Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 21: Het wonder van zendingswerk in de laatste dagen


Hoofdstuk 21

Het wonder van zendingswerk in de laatste dagen

‘Ik verzoek u uit te groeien tot een enorm leger met enthousiasme voor dit werk en het grote verlangen de zendelingen te assisteren bij de ontzagwekkende taak die zij hebben.’

Uit het leven van Gordon B. Hinckley

Als jongeman was Gordon B. Hinckley een getrouwe priesterschapsdrager, maar hij dacht niet dat hij op zending geroepen zou worden. ‘Het was tijdens de ergste economische crisis in de geschiedenis van de wereld’, heeft hij later gezegd. ‘35 procent van de mensen in [Salt Lake City (Utah, VS)] waren werkloos. Dat waren over het algemeen echtgenoten en vaders, want er namen relatief gezien weinig vrouwen deel aan het arbeidsproces. In die tijd werden er heel weinig jongens op zending geroepen. […] Ik haalde mijn bachelorsdiploma en was van plan verder te studeren. Toen kwam de bisschop met een voor mij schokkend voorstel. Hij sprak over een zending.’1

Gordon aanvaardde het ‘schokkende voorstel’ van zijn bisschop en werd in 1933 naar Engeland op zending geroepen. Hij was een van de slechts 525 die dat jaar een zendingsoproep ontvingen.2 Hij moest op zending heel wat beproevingen doorstaan, maar het zendingswerk verankerde zijn geloof:

‘Het werk in het zendingsveld was niet gemakkelijk. Het was moeilijk en ontmoedigend. Maar het was een wonderbaarlijke ervaring! Achteraf gezien erken ik, dat ik waarschijnlijk een egoïstische jongeman was toen ik in Engeland arriveerde. Wat een zegen is het geweest om mijn eigenbelang voor het belangrijkere werk des Heren opzij te zetten! […]

‘Hoe dankbaar ben ik voor de ervaringen die ik op zending opgedaan heb! Ik heb er het hart van enkele mensen geraakt, die daar nu, na al die jaren, nog steeds dankbaar voor zijn. Dat was belangrijk. Maar ik heb mij nooit zorgen gemaakt over het aantal dopelingen dat ik of andere zendelingen hadden. De voldoening vloeide voort uit het feit dat ik wist dat wat ik deed in de ogen van de Heer juist was en dat ik een instrument in zijn handen voor het volbrengen van zijn doelen was. In de loop van die ervaring kreeg ik de rotsvaste overtuiging en kennis dat dit werkelijk het ware en levende werk van God is, dat door middel van een profeet hersteld is om allen tot zegen te zijn die het aanvaarden en de beginselen ervan naleven.’3

President Hinckleys zending zette de toon voor zijn levenslange toewijding aan het werk van de Heer. Als president van de kerk reisde hij ruim anderhalf miljoen kilometer naar meer dan zeventig landen om er van Jezus Christus en zijn herstelde evangelie te getuigen.4

President Hinckley riep de leden van de kerk regelmatig op om samen met hem het evangelie te verkondigen. Tijdens zijn termijn als president van de kerk gaven ruim vierhonderdduizend voltijdzendelingen gehoor aan die oproep. Mede dankzij hun werk en de inspanningen van andere leden lieten 3,5 miljoen mensen zich in die periode dopen.5

President Hinckley heeft als eeuwige optimist over zijn expansieve visie van de groei van het werk van de Heer verteld:

‘Als we naar voren treden, ons doel niet uit het oog verliezen, van niemand kwaadspreken en de grote beginselen naleven die wij als waarheid aanvaarden, zal dit werk in heerlijkheid en macht over heel de aarde voorwaarts gaan. De deuren die nu voor de verkondiging van het evangelie gesloten zijn, zullen ontgrendeld worden.’6

‘Onze hoop voor de toekomst is groot en ons geloof is sterk. We weten dat we nog maar een bescheiden begin hebben gemaakt vergeleken bij wat er in de komende jaren nog zal gebeuren. […] Onze verplichting om voorwaarts te gaan weegt heel zwaar, maar onze mogelijkheden zijn magnifiek.’7

Afbeelding
zendelingen onderwijzen gezin

‘Laten we contacten met de buitenwereld leggen, zendingswerk verrichten, en iedereen die wil luisteren over de herstelling van het evangelie vertellen.’

Leringen van Gordon B. Hinckley

1

We dienen in heel de wereld zendingswerk te doen en iedereen die wil luisteren te onderwijzen.

