2008
O gij die u in dienst van God begeeft
November 2008


O gij die u in dienst van God begeeft

Onze draagkracht kan ruimschoots toenemen voor het extra kerkwerk dat van ons wordt gevraagd.

Afbeelding
President Henry B. Eyring

Mijn geliefde broeders, vandaag wil ik priesterschapsdragers bemoedigen die een kerktaak krijgen waar ze huizenhoog tegenop zien. Over dit onderwerp heb ik eerder gesproken. Ik doe dat nu weer, omdat het steeds weer terugkomt in het leven van de mensen die ik dien en liefheb.

De meesten van u hebben gemerkt dat uw priesterschapstaak wel eens meer van u vragen dan u denkt aan te kunnen. Dat is misschien het geval als u wordt gevraagd om in een ringconferentie te spreken. Voor de nieuwe bekeerling kan dat de eerste keer in het openbaar bidden of lesgeven aan een groep zijn. Voor sommigen kan het het leren van een taal in het opleidingscentrum voor zendelingen zijn. En als u daarmee nog niet genoeg bent beproefd, gebeurt dat wel op straat in een wildvreemde stad als uw zendingspresident u vraagt zoveel mogelijk mensen aan te spreken en te getuigen van de Heiland en de herstelling van het heilige priesterschap.

Misschien denkt u dan wel: ‘Straks, na mijn zending, wordt het stukken makkelijker om een goede priesterschapsdrager te zijn.’ Maar binnen een paar jaar dringt het tot u door dat u dan nog minder nachtrust hebt, omdat u probeert voor uw vrouw en de pasgeboren baby te zorgen, vriendelijk en liefdevol te zijn, een opleiding te volgen, de leden van uw ouderlingenquorum te helpen, bijvoorbeeld met verhuizen, en uw voorouders te dienen in de tempel. U blijft wel glimlachen, omdat u zich vastklampt aan de gedachte: ‘Straks, als ik wat ouder ben, zal er vast minder van mij gevergd worden als trouwe priesterschapsdrager. Het wordt straks makkelijker.’

De ouderen onder ons glimlachen ook, want zij weten iets over priesterschapswerk, en dat is: hoe trouwer u dient, des te meer de Heer van u vraagt. Maar uw glimlach is oprecht, omdat u weet dat Hij ons meer draagkracht geeft.

De moeilijkheid van deze waarheid is echter dat Hij u alleen meer draagkracht geeft als u in geloof en dienstvaardigheid tot het uiterste moet gaan.

Het is net als spierkracht opbouwen. U moet uw spieren afbreken, voor u ze kunt opbouwen. U oefent uw spieren tot u niet meer kunt. Vervolgens herstellen de spieren zich en worden ze krachtiger. Toenemende geestelijke kracht is een gave van God die Hij kan schenken wanneer we ons in zijn dienst tot het uiterste gaan. De verzoeningskracht van Jezus Christus kan ons innerlijk veranderen. Dan kan onze draagkracht ruimschoots toenemen voor het extra kerkwerk dat van ons wordt gevraagd.

Daardoor heb ik meer begrip voor iemand die een priesterschapstaak makkelijk lijkt af te gaan. Ik weet dan dat zij moeilijke toetsen hebben doorstaan of dat die toetsen nog gaan komen. Ik benijd ze dan ook niet, maar sta veeleer klaar om te helpen wanneer ze het moeilijker krijgen, wat zeker zal gebeuren.

