Schriften
3Nephi 9


Hoofdstuk 9

In de duisternis verkondigt de stem van Christus de vernietiging van vele mensen en steden wegens hun verdorvenheid — Hij verkondigt ook zijn goddelijkheid, zegt dat de wet van Mozes is vervuld en nodigt de mensen uit om tot Hem te komen en zich te laten redden. Ongeveer 34 n.C.

1 En het geschiedde dat er onder alle bewoners van de aarde, over het gehele oppervlak van dit land, een astem werd gehoord, die riep:

2 Wee, wee, wee dit volk; awee de bewoners van de gehele aarde, tenzij zij zich bekeren; want de duivel blacht en zijn engelen juichen wegens de gedoden onder de mooie zonen en dochters van mijn volk; en het is wegens hun ongerechtigheid en gruwelen dat zij zijn omgekomen!

3 Zie, die grote stad Zarahemla heb Ik met vuur verbrand, en haar inwoners.

4 En zie, die grote stad Moroni heb Ik doen verzinken in de diepten van de zee, en haar inwoners doen verdrinken.

5 En zie, die grote stad Moronihah heb Ik met aarde bedekt, en haar inwoners, om hun ongerechtigheden en hun gruwelen te verbergen voor mijn aangezicht, zodat het bloed van de profeten en de heiligen niet meer tot Mij zal getuigen tegen hen.

6 En zie, de stad Gilgal heb Ik doen verzinken, en haar inwoners doen begraven in de diepten van de aarde;

7 ja, en de stad Onihah en haar inwoners, en de stad Mocum en haar inwoners, en de stad Jeruzalem en haar inwoners; en in hun plaats heb Ik awateren doen opkomen om hun goddeloosheid en gruwelen te verbergen voor mijn aangezicht, zodat het bloed van de profeten en de heiligen niet meer tot Mij zal getuigen tegen hen.

8 En zie, de stad Gadiandi, en de stad Gadiomnah, en de stad Jakob, en de stad Gimgimno, al deze heb Ik doen verzinken, en er aheuvels en dalen voor in de plaats gemaakt; en hun inwoners heb Ik in de diepten van de aarde begraven om hun goddeloosheid en gruwelen te verbergen voor mijn aangezicht, zodat het bloed van de profeten en de heiligen niet meer tot Mij zal getuigen tegen hen.

9 En zie, die grote stad Jakobugat, die werd bewoond door het volk van koning Jakob, heb Ik met vuur doen verbranden wegens hun zonden en hun goddeloosheid, die de goddeloosheid van de gehele aarde te boven ging wegens hun ageheime moorden en verenigingen; want zij zijn het die de vrede van mijn volk en de regering van het land hebben vernietigd; daarom heb Ik hen doen verbranden, om hen voor mijn aangezicht te bvernietigen, zodat het bloed van de profeten en de heiligen niet meer tot Mij zal getuigen tegen hen.

10 En zie, de stad Laman en de stad Josh en de stad Gad en de stad Kishkumen heb Ik met vuur doen verbranden, en hun inwoners, wegens hun goddeloosheid door de profeten uit te werpen, en hen te stenigen die Ik had gezonden om hen op hun goddeloosheid en hun gruwelen te wijzen.

11 En omdat zij hen allen uitwierpen, zodat er geen rechtvaardigen onder hen waren, zond Ik avuur neer en vernietigde hen, opdat hun goddeloosheid en gruwelen voor mijn aangezicht verborgen zouden zijn, zodat het bloed van de profeten en de heiligen die Ik onder hen had gezonden, niet bvan de aardbodem tot Mij zou roepen om hen aan te klagen.

12 En avele grote verwoestingen heb Ik over dit land doen komen, en over dit volk, wegens zijn goddeloosheid en zijn gruwelen.

13 O, u allen die bent agespaard omdat u rechtvaardiger was dan zij, wilt u nu niet tot Mij terugkeren, en u van uw zonden bekeren en tot inkeer komen, opdat Ik u kan bgenezen?

14 Ja, voorwaar, zeg Ik u, indien u atot Mij komt, zult u het beeuwige leven hebben. Zie, de carm van mijn barmhartigheid is naar u uitgestrekt, en wie ook komt, hem zal Ik aannemen; en gezegend zijn zij die tot Mij komen.

15 Zie, Ik ben Jezus Christus, de Zoon van God. Ik heb de hemelen ageschapen en de aarde en alle dingen die daarin zijn. Ik was vanaf het begin bij de Vader. bIk ben in de Vader en de Vader is in Mij; en in Mij heeft de Vader zijn naam verheerlijkt.

16 Ik kwam tot de mijnen, en de mijnen hebben Mij niet aaangenomen. En de Schriften aangaande mijn komst zijn vervuld.

17 En zovelen als Mij wél hebben aangenomen, hun heb Ik het agegeven zonen van God te worden; en evenzo zal Ik geven aan zovelen als in mijn naam zullen geloven, want zie, door Mij komt de bverlossing en in Mij is de cwet van Mozes vervuld.

18 Ik ben het alicht en het leven van de wereld. Ik ben de bAlfa en de Omega, het begin en het einde.

19 En u zult Mij ageen bloedvergieten meer offeren; ja, uw offeranden en uw brandoffers moeten worden afgeschaft, want Ik zal geen van uw offeranden en brandoffers aannemen.

20 Maar u zult Mij als aoffer een gebroken hart en een verslagen geest brengen. En wie tot Mij komt met een gebroken hart en een verslagen geest, die zal Ik bdopen met vuur en met de Heilige Geest, zoals de Lamanieten wegens hun geloof in Mij ten tijde van hun bekering werden gedoopt met vuur en met de Heilige Geest; en zij wisten het niet.

21 Zie, Ik ben tot de wereld gekomen om de wereld verlossing te brengen, om de wereld van de zonde te redden.

22 Daarom, wie zich abekeert en als een klein bkind tot Mij komt, die zal Ik aannemen, want uit zodanigen bestaat het koninkrijk van God. Zie, voor zodanigen heb Ik mijn cleven afgelegd, en het wederom opgenomen; daarom, bekeer u, en kom tot Mij, u einden der aarde, en laat u redden.