief naar Brigham Young te schrijven over haar tegenzin om over land te reizen en haar verlangen om haar ouders te bezoeken.

‘Als u zegt dat de tocht per ossenwagen de beste weg naar het heil is, dan zal ik mij daar met hart en ziel toe verbinden,’ schreef ze, ‘en ik geloof dat ik het net zo lang zonder morren zal kunnen doorstaan als eender welke vrouw.’2

Kort daarna bracht een koerier het antwoord van Brigham. ‘Ga mee. Heil door de ossenwagen is de veiligste weg’, zei hij. ‘Broeder Pratt zal ons onderweg ontmoeten, en hij zal zeer teleurgesteld zijn als zijn gezin er niet bij is.’

Louise dacht over dit advies na, zette zich schrap voor de moeilijke tocht, en besloot de groep heiligen te volgen, al werd het haar dood.3

Dat voorjaar haastten de arbeiders zich om de tempel op tijd voor de inwijding op 1 mei te voltooien. Ze werkten de bakstenen vloer rond de doopvont af, monteerden het fraaie houtsnijwerk en verfden de muren. Ze werkten de hele dag en vaak tot ver in de nacht. Aangezien de kerk weinig financiële middelen had om de arbeiders te betalen, stelden velen van hen zich tevreden met een deel van hun loon om ervoor te zorgen dat de tempel klaar was om aan de Heer te worden toegewijd.4

Twee dagen vóór de inwijding waren de schilders klaar met de grote zaal op de begane grond. De dag daarna veegden ze stof en puin uit de grote ruimte en bereidden ze de inwijdingsdienst voor. De arbeiders hadden niet genoeg tijd om elke zaal tot in detail af te werken, maar ze wisten dat dit de Heer er niet van zou weerhouden om de tempel te aanvaarden. In de wetenschap dat ze Gods gebod hadden vervuld, schilderden ze de woorden ‘De Heer heeft ons offer aanschouwd’ op de oostelijke muur van de grote zaal, boven de preekstoelen.5

De kerkleiders beseften dat ze de arbeiders geld schuldig waren, en kondigden aan dat er bij de eerste inwijdingsdienst een geldinzameling gehouden zou worden. Aan alle aanwezigen werd gevraagd om een dollar bij te dragen voor de hulp aan de verarmde arbeiders.

Op 1 mei vertrok de 14-jarige Elvira Stevens al vroeg uit het kamp ten westen van de Mississippi. Ze stak de rivier over om de inwijding bij te wonen. Elvira was een weesmeisje dat bij haar getrouwde zus woonde. Hun ouders waren vlak na hun verhuizing naar Nauvoo gestorven. Niemand in het kamp kon met haar mee naar de inwijding gaan, dus ging ze maar alleen.

Omdat de apostelen wisten dat het nog jaren kon duren voordat er in het westen een tempel gebouwd zou worden, hadden ze de begiftiging aan enkele jonge alleenstaanden, zoals Elvira, bediend. Nu, drie maanden later, beklom Elvira opnieuw de trappen naar de deuren van de tempel. Ze betaalde haar dollar en ging in de grote zaal zitten.6

De dienst werd geopend met koorzang. Daarna werd het inwijdingsgebed uitgesproken door Orson Hyde. ‘Geef dat uw Geest hier moge vertoeven’, smeekte hij, ‘en mogen allen in hun hart de heilige verzekering voelen dat zijn hand dit werk mogelijk heeft gemaakt’.7

Elvira voelde een hemelse kracht in de zaal. Na de dienst keerde ze naar haar kamp terug, maar twee dagen later ging ze weer op pad voor de volgende dienst, in de hoop dat ze dezelfde kracht zou voelen. Orson Hyde en Wilford Woodruff hielden toespraken over tempelwerk, het priesterschap en de opstanding. Aan het einde van de dienst prees Wilford de heiligen voor het voltooien van de tempel die ze zouden moeten achterlaten.

‘Duizenden heiligen hebben hier hun begiftiging ontvangen, en het licht zal nooit worden gedoofd’, zei hij. ‘Dit is genoeg heerlijkheid voor de bouw van de tempel.’

Na de dienst stak Elvira een laatste keer de rivier over, op weg naar haar kamp.8 Intussen waren de heiligen in Nauvoo dag en nacht in touw om stoelen, tafels en andere meubels uit de tempel te halen, tot hij helemaal leeg was en in de handen van de Heer moest worden gelaten.9

Honderden kilometers verderop hielden Brigham en het Kamp van Israël halt in het plaatsje Mosquito Creek, niet ver van de rivier de Missouri. Ze hadden honger, lagen twee maanden achter op het schema, en waren straatarm.10 Toch stond Brigham erop dat er een voorhoedegroep de Rocky Mountains zou oversteken. Hij vond het nodig dat een groep heiligen die zomer de eindbestemming zou bereiken. Zolang de kerk zonder thuisbasis bleef rondzwerven, zouden haar vijanden haar immers blijven verstrooien of de weg versperren.11

Brigham wist echter dat het uitrusten van een voorhoede het uiterste zou vergen van de heiligen en hun bestaansmiddelen. Weinigen hadden geld of voorraad over, en in Iowa was er amper werkgelegenheid. Om de tocht over de vlakten te overleven, hadden de heiligen hun kostbaarste bezittingen onderweg verkocht, of hadden ze klusjes opgeknapt om met het verdiende geld eten en benodigdheden te kopen. Naarmate het kamp verder westwaarts trok en er minder nederzettingen op hun weg lagen, werd het moeilijker om op die manier rond te komen.12

Brigham had ook nog andere dingen aan zijn hoofd. De heiligen die niet met de voorhoedegroep meegingen, hadden een plek nodig om de winter door te brengen. De Omaha-indianen en andere plaatselijke stammen ten westen van de Missouri waren bereid de heiligen daar te laten kamperen, maar overheidsvertegenwoordigers wilden niet dat ze voor langere tijd op beschermd Indiaans grondgebied zouden verblijven.13

Brigham wist ook dat de zieke en verarmde heiligen in Nauvoo erop rekenden dat de kerk hen naar het westen zou brengen. Hij had een tijdlang gehoopt hen te kunnen helpen door waardevolle gebouwen in Nauvoo, waaronder de tempel, te verkopen. Maar tot nu toe was dat niet gelukt.14

Op 29 juni kreeg Brigham bericht dat drie officieren van het Amerikaanse leger op weg waren naar Mosquito Creek. De Verenigde Staten hadden Mexico de oorlog verklaard, en president James Polk had deze mannen opgedragen een bataljon van 500 heiligen te rekruteren voor een militaire campagne aan de kust van Californië.15