2005
David O. McKay: ambassadeur van het geloof
Januari 2005


David O. McKay: ambassadeur van het geloof

President McKay deed in zijn negentien jaar als president van de kerk zijn best om de hele wereld te bereiken. In die periode verdriedubbelde de kerk bijna in ledental.

Op een regenachtige ochtend in 1953 bracht de 79-jarige president David O. McKay een bezoek aan Thurso (Schotland) om het huis te bezichtigen van zijn voorouders die het herstelde evangelie meer dan honderd jaar daarvoor hadden geaccepteerd. President McKays zoon, Llewelyn, vergezelde hem op die reis en herinnerde zich later: ‘[Toen we het huis naderden] brak de zon door de wolken heen en straalde ons toe alsof zij de vreugde en het geluk in mijn vaders hart weerspiegelden. Toen we voor het huis stonden, kreeg mijn vader, die door de deur naar binnen keek, tranen in zijn ogen. “Als er rond 1850 geen zendelingen op deze deur hadden geklopt, zou ik hier vandaag niet zijn geweest!” zei hij.1

Hoewel het huis vervallen was, en het op dat moment alleen als aardappelopslag dienst deed, bleef president McKay enige tijd in de deuropening staan, vol liefde sprekend over wat daar had plaatsgevonden. De dankbaarheid en de vreugde die president McKay die dag uitte, waren kenmerkend voor zijn leven en zijn bediening. President McKay was bijna 64 jaar algemeen autoriteit, waarvan negentien jaar als de negende president van de kerk. Hij zette zich met al zijn energie in voor de mensen om wie hij zoveel gaf, en voor het evangelie, en was blij als hij die twee bij elkaar kon brengen.

Rechtschapen ouders

David Oman McKay is op 8 september 1873 in Huntsville (Utah) geboren, als oudste zoon van David en Jennette Evans McKay. Toen de jonge David nog maar zeven was, gaf zijn vader gehoor aan een oproep om een zending te vervullen in Schotland, ook al was zuster McKay toen in verwachting en had ze alleen haar jonge zoon om op de boerderij te helpen. Haar aanmoediging was duidelijk een beslissende factor. Zodra ze de zendingsoproep las, zei ze: ‘Natuurlijk moet je gaan; je hoeft je over mij geen zorgen te maken. David O. en ik hebben de boel aardig in de hand.’2

De boerderij liep goed onder leiding van Jennette. Het materiële welzijn van het gezin tijdens de zending van David senior werd geëvenaard door de sterke geestelijke groei. ‘Het gezinsgebed was een vaste gewoonte bij de familie McKay, en toen Jennette’s gezin tijdelijk kleiner was geworden, leek het een nog belangrijker plaats in te nemen in de dagelijkse gebeurtenissen. David [O.] sprak, als het zijn beurt was, de ochtend- en avondgebeden uit, en leerde hoe belangrijk het is om de zegeningen van de hemel in huis te hebben.’3

Vele jaren later vertelde president McKay tijdens een algemene conferentie deze jeugdige ervaring met het gebed:

‘Ik herinner me dat ik op een avond heel erg bang [in bed] lag. Als kind was ik van nature nogal, of misschien wel uitzonderlijk, bang in het donker, en vaak lag ik te denken aan inbrekers, “boemannen” en onzichtbare invloeden. En ook die nacht lag ik te huiveren; maar mij was geleerd dat God gebeden verhoort. Ik raapte al mijn moed bij elkaar, liet me uit bed glijden, knielde in het donker neer en bad God om dit angstige gevoel bij me weg te halen. En toen hoorde ik, net zo duidelijk als u nu mijn stem hoort, iemand zeggen: “Wees niet bang; er overkomt je niets.” Sommigen zullen zeggen — “dat heb je je verbeeld.” Zeg wat u wilt, maar ik weet dat mijn kinderziel de gemoedsrust had van een verhoord gebed.’4

