2005
PRESIDENT, IK BEN KLAAR VOOR MIJN ZENDINGSGESPREK!
Juni 2005


PRESIDENT, IK BEN KLAAR VOOR MIJN ZENDINGSGESPREK!

O p zekere zondag toen ik als zendingspresident in Wladiwostok (Rusland) werkzaam was, gebeurde er iets opzienbarends. Ik was in mijn werkkamer om nog wat materiaal op te halen toen Vladimir, een dertienjarige die door zijn vrienden Vova wordt genoemd, op de deur klopte. Vova is diaken in de gemeente Wladiwostok 1. Hij vroeg of hij me kon spreken. Hij werd vergezeld door zuster Olga Vjatsjeslavna Drjagoenova. Deze zuster spreekt goed Engels, vandaar dat de jongen haar gevraagd had om als tolk op te treden. Vova spreekt geen Engels en ik spreek maar een klein beetje Russisch.

Vova was kort na zijn geboorte te vondeling gelegd, omdat hij met een gespleten gehemelte was geboren. Deze aangeboren afwijking was sindsdien gedeeltelijk verholpen, maar had een litteken achtergelaten. Hij was geadopteerd door een geweldige vrouw die hem opvoedde als was hij haar bloedeigen zoon. De jongen is altijd blij. Hij heeft een brede glimlach en een blij gelaat als hij het avondmaal ronddient. Hij draagt de mantel van diaken net zo goed als welke diaken ook. Hij geeft geregeld een kort maar fijn getuigenis van de waarheid van het evangelie. Hij is alles wat een diaken maar kan zijn.

Tijdens ons gesprek sprak Vova Russisch en zuster Olga tolkte. Ze zei mij dat Vova gekomen was om zijn zendingsformulieren in te vullen. Hij wilde op zending. Ik vroeg zonder ook maar een spier te vertrekken: ‘En hoe oud is hij?’

Zij legde hem de vraag voor. Hij antwoordde: ‘Bijna 14.’

Stoïcijns vroeg ik verder: ‘Begrijpt hij dat hij negentien moest zijn om op zending te kunnen gaan?’

Zij antwoordde: ‘Dat weet hij, maar hij zou niet willen dat hij ze te laat inleverde.’

Ik verzekerde hen dat er nog genoeg tijd was, voordat we zijn zendingsformulieren naar Moskou zouden opsturen, van waar ze naar Salt Lake City zouden gaan. Zowel de gemeentepresident als ik zou niet vergeten om hem op tijd zijn formulieren te laten invullen. Ik liep naar de muur waaraan de foto’s van de zendelingen in het zendingsgebied Wladiwostok hingen, 44 in totaal. Ik zei tegen Vova dat ik bang was dat de zendingsformulieren waarschijnlijk terug zouden komen als bleek dat ik een 13-jarige jongen voor een zending had voorgedragen.

Weet je wat, zei ik toen tegen hem, nu je toch in mijn kantoor bent, lijkt het me goed als ik jou de vragen stel die als je negentien bent aan je gesteld zullen worden, zodat we weten of je nu waardig bent om straks op zending te gaan. Daarna legde ik alle vragen van het normengesprek aan Vova voor alsof hij een van mijn voltijdzendelingen was, maar liet ik tactvol de jongen-meisjevragen weg, omdat ik hem daar te jong voor vond. Bovendien wilde ik zuster Olga niet in verlegenheid brengen.

Vova beantwoordde al mijn vragen uitstekend en met de wijsheid van een jongen twee keer zijn leeftijd. Achteraf bezien denk ik dat hij waarschijnlijk een van de zendelingen naar de gespreksvragen heeft gevraagd die hij van de zendingspresident kon verwachten. Ik zei Vova dat hij elk half jaar terug kon komen en dan zouden we het aanbevelingsgesprek herhalen.

Toen vroeg hij enigszins bezorgd wat hij een half jaar van nu tegen mij moest zeggen om me te laten weten dat hij klaar was voor nog een gesprek. Ik zei tegen hem, bij monde van zuster Olga, dat het tijd was dat hij Engelse les ging nemen. Toen zei ik langzaam: ‘Dit is wat je tegen me moet zeggen: “President, ik ben klaar voor mijn zendingsgesprek.”’

Hij herhaalde deze belangrijke woorden drie keer.

Toen ik het gesprek wilde beëindigen, vroeg Vova aan zuster Olga om mij nog een laatste vraag te stellen. ‘President,’ zei hij, ‘welke adviezen heeft u voor mij waarmee ik mij op mijn zending kan voorbereiden?’

Daar werd ik enigszins door verrast. Maar weinigen van mijn zendelingen zouden de wijsheid hebben om zo’n terzake doende vraag te stellen. Ik dacht er even over na en zei hem toen drie dingen te doen: ten eerste adviseerde ik hem om dagelijks in de Schriften te lezen. Ten tweede drukte ik hem op het hart elke morgen en avond tot zijn hemelse vader te bidden. Ten derde raadde ik hem aan Engels te leren.

Ik beken dat ik de laatste suggestie een beetje uit eigenbelang deed, omdat ik heel graag met hem in het Engels wilde spreken om zo te weten te komen wat er in zijn hart leefde. Ik gaf in overweging de gratis Engelse lessen van de zendelingen te volgen, maar hij zei dat zijn moeder het nooit goed zou vinden dat hij in het donker over straat ging. We kwamen overeen dat hij op school extra zijn best zou doen op zijn Engels.

Toen ik later de diakenen in de vestibule van de kerk zag staan, vroeg ik Vova of hij de zin wilde herhalen waarmee hij mij om een volgend gesprek kon vragen. Dat deed hij buitengewoon goed. Toen kwam ik er tot mij grote verrassing achter dat alle andere diakenen in de gemeente ook die magische woorden uit het hoofd hadden geleerd. Ieder keek mij strak aan terwijl zij een voor een ‘President, ik ben klaar voor mijn zendingsgesprek’ herhaalden.

O de kracht van het voorbeeld! De vreugde van iemand die bereid is zijn mond open te doen en aan een ander door te geven wat hij geleerd heeft, was iets wat ik al mijn zendelingen probeerde te laten ervaren! Die Russische diakenen waren op de weg naar volmaking.

Toen ik weer achter mijn bureau zat, vroeg ik mij af wat er gedaan kon worden om het zendingswerk uit te breiden in dat reusachtige Rusland als er over vijf jaar, wanneer Vova 19 jaar is en klaar is om op zending te gaan, nog eens tweeduizend jonge Russische diakenen zich net als Vova aan het voorbereiden zijn. Het antwoord staat volgens mij in Alma 57. Daar lezen we over de profeet Helaman die tweeduizend jongemannen had en die wonderen kon verrichten met deze jongens vol geloof en toewijding die dat van hun moeders hadden geleerd (zie vers 21).

Denk je eens in hoe blij de zendingspresident zal zijn die Vova als een van zijn jonge zendelingen krijgt.