Het is onze goddelijke taak om het evangelie naar elke natie, elk geslacht, elke taal en elk volk te brengen. We hebben de opdracht om in de naam van de Heer Jezus Christus te onderwijzen en te dopen. De herrezen Heiland heeft gezegd: ‘Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen’ [Markus 16:15]. We zijn betrokken bij een grootse kruistocht voor waarheid en goedheid.8

Vóór de organisatie van de kerk was er al zendingswerk. En ondanks de moeilijke periodes die we als volk doorstaan hebben, bestaat het nog steeds. Laten we ons allen voornemen om nieuwe kansen aan te grijpen, met een hernieuwd besef van onze taak en een nieuw plichtsbesef om onze Vader in de hemel bij zijn geweldige werk te assisteren om de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van zijn zoons en dochters in de hele wereld tot stand te brengen.9

Laten we als heiligen der laatste dagen contact leggen met mensen die geen lid van onze kerk zijn. Laten we nooit arrogant zijn of denken dat we beter zijn dan anderen. Mogen we daarentegen liefde, respect en behulpzaamheid tonen. We worden uitermate verkeerd begrepen en ik ben bang dat het vaak onze eigen schuld is. We kunnen toleranter, behulpzamer, vriendelijker en een beter voorbeeld zijn. Laten we onze kinderen leren dat ze andere mensen moeten respecteren, liefhebben, waarderen en dat ze hen vriendelijk moeten behandelen. Dat zal tot veel betere resultaten leiden dan een houding van eigenwaan. […]

Laten we contacten met de buitenwereld leggen, zendingswerk verrichten, en iedereen die wil luisteren over de herstelling van het evangelie vertellen. Laten we zonder angst, maar ook zonder zelfingenomenheid, over het eerste visioen spreken. Laten we van het Boek van Mormon getuigen, en van de herstelling van het priesterschap. Broeders en zusters, laten we op onze knieën gaan en om de kans vragen om anderen in de vreugde van het evangelie te laten delen.10

Het is wonderbaarlijk dat duizenden mensen door het wonder van de Heilige Geest geraakt worden, dat zij geloven en aanvaarden en lid van de kerk worden. Ze laten zich dopen. Hun leven wordt voor altijd ten goede veranderd. Er vinden wonderen plaats. Er komt een geloofszaadje in hun hart. Dat groeit naarmate zij meer leren. En zij aanvaarden het ene beginsel na het andere, tot zij alle heerlijke zegeningen hebben die iedereen ontvangt die vol geloof als lid van deze kerk leeft, namelijk De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.11

2

We dienen de voltijdzendelingen te helpen om anderen tot kennis van de waarheid te brengen.

In Zuid-Amerika ontmoette ik een vrouw die pas lid van de kerk was geworden. Door haar grote liefde voor wat ze gevonden had, was ze er anderen vol vuur over gaan vertellen. In een periode van zeven maanden na haar doop had ze driehonderd kennissen naar de zendelingen verwezen, zodat die het evangelie aan hen konden uitleggen. Op een gegeven moment sloten er zich zestig bij de kerk aan. Waarschijnlijk zijn er nog meer lid geworden. In São Paulo (Brazilië) ontmoette ik de jonge zendeling die haar over het evangelie verteld had. Ook hij was een bekeerling. Hij was op zending gegaan om de kerk te vertegenwoordigen en had daarvoor een aanzienlijk financieel offer gebracht. De vrouw over wie ik het heb, was één van de 43 mensen die hij in die tijd had geholpen om zich bij de kerk aan te sluiten. Deze Braziliaanse jongeman had gezorgd voor een toename van meer dan honderd leden: 43 bekeerlingen door zijn eigen toedoen en zestig door één van die bekeerlingen, en zo zou het doorgaan.12

Zovelen van ons denken dat zendingswerk alleen maar bestaat uit langs de deuren gaan. Maar iedereen die dit werk kent, weet dat er een betere manier is. En die is door middel van de leden van de kerk. Als een lid het evangelie aan een onderzoeker introduceert, dan is er onmiddellijk een steungroep. Het lid getuigt van de waarheid van dit werk. Hij wil graag dat zijn vriend, de onderzoeker, gelukkig wordt. Hij raakt enthousiast als zijn vriend het evangelie beter leert kennen.

De voltijdzendelingen doen het eigenlijke onderwijs, maar het lid steunt dat zo goed mogelijk door aan te bieden om de lessen bij hem thuis te geven. Hij geeft oprecht getuigenis van de goddelijkheid van dit werk. Hij is beschikbaar om vragen te beantwoorden als de zendelingen er niet zijn. Hij is een vriend voor de bekeerling, die een grote, vaak moeilijke, verandering doormaakt.

We moeten ons niet voor het evangelie schamen. We moeten er trots op zijn. ‘Schaam u dan niet voor het getuigenis van onze Heere’, schreef Paulus aan Timotheüs (2 Timotheüs 1:8). We kunnen overal over het evangelie vertellen. […]

Afbeelding
vrouwen in gesprek

‘We kunnen overal over het evangelie vertellen.’