De leringen en het voorbeeld van zijn vader maakten net zoveel indruk als die van zijn moeder. Op een keer was David O. met zijn broers en zijn vader aan het hooien. Toen het tijd was om de tiende lading binnen te halen, die als tiende aan de kerk gegeven zou worden, zei David McKay sr. tegen de jongens dat ze naar een beter plekje moesten gaan dan waar ze de vorige tien ladingen verzameld hadden. Toen de jonge David O. zijn instructie tegensprak, zei zijn vader: ‘Dat is de tiende lading, en het beste is nauwelijks goed genoeg voor God.’ Jaren later zou David O. McKay zeggen dat dit ‘de beste prediking over tiende was die ik ooit in mijn leven heb gehoord.’5

President McKays begrip van de invloed van zijn ouders werd alleen maar groter naarmate hij ouder werd. Als hij de kerkleden leerde hoe belangrijk het gezin was, zette hij zijn leringen met zijn eigen ervaringen in het juiste perspectief:

‘Het besef dat mijn moeder van mij hield, en mijn bereidwilligheid om mij aan de regels van mijn voorbeeldige vader te houden, hebben mij in mijn (…) jeugd meer dan eens doen omkeren op de drempel van verleiding.

‘Als ik moest zeggen waar de wereld de grootste behoefte aan heeft, zeg ik zonder aarzelen wijze moeders ; en op de tweede plaats voorbeeldige vaders.’6

Waardering voor scholing en onderwijs

David O. McKay gaf als tiener en als jongvolwassene al blijk van grote talenten op veel gebieden, waaronder wetenschap, sport, muziek, spreken in het openbaar, en leiderschap. Hoewel het beslist onmogelijk is om te bepalen wat zijn grootste talent was, staat onderwijzen toch wel in de top 3.

In 1889 (hij was toen 15) werd hij geroepen als secretaris van de zondagsschool in zijn wijk, een functie waarin hij vier jaar lang werkzaam was, tot hij geroepen werd als leraar in de zondagsschool. Tijdens zijn periode als zondagsschoolleerkracht in de kerk, was hij hoofd en onderwijzer aan de basisschool in Huntsville. Daarna volgde hij een universitaire studie.

Toen hij van 1894 tot en met 1897 naar de University of Utah ging, had hij al veel ervaring. Bij het afstuderen, was hij de student die de afscheidsrede hield. En hij had al een aanbod van een baan als onderwijzer in Salt Lake County. Maar na zijn afstuderen kreeg hij ook een andere kans om te onderwijzen: hij kreeg een oproep voor een zending in Groot-Brittannië, een roeping die hij van 1897 tot en met 1899 vervulde.

Samen met andere zendelingen hield hij onder andere diverse openluchtbijeenkomsten op hoeken van straten en andere openbare plekken, waar zij het evangelie predikten of vlugschriften en brochures uitdeelden aan geïnteresseerden. Volgens zijn zendingsdagboek leverde elke bijeenkomst een unieke ervaring op. Na een bijzonder moeilijke openluchtbijeenkomst schreef ouderling McKay: ‘Ik heb wel duizend zuchten geslaakt!’ Na een meer veelbelovende bijeenkomst schreef hij: ‘Heb enkele interessante gesprekken gehad. Bijna iedereen die afgelopen week een vlugschrift aanpakte, leek er blij mee te zijn. Enkele mensen vroegen wanneer we een volgende bijeenkomst hielden.’7

Toen hij in 1898 toezicht hield op het zendingswerk in heel Schotland, schreef hij een artikel voor een plaatselijke krant in Glasgow om laster te weerleggen die de krant over de kerk had gepubliceerd. In dit geval, en in soortgelijke omstandigheden die hij twintig jaar later als zendingspresident zou aantreffen, had hij succes met zijn ingezonden brieven omdat ze zo mild van toon waren en hij zijn leringen zo goed beredeneerde.8

Kort na zijn ontheffing van zijn zending werd hij geroepen als lid van het zondagsschoolbestuur in de ring Weber. Hij kreeg de opdracht om het onderwijs in de verschillende klassen te herorganiseren en nieuw leven in te blazen, wat hij deed door leerkrachten te begeleiden en lesmateriaal te herzien. Na zes jaar in zijn functie in de ring Weber werd hij tweede assistent van de algemene superintendent van de zondagsscholen, destijds president Joseph F. Smith. In 1909 werd hij eerste assistent en in 1918 werd hij superintendent.