De toetsing van onze grenzen in priesterschapswerk is noodzakelijk in Gods plan om zijn kinderen in staat te stellen weer eeuwig bij Hem te wonen. Onze hemelse Vader heeft zijn kinderen lief. Hij biedt ons het eeuwige leven aan, om weer bij Hem in een eeuwig gezin en in heerlijkheid te wonen. Die gave is binnen ons bereik gekomen toen Hij ons een sterfelijk lichaam schonk, toestond dat we tot zonde konden worden verleid, en ervoor zorgde dat we van die zonde gereinigd konden worden en in de eerste opstanding konden herrijzen. Hij heeft ons zijn geliefde Zoon, Jehova, als onze Heiland gegeven om dat mogelijk te maken. De Heiland is in dit aardse bestaan geboren, is verzocht maar heeft nooit gezondigd, en vervolgens in Getsemane en op Golgota de prijs voor onze zonden voldaan, zodat wij gereinigd konden worden. Deze reiniging komt alleen tot hen die voldoende geloof hebben in Jezus Christus om zich te bekeren van zonde, rein te worden door de verordening van de doop, en verbonden te sluiten en na te komen om al zijn geboden te onderhouden. Ook is er een boosaardige vijand van onze ziel, Lucifer, die met zijn legioenen onophoudelijk probeert elk kind van God te overmeesteren om ze de vreugde van het eeuwige leven te ontnemen.

In zijn goedheid en in groot vertrouwen heeft onze hemelse Vader, met de Heiland, enkele van zijn zonen op aarde toegestaan het priesterschap te dragen. Wij hebben het gezag en de macht om te handelen in de naam van God en het ware evangelie van Jezus Christus en de verordeningen ervan aan te bieden aan zoveel mogelijk kinderen van onze hemelse Vader. U ziet ongetwijfeld de omvang in van wat God ons heeft toevertrouwd. En u ziet ook ongetwijfeld het hoogste belang hiervan in, alsmede de tegenstand die we ondervinden.

Het is niet zo verwonderlijk dat het ons zo nu en dan bijna boven het hoofd groeit. Uw gedachte: ik weet niet of ik dit wel aankan, is het bewijs dat u begrijpt wat het betekent om het priesterschap van God te dragen. U kunt het namelijk niet alleen. De opdracht is te moeilijk en te belangrijk, en gaat uw en mijn aardse krachten te boven. Dat inzicht vormt de basis van prima priesterschapswerk.

Als we worden geplaagd door innerlijke twijfel, wordt het tijd dat we tot de Heiland gaan. Hij verzekert ons dat we niet alleen voor dit werk staan. Er zijn schriftteksten die u op uw spiegel kunt plakken en in herinnering kunt roepen op de momenten waarop u aan uw kunnen twijfelen.

President Thomas S. Monson bracht mij bijvoorbeeld de belofte van de Heiland in herinnering toen hij me een half jaar geleden een zegen gaf om mijn roeping onbevreesd te vervullen toen dat moeilijk werd. Deze woorden van de Heiland, die hij sprak tot een groepje priesterschapsdragers in deze bedeling, kwamen de profeet in herinnering toen hij zijn handen op mijn hoofd legde: ‘En wie u ontvangt, daar zal Ik eveneens zijn, want Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen.’1

De belofte die president Monson zich herinnerde en die hij aanhaalde, ging voor mij in vervulling. Twijfel maakte plaats voor vertrouwen, de Geest kwam, medisch personeel kreeg goddelijke hulp, mijn leven werd gespaard en ik voelde mij geschraagd. Door die zegen van president Monson kan ik voortaan makkelijker aan de Heiland denken en vertrouwen hebben in zijn belofte, dat Hij voor ons uit gaat en naast ons staat in zijn dienst.

Ik weet dat de belofte van engelen die ons schragen waar is. U zou ook de verzekering van Elisa aan zijn bange dienaar in herinnering kunnen roepen. Die zekerheid geldt ook voor ons wanneer we ons bijna overmand voelen in ons kerkwerk. Elisa kreeg met zware tegenwerking te maken:

‘Toen de dienaar van de man Gods des morgens vroeg opstond en naar buiten trad, zie, een leger omringde de stad, zowel paarden als wagens. En zijn knecht zeide tot hem: Ach, mijn heer! wat moeten wij doen?

‘Maar hij zeide: Vrees niet, want zij, die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn.

