2007
Uit het kleine
November 2007


Uit het kleine

Als discipelen van de Heer Jezus Christus hebben wij de taak om voor onze broeders en zusters te zorgen en hen te dienen.

Afbeelding

Mabuhay van de lieflijke en geweldige mensen van de Filipijnen.

Een van de oudste en diepzinnigste vragen in de geschiedenis van deze aarde is, interessant genoeg, gesteld door Kaïn, in reactie op Gods vraag naar zijn broer Abel, kort nadat hij die gedood had. ‘Ben ik mijns broeders hoeder?’1 Deze vraag verdient serieuze overweging door allen die ernaar streven de wil van de Heer te doen. Een van de antwoorden staat in de leringen van Alma:

‘(…) en nu, daar gij verlangend zijt tot de kudde Gods toe te treden en zijn volk te worden genoemd en gewillig zijt elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn; ja, en gewillig zijt te treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben.’2

Als discipelen van de Heer Jezus Christus hebben wij de taak om voor onze broeders en zusters te zorgen en hen te dienen. Jezus Christus bracht met de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan niet alleen zijn vijanden in de war, maar leerde allen die Hem wilden volgen bovendien een grote les. We moeten onze invloedssfeer uitbreiden. Of we anderen dienen, mag niets te maken hebben met ras, huidskleur, status of relatie. Tenslotte werd het gebod: ‘kom de zwakken te hulp, verhef de handen die slap neerhangen en sterk de knikkende knieën’3 niet met beperkende voorwaarden gegeven.

Velen geloven dat dienstbaarheid pas zinvol is als er uitgebreide plannen voor gemaakt worden en er een comité voor wordt opgericht. Hoewel veel zinvolle projecten die zo worden opgezet, echt helpen, is er in de huidige wereld veel meer dienstbaarheid nodig in onze dagelijkse onderlinge omgang. Vaak vinden we hiertoe gelegenheden in ons eigen huis, onze buurt of onze wijk.

De bedrieglijke Screwtape geeft in ‘The Screwtape Letters’ van C. S. Lewis zijn neef Wormwood het volgende advies en beschrijft daarmee meteen een kwaal waar velen in onze tijd door geplaagd worden: ‘Doe wat je wilt, er is in de ziel van je patiënt beslist wat goedheid, en wat kwaadaardigheid. Het mooie is dat je zijn kwaadaardigheid op zijn naaste buren kunt richten, die hij elke dag ziet, en zijn goedheid wat verder weg kunt richten, op mensen die hij niet kent. Zo wordt de kwaadaardigheid geheel werkelijk en de goedheid grotendeels denkbeeldig.’4

In een populaire lofzang staat de volmaakte remedie:

‘Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?

Mij waar nood was ter hulpe gegord?

Heb ik vreugde gesticht, iemands lijden verlicht?

Zo niet, o, dan schoot ik te kort.

Waakt op dan en doet toch iets meer,

dan dromen van d’hemelse woon.

Ons aan goeddoen te wijden, geeft maatloos verblijden,

een zegen vol liefde, zo schoon.’5

Ik wil enkele gebeurtenissen noemen die ik heb mogen meemaken waardoor ik heb geleerd hoe we anderen en onszelf door eenvoudige goede daden kunnen helpen. Onze hemelse Vader brengt liefdevolle mensen op onze weg om ons te helpen zodat we niet in het duister hoeven rond te tasten. Die mensen helpen anderen geduldig en liefdevol en door hun goede voorbeeld. Dat is mijn ervaring.

Ik herinner me een tijd die erg belangrijk voor mij was: ik moest besluiten of ik op voltijdzending wilde. Ik twijfelde heel erg lang. Terwijl ik twijfelde over de te volgen koers, namen mijn familieleden, vrienden en priesterschapsleiders mij bij de hand. Zij moedigden me aan, daagden me uit en zonden talloze gebeden voor mij op. Mijn zus, die op voltijdzending was, schreef me regelmatig en gaf het nooit op.

Zelfs nu word ik gedragen op de schouders van goede mannen en vrouwen. Ik vermoed dat dit voor ons allemaal geldt. Tot op zekere hoogte zijn we allemaal van elkaar afhankelijk om terug te kunnen keren naar ons hemels thuis.

De boodschap van het evangelie verbreiden is een van de lonendste manieren om mensen die niet van ons geloof zijn te dienen. Ik herinner me iets wat ik in mijn jeugd meemaakte met iemand die ik oom Fred zal noemen.

Toen ik zes was, was oom Fred mijn grootste nachtmerrie. Hij was onze buurman en hij was altijd dronken. Een van zijn favoriete vormen van tijdverdrijf was stenen naar ons huis gooien.

Omdat mijn moeder erg goed kon koken, kwamen er vaak alleenstaande leden uit onze kleine gemeente bij ons thuis. Op een dag was oom Fred een keer nuchter toen die leden een vriendelijk praatje met hem maakten en hem uitnodigden om mee naar ons huis te komen. Dat vond ik een angstaanjagende ontwikkeling. Nu was hij niet meer buiten, maar bij ons binnen. Dit herhaalde zich enkele keren totdat ze oom Fred uiteindelijk overtuigden dat hij naar de zendelingen moest luisteren. Hij aanvaardde het evangelie en liet zich dopen. Hij ging op voltijdzending, vervulde die eervol en kwam terug, deed een vervolgopleiding en trouwde in de tempel. Hij is nu een rechtschapen echtgenoot, vader en priesterschapsleider. Wie oom Fred nu ziet, zou het wel eens moeilijk kunnen vinden om te geloven dat hij een jongen van zes eens nachtmerries bezorgde. Mogen wij altijd openstaan voor kansen om anderen over het evangelie te vertellen.

Mijn moeder was een groot voorbeeld in het opbeuren van anderen. Ze leerde ons veel belangrijke lessen. De les die het meeste invloed op mij heeft gehad, was haar verlangen om alle behoeftige mensen te helpen die ons huis bezochten. Het zat me dwars dat ik zovelen van hen zag vertrekken met ons eten, onze kleding en zelfs ons geld. Omdat ik jong was en wij arm waren, beviel me dat niet. Hoe kon ze nou aan anderen geven terwijl ons gezin zelf niet genoeg had? Was het verkeerd om eerst in onze eigen behoeften te voorzien? Verdienden wij geen comfortabeler leven?

Jarenlang hielden die vragen mij bezig. Pas veel later in mijn leven ben ik gaan beseffen wat moeder ons leerde. Zelfs toen ze het te kwaad had met de gevolgen van een ziekte die haar erg verzwakte, kon ze niet ophouden met geven aan mensen in nood.

‘Welnu, wordt niet moede goed te doen, want gij legt het fundament van een groot werk. En uit het kleine komt het grote voort.’6 We hoeven andere mensen niet alleen te dienen in het kader van grote acties. Vaak is het gewoon de dagelijkse daad die troost geeft, opbeurt, bemoedigt, steunt en een glimlach op het gezicht van andere mensen brengt.

Mogen wij altijd gelegenheden vinden om anderen te dienen. Dat is mijn gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Genesis 4:9; Mozes 5:34.

  2. Mosiah 18:8–9.

  3. LV 81:5.

  4. The Complete C. S. Lewis Signature Classics (2002), p. 201.

  5. ‘Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?’, Heilige lofzangen, nr. 193.

  6. LV 64:33.