Toen hij pas in de zondagsschoolorganisatie werkzaam was, had hij bovendien een baan in het openbaar onderwijs. Hij gaf les aan de Weber Stake Academy in Ogden (Utah), die nu Weber State University heet, en werd daar later rector. Een van zijn studenten, Joseph Anderson — die later lid van de Zeventig werd — herinnerde zich: ‘We vielen allemaal voor hem. En hij verdiepte zich zo in zijn onderwerp dat hij soms niet eens de bel hoorde.’9

Hij was er sterk van overtuigd dat al het onderwijs een christelijk karakter diende te bevorderen. ‘Met goed onderwijs willen we niet alleen goede wiskundigen, bekwame taalkundigen, voortreffelijke geleerden of briljante schrijvers en dichters voortbrengen, maar ook eerlijke mensen, met deugd, matigheid en broederlijke liefde. We willen mensen scheppen die vinden dat deugden als waarheid, rechtvaardigheid, wijsheid, liefdadigheid en zelfbeheersing de basis zijn van een succesrijk leven.’10

Hij heeft zijn hele verdere leven evangelieonderricht gegeven, maar aan zijn formele voltijdwerk in het openbaar onderwijs kwam in 1906 een einde toen hij op 32-jarige leeftijd als apostel geroepen werd.

Echtgenoot en vader

David O. McKay’s huwelijk met Emma Ray Riggs op 2 januari 1901 was hem een bron van vreugde. Het werd een voorbeeld voor iedereen. President McKay heeft het volgende over succes in het huwelijk gezegd:

‘Ik wil aandringen op voortdurende hofmakerij en dit toepassen op volwassen mensen. Er zijn te veel echtparen naar het altaar gekomen die de huwelijksceremonie zien als het einde van de hofmakerij in plaats van het begin van een eeuwige hofmakerij. Laten we niet vergeten dat er zich in elk gezin problemen voordoen, daar kunt u zeker van zijn, en dat zachte woorden van waardering en hoffelijke daden dan zelfs belangrijker zijn dan in die heerlijke dagen en maanden van de verkering.’11

President McKay leefde zelf naar die raad. Hij schreef liefdesgedichten voor de verjaardag van zijn vrouw, hield de deur van de auto open voor haar, en begroette haar en nam afscheid van haar met een liefdevolle kus. Op een keer reisde president McKay met zijn vrouw door Californië, toen een jongetje dat hen had geobserveerd op haar af kwam en, wijzend op president McKay, zei: ‘Ik denk dat die man van u houdt.’12

De zeven kinderen van het echtpaar McKay hadden profijt van de rechtschapenheid en wederzijdse liefde van hun ouders. Een van hun zoons, David Lawrence McKay, herinnerde zich: ‘De verwachtingen van onze ouders gaven het pad aan dat wij moesten volgen, en onze liefde voor hen voorzag ons van de onweerstaanbare motivatie om dat pad te volgen. We leerden van hen houden, omdat zij eerst hun grote liefde voor elkaar en voor ons hadden getoond.’13

Zijn werk in het Quorum der Twaalf Apostelen en het Eerste Presidium

Toen ouderling McKay in april 1906 geroepen was als apostel, hield hij tijdens de laatste bijeenkomst van de algemene oktoberconferentie van dat jaar zijn eerste conferentietoespraak. Uit zijn woorden bleek hoe graag hij de kerk wilde dienen: ‘Ik geloof dat wij (…) als leden van de kerk naar huis moeten gaan met het vaste voornemen om de taak uit te voeren die op onze schouders ligt. Niet alleen omdat deze leiders ons daartoe hebben aangespoord, maar omdat dat het verlangen van onze ziel is.’14

In 1920 werd ouderling McKay op 47-jarige leeftijd door het Eerste Presidium geroepen om een jaar lang gemeenten en zendingsgebieden over de hele wereld te bezoeken en ze te sterken. Die reis was in veel opzichten een voorbode van de wereldwijde aanpak die hij later als president van de kerk had. Zijn reisgezel, Hugh J. Cannon, president van de ring Liberty in Salt Lake City, en hij legden ongeveer 95 duizend kilometer af en deden daarbij kennis op die de kerk mede voorbereidde op verdere wereldwijde groei.