‘Toen bad Elisa: Here, open toch zijn ogen, opdat hij zie. En de Here opende de ogen van de knecht en hij zag en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.’2

Net als bij deze dienaar van Elisa, zijn zij die bij u zijn talrijker dan zij die u tegenover u ziet. Sommigen die bij zijn, ziet u niet met uw aardse ogen. De Heer zal u schragen en Hij zal anderen roepen om u bij te staan. Daarvoor zijn er ook quorums. Daarvoor kijken quorumleiders u in de ogen tijdens quorumvergaderingen. Daarvoor doet de bisschop ook meer dan alleen presideren in het priestersquorum. Hij kijkt in de ogen van de priesters. U hebt ook zo’n bisschop of zo’n quorumpresident ouderlingen of zo’n zendingspresident. Hij zal u komen helpen of anderen roepen om u bij te staan. Dat kan zijn door de juiste collega te roepen om samen met u te dienen wanneer u het moeilijk hebt.

Dat betekent minstens twee dingen. Een ervan is iemand herkennen en verwelkomen die de Heer ons als hulp heeft gestuurd. De andere is elke taak als een gelegenheid te zien om iemand te versterken. Een zendingspresident vertelde me eens over een zendeling die hij aan meer dan twaalf of dertien collega’s had toegewezen. Hij zei: ‘Ieder van die collega’s stond op het punt om voortijdig naar huis te gaan of naar huis te worden gestuurd. Maar ze zijn allemaal gebleven.’

Toen ik dit later ter sprake bracht bij de zendeling die de redding bleek te zijn van wie bijna de moed hadden opgegeven, was ik verrast door zijn reactie. ‘Dat verhaal klopt niet helemaal. Ik heb nooit een collega gehad die het liet afweten.’

Ik zag in dat een zendingspresident inspiratie had ontvangen om de juiste engel te sturen, steeds weer. We mogen verwachten dat we bij onze dienende taken op het juiste moment hulp krijgen van iemand die onze kracht herkent en ons opbeurt. We mogen ook verwachten dat wij het zijn die de Heer stuurt om een ander op te beuren.

Ik kan u uit eigen ervaring vertellen hoe u kunt helpen als u het bent die wordt gestuurd. Kort nadat ik was geroepen als lid van het Quorum der Twaalf kreeg ik een telefoontje van president Faust, raadgever in het Eerste Presidium. Hij vroeg me bij hem op kantoor te komen. Ik vroeg me ietwat bezorgd af waarom hij de tijd zou nemen om met mij te praten.

Na enkele beleefdheden keek hij mij aan en zei: ‘Is het al gebeurd?’ Toen ik hem vragend aankeek, ging hij verder met: ‘Ik heb je in vergaderingen gadegeslagen. Ik vermoed dat je het gevoel hebt dat je roeping te moeilijk voor je is, dat je niet capabel bent en dat je niet in staat bent je roeping te volbrengen.’

Ik zei dat ik door twijfel was overmand, alsof ik tegen een muur was gelopen. Ik verwachtte dat hij me zou geruststellen. Ik uitte mijn waardering dat hij mijn twijfel had opgemerkt en vroeg hem om hulp. Maar ik was verbaasd over zijn vriendelijke doch besliste antwoord. Hij zei: ‘Je moet niet bij mij zijn. Ga naar Hem toe.’ Toen wees hij omhoog. Nu, jaren later, zit ik in datzelfde kantoor. Wanneer ik er binnenloop, kijk ik omhoog en denk ik aan hem en hoe hij mij door zijn voorbeeld leerde hoe je mensen kunt helpen die zich ongeschikt voelen in dienst van de Heer. Zoek naar een manier om ze met vertrouwen naar Hem te sturen. Als ze uw raad opvolgen, zullen ze de kracht vinden die ze nodig hebben, en meer.