Het proces waardoor mensen in de kerk gebracht worden, is niet alleen de taak van de zendelingen. Ze hebben het meeste succes als ze via leden nieuwe onderzoekers vinden. […]

Laat in het hart van elk lid het besef groeien van zijn eigen potentieel om anderen tot kennis van de waarheid te brengen. Laat hem daaraan werken. Laat hem er oprecht over bidden. […]

Broeders en zusters, we kunnen de zendelingen het alleen laten proberen, of we kunnen ze helpen. Als ze het alleen doen, blijven ze dag in dag uit langs de deuren gaan en zal de oogst mager zijn. Of we kunnen ze helpen om onderzoekers te vinden en te onderwijzen. […]

Laat er in elke ring een besef ontwikkeld worden van de mogelijkheid om mensen te zoeken die naar het evangelie willen luisteren. Bij dat proces hoeven we niet te beledigen. We hoeven niet arrogant te zijn. De doeltreffendste brochure die we bij ons kunnen dragen, is onze goede levenswijze en ons voorbeeld. En als we aan dit werk deelnemen, zal onze levenswijze zelfs beter worden, want we letten er dan op dat we niets doen of zeggen dat de vooruitgang zou kunnen hinderen van hen die wij naar de waarheid proberen te leiden. […]

Er moet op alle niveaus in de kerk een toename van enthousiasme komen. Laat [het zendingswerk] af en toe in de avondmaalsdienst behandelen. Laat het in de wekelijkse vergaderingen van de priesterschap en de ZHV bespreken. Laat de jongemannen en de jongevrouwen manieren bespreken om bij deze belangrijke onderneming te helpen. Laat zelfs de jeugdwerkkinderen manieren bedenken om te helpen. Veel ouders zijn bij de kerk gekomen door een kind dat voor het jeugdwerk was uitgenodigd. […]

‘Broeders en zusters in de wijken en ringen, in de districten en gemeenten, ik verzoek u uit te groeien tot een enorm leger met enthousiasme voor dit werk en het grote verlangen de zendelingen te assisteren bij de ontzagwekkende taak die zij hebben om het evangelie naar alle naties, geslachten, talen en volken te brengen. ‘Het veld is reeds wit [en klaar] om te oogsten’ (LV 4:4). Dat heeft de Heer meermaals gezegd. Geloven we zijn woord niet?13

Ten behoeve van de zendelingen […] wil ik de heiligen aanmoedigen om al het mogelijke te doen om verwijzingen te geven [van mensen] die onderwezen kunnen worden. U zult gelukkig zijn als u dat doet. U zult vreugde ontvangen door alle mensen die via u met de kerk in aanraking komen. Ik doe die belofte aan ieder van u.14

3

Voltijdzendelingen ervaren blijvend geluk.

We moeten de lat van normen en voorwaarden hoger leggen voor hen die als afgezanten van de Heer Jezus Christus de wereld ingaan.15

Deze wereld heeft behoefte aan de kracht van een onvervalst getuigenis. Er is behoefte aan het evangelie van Jezus Christus, en de wereld hoort dat evangelie alleen als er boodschappers zijn om het te verkondigen.

Wij vragen ouders hun kinderen van jongs af aan [op een voltijdzending] voor te bereiden. Daar waar er gezinsgebed en gezinsavond gehouden worden, waar de Schriften worden gelezen en waar de ouders actief in de kerk zijn en met geestdrift over de kerk en het evangelie spreken, zullen de kinderen op een natuurlijke wijze het verlangen ontwikkelen om anderen over het evangelie te vertellen. In zulke gezinnen is het vervullen van een zending gewoonlijk een traditie. Er wordt een spaarrekening voor het kind geopend als het nog jong is. De jongens groeien op met de vanzelfsprekende verwachting dat ze op zending zullen gaan. Op die manier maakt het vervullen van een zending evenzeer deel uit van hun planning als hun studie.16

Zendingswerk is eigenlijk een priesterschapstaak. Daarom moeten onze jongemannen het grootste aandeel leveren. Dat is hun taak en hun plicht.17

[Jongemannen], ik hoop dat jullie allemaal een zending op het oog hebben. Ik kan je geen plezier beloven. Ik kan je geen gemak en comfort beloven. Ik kan je niet beloven dat je je nooit ontmoedigd, bang of volkomen ellendig zult voelen. Maar ik kan je wel beloven dat je zult groeien zoals je nog nooit in een vergelijkbare periode in je hele leven gegroeid bent. Ik kan je geluk beloven dat uniek, geweldig en blijvend is. Ik kan je beloven dat je je leven opnieuw onder de loep zult nemen, dat je nieuwe prioriteiten zult stellen, dat je dichter bij de Heer zult leven, dat het gebed een werkelijke en geweldige ervaring zal worden, dat je zult geloven dat je goede werken resultaat zullen opleveren.18