Kort na terugkeer van zijn opdracht van een jaar werd hij geroepen om met zijn gezin naar Engeland te gaan en de Europese Zending te presideren. Bij het vervullen van die roeping werd ‘ieder lid een zendeling’ zijn motto. Hij zei: ‘[Ieder lid] heeft tot taak iemand — moeder, vader, buur, collega, kennis — wie dan ook in contact te brengen met de boodschappers van het evangelie. (…) En het is dat persoonlijke contact dat invloed zal hebben op die onderzoekers. (…) Het is wat u bent, niet wat u voorgeeft te zijn, dat mensen ertoe zal brengen de kerk te onderzoeken.’15

In 1934 werd hij geroepen om als raadgever van president Heber J. Grant deel uit te maken van het Eerste Presidium. In 1945 werd hij geroepen als raadgever van president George Albert Smith. In die jaren deed hij waardevolle ervaring op en voerde hij omvangrijke bestuurlijke en kerkelijke taken uit.

In het voorjaar van 1951 verlieten president en zuster McKay Salt Lake City voor een welverdiende vakantie. Maar tijdens hun eerste nacht van huis werd president McKay wakker met een sterk gevoel dat ze terug moesten keren naar de hoofdzetel van de kerk, wat ze de volgende ochtend deden. Enkele weken later kreeg president Smith een beroerte en overleed hij.16

Profeet en president van een wereldwijde kerk

David O. McKay was al zeventien jaar lang werkzaam geweest in het Eerste Presidium toen hij in april 1951 de negende president van de kerk werd. Destijds had de kerk iets meer dan een miljoen leden en acht tempels in bedrijf (alle in de Verenigde Staten, Hawaï en Canada).

President McKay was vastbesloten om te zorgen dat de kerk over de hele wereld groeide. Zendingswerk was zijn voornaamste insteek. In 1952 introduceerde het Eerste Presidium het eerste uniforme systeem voor evangelieonderwijs door voltijdzendelingen. In 1961 riep president McKay de eerste wereldwijde studiebijeenkomst voor alle zendingspresidenten bijeen. Ze leerden er hoe belangrijk het geven van een goed voorbeeld en zorgen voor begeleiding van onderzoekers was in het zendingswerk. Hij beklemtoonde ook het denkbeeld dat ‘ieder lid een zendeling’ was.

President McKay vond dat een andere sleutel tot de groei van de kerk was om de heiligen over de hele wereld individueel te sterken. In een conferentietoespraak die hij als president van de kerk hield, zei hij: ‘God zegene de kerk. Zij is wereldwijd. Haar invloed hoort in alle naties gevoeld te worden. Moge Gods Geest mensen over de hele wereld beïnvloeden en hun hart neigen tot goedwilligheid en vrede.’17 Van 1952 tot en met 1963 bezocht hij de heiligen in Europa enkele malen en ondernam hij reizen naar Zuid-Afrika, Zuid-Amerika en het zuidelijk deel van Oceanië.

Bovendien wilde hij de zegeningen van de tempel beschikbaar stellen aan meer leden van de kerk. Tijdens zijn periode als president van de kerk wijdde hij tempels bij Bern (Zwitserland), Los Angeles (Californië), Hamilton (Nieuw-Zeeland), Londen (Engeland) en Oakland (Californië) in. Hij schreef: ‘Ik wil de tempel naar de mensen brengen’; omdat hij er vast van overtuigd was dat het ‘een van de kenmerken van de herstelde Kerk van Jezus Christus is dat de verordeningen en ceremonies eeuwig van aard zijn.’18

Over de hele wereld werd president McKay beschouwd als een belangrijk geestelijk leider. Gedurende een bezoek aan de koningin van Nederland in 1952 hadden president en zuster McKay een interessante ervaring. Toen broeder en zuster McKay om godsdienstige redenen thee weigerden, vroeg de koningin: ‘Wilt u mij zeggen dat u geen slokje thee drinkt, zelfs niet met de koningin van Nederland?’ President McKay antwoordde: ‘Zou [u] de leider van 1,3 miljoen mensen vragen iets te doen wat hij zijn mensen leert niet te doen?’ Zij antwoordde: ‘U bent een groot man, president McKay. Ik zou u dat niet durven vragen.’19