De Heer heeft u in uw leven steeds weer het gevoel van kracht, moed en vastberadenheid laten ervaren. Hij wist hoezeer u dat nodig had om Hem te dienen. Soms hebt u dat, net als ik, misschien ervaren toen u samen met andere priesterschapsdragers opstond en de volgende woorden hardop uitsprak: ‘Daarom, o gij die u in dienst van God begeeft, ziet toe dat gij Hem met geheel uw hart, macht, verstand en kracht dient, opdat gij ten laatsten dage schuldeloos voor God zult staan.’3

Toen u beloofde u aan die hoge norm te houden en dat ook deed, was de Heer bezig uw vertrouwen en kracht op te bouwen die u in moeilijke tijden altijd en overal in uw taken en roepingen kunt aanspreken in zaken die uw eigenbelang te boven gaan. Ik voelde dat een keer toen ik op een mooie lentedag in het gelid stond. Ik was voor militaire dienst opgeroepen. We waren toen niet in oorlog, maar ik had een onbekende dienst te vervullen waarin ik alles zou moeten geven, mogelijk zelfs mijn leven. Ik stak mijn rechterhand op, samen met de anderen, en beloofde dat ik mijn land zou verdedigen met ‘ware loyaliteit en trouw’ en dat ik deze verplichting ‘vrijwillig, zonder enige mentale reserves of de intentie mij eraan te onttrekken op mij neem en dat ik de taken van de functie die ik ga bekleden naar eer en geweten zal uitvoeren, zo helpe mij God’.4

Ik twijfel er niet aan dat de kracht om die belofte na te komen, wat ik heb gedaan, vanaf de tijd dat ik diaken was gestalte in mij had gekregen. Toen ik nog een jonge priesterschapsdrager was, woonde ik diverse keren een ‘afscheidsdienst’ van een zendeling bij. Tegenwoordig zijn er zo veel leden die gehoor geven aan de oproep om te dienen, dat ze doorgaans alleen een korte toespraak geven in een avondmaalsdienst voordat ze vertrekken. Maar toen stond de hele bijeenkomst nog in het teken van de zendeling die zich in dienst van God begaf. Er was ook altijd speciaal geselecteerde muziek. Ik voel nu nog steeds wat ik toen voelde toen vier teruggekeerde zendelingen zongen: ‘Ik ga daar waarheen Gij mij zendt, o Heer’, en daarna de woorden met de belofte ‘ik spreek dan wat Gij mij te spreken geeft’ en tot slot ‘wat Gij wilt zal ’k wezen, o Heer’.5

Ik raakte toen net als nu bezield met de overtuiging dat die belofte opgaat voor mij en voor u in al onze priesterschapstaken. We zullen blijdschap voelen waar de Heer ons ook naar toestuurt. We krijgen de openbaring noodzakelijk om zijn woorden te spreken waarmee we de kinderen van onze hemelse Vader uitnodigen om te veranderen door de verzoening en waardig te zijn om naar huis terug te keren en bij Hem te wonen. En ik voelde toen net als nu dat onze getrouwe dienstvaardigheid Hem de mogelijkheid geeft om ons hart te veranderen en ons aldus voor te bereiden op zijn gezelschap en om Hem eeuwig te dienen.

Ik geef u mijn getuigenis dat wanneer wij alles geven in onze werk als priesterschapsdrager, de Heer ons alle moed zal geven die we nodig hebben en de verzekering dat Hij met ons zal gaan en dat engelen ons zullen schragen.

Ik getuig dat we door God zijn geroepen. Dit is zijn ware kerk en zijn eeuwige priesterschap. Ik ben er getuige van dat president Thomas S. Monson alle sleutels van het priesterschap op aarde bezit en die gebruikt. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Leer en Verbonden 84:88.

  2. 2 Koningen 6:15–17.

  3. LV 4:2.

  4. ‘Oaths of Enlistment and Oaths of Office’, http://www.army.mil/CMH/faq/oaths.htm.

  5. ‘Ik ga daar waarheen Gij mij zendt’, lofzang 179.