Wij hebben een aantal jonge vrouwen [op zending] nodig. Zij doen fantastisch werk. Zij bezoeken mensen die geen mannelijke zendelingen willen binnenlaten. […]

[Maar] jongevrouwen moeten niet het gevoel hebben dat ze een plicht hebben die vergelijkbaar is met die van de jongemannen. Sommigen zullen heel graag op zending willen. Als dat het geval is, moeten ze met hun bisschop en hun ouders praten. […] Ik zeg nogmaals tegen de zusters: of u nu wel of niet op zending gaat, u zult gerespecteerd worden, uw plichtsgetrouwheid zal niet in twijfel getrokken worden en uw toewijding aan de Heer en aan de kerk zullen aanvaardbaar zijn.19

Naast de behoefte aan jonge broeders en zusters, is er in het zendingsveld een toenemende behoefte aan echtparen. Oudere echtparen doen in het zendingsveld fantastisch werk. We hebben er veel meer nodig. Vooral hen die vreemde talen kunnen spreken. Ze kunnen op aanwijzing van een zorgzame zendingspresident allerlei taken uitvoeren.

Met het toenemend aantal mensen dat met pensioen gaat en nog gezond en vitaal is, zijn er velen die in de enorme behoefte kunnen voorzien om het werk van de Heer te verrichten.20

We [hebben] over de hele wereld gepensioneerde mannen en vrouwen die zinvol zendingswerk voor deze kerk doen. Hun aantal neemt toe. Zij gaan waarheen zij worden geroepen. Zij gaan waar zij nodig zijn. Ze smeden vriendschapsbanden en zetten hun vaardigheden in. Ze geven nieuwe kansen aan hen die nooit de mensen zullen vergeten die in een geest van volledige onzelfzuchtigheid onder hen zijn gekomen om te onderwijzen en goed werk te verzetten. Zij krijgen er geen geld voor. Ze doen dit op hun eigen kosten. Hun toewijding is oneindig groot. De vruchten van hun inzet zijn ontelbaar.21

Afbeelding
zendelingzusters in menigte

‘Deze wereld heeft behoefte […] aan het evangelie van Jezus Christus, en de wereld hoort dat evangelie alleen als er boodschappers zijn om het te verkondigen.’

4

Als we het evangelie verkondigen, overwint de Geest van de Heer onze onderlinge verschillen.

Aangezien we allemaal kinderen van God zijn, worden we door dezelfde waarheden geraakt. Het feit dat iemand een andere huidskleur heeft, dat zijn ogen er een beetje anders uitzien, of dat hij een andere kledingstijl heeft, maakt van hem geen ander soort mens. Wereldwijd reageren mensen op min of meer dezelfde manier op prikkels. Als ze het koud hebben, zoeken ze warmte; ze kennen dezelfde pijnen; ze ondergaan verdriet en ervaren vreugde. […]

Wanneer verschillen — tussen ons en onze buren of tussen de ene cultuur en de andere — obstakels opwerpen in ons streven om het evangelie te verkondigen, kan kalme hoffelijkheid die obstakels vaak wegwerken. Ik getuig dat als wij het gebod van de Heer gehoorzamen om het evangelie te verkondigen, de Geest van de Heer de verschillen zal overwinnen tussen hem die onderwijst en hem die onderwezen wordt. De Heer verduidelijkte dit proces toen Hij zei: ‘Daarom begrijpen hij die [door de Geest] predikt en hij die [door de Geest] ontvangt elkaar en beiden worden opgebouwd en verblijden zich tezamen’ (LV 50:22).

Ik ben ervan overtuigd dat ons doeltreffendste hulpmiddel bij onze roeping om het evangelie te verkondigen, de Geest van de Heer is. Wij hebben Hem allemaal in anderen zien werken. Bij ons werk voor de Heer hebben wij Hem ook zelf gevoeld. Op zulke momenten vallen de oppervlakkige verschillen tussen ons en degene die wij onderwijzen ons als schellen van de ogen. (Zie 2 Nephi 30:6.) Een heerlijk warm gevoel van verbondenheid en begrip welt bij ons op. Het is letterlijk zo dat we elkaar begrijpen en het is letterlijk zo dat we beiden worden opgebouwd en ons samen verheugen.22

5

Als we in geloof voorwaarts gaan, zal de Heer onze inspanningen om het evangelie uit te dragen zegenen.

We zijn werkelijk bij een wonderbaar werk en