De kerkleden hoorden president McKay graag spreken en wilden gewoon bij hem zijn. Ondanks zijn vele taken bleef hij na bijeenkomsten vaak om iedereen de hand te schudden. Een lid dat de inwijding van de Londentempel bijwoonde, herinnerde zich dat ze ‘in eindeloos lange rijen’ moest staan om de profeet te ontmoeten, maar dat ze uiteindelijk haar beurt kreeg. ‘Hij gaf ieder van ons het gevoel bijzonder te zijn, terwijl we zo makkelijk gewoon één van de honderden hadden kunnen zijn’, zei ze.20

In de jaren 1960 begon president McKays gezondheid af te nemen en werden er extra raadgevers geroepen om het Eerste Presidium met het werk te helpen. Maar hij bleef met zijn conferentietoespraken de leden sterken. Soms hield hij ze in eigen persoon, en soms liet hij een van zijn zoons een toespraak voorlezen.

Bij zijn dood in januari 1970 had het ledental van de kerk bijna de drie miljoen bereikt. President Joseph Fielding Smith, die president McKay als president van de kerk opvolgde, zei over deze man die zo onvermoeibaar had onderwezen in het belang van het gezin, zelfbeheersing, karakter, zendingswerk en geloof in Jezus Christus: ‘Hij was een man met grote geestelijke kracht, een geboren leider, een man die geliefd was bij zijn eigen volk en gerespecteerd door de wereld. In toekomende tijden zullen mensen zijn naam prijzen.’21

President Hugh B. Brown, die eerste raadgever van president McKay was, vatte zijn leven als volgt samen: ‘President McKay heeft een christelijk leven geleid dat bijna zo goed was als het een mens maar mogelijk is. Hij vond de oplossing voor het verlangen van het mensenhart naar volheid in een onzelfzuchtig leven in liefde. Hij bewees de waarheid van Christus’ tegenstrijdige uitspraak: “Ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden.” Hij was een waar dienstknecht van de Heer. Hij leefde naar zijn leringen.’22

Wade Murdock is lid van de wijk South Jordan 3 in de ring South Jordan (Utah).

Noten

  1. Aangehaald in Leringen van kerkpresidenten: David O. McKay (2003), p. 49.

  2. Aangehaald in Leringen van kerkpresidenten, p. XIV.

  3. Jeanette McKay Morrell, aangehaald in Leringen van kerkpresidenten, p. XIV.

  4. Leringen van kerkpresidenten, p. 29.

  5. Zie Leringen van kerkpresidenten, p. XV.

  6. Llewelyn R. McKay, Home Memories of President David O. McKay, (1956), p. 4.

  7. David Lawrence McKay, My Father, David O. McKay, (1989), p. 18, 24.

  8. Zie My Father, David O. McKay, 29.

  9. Zie My Father, David O. McKay, p. 36.

  10. Leringen van kerkpresidenten, p. XIX–XX.

  11. Leringen van kerkpresidenten, p. 149.

  12. Aangehaald in Leringen van kerkpresidenten, p. 143.

  13. Aangehaald in Leringen van kerkpresidenten, p. 153.

  14. In Conference Report, oktober 1906, p. 112.

  15. Leringen van kerkpresidenten, p. 53.

  16. Zie Francis M. Gibbons, David O. McKay: Apostle to the World, Prophet of God (1986), p. 272–273.

  17. Leringen van kerkpresidenten, p. XXVI.

  18. Leringen van kerkpresidenten, p. 126.

  19. Aangehaald in Leringen van kerkpresidenten, p. 103.

  20. Zie My Father, David O. McKay, p. 259–260.

  21. Aangehaald in Leringen van kerkpresidenten, p. XXVIII.

  22. ‘God Makes a Giant among Men’, Church News, 24 januari 1970, p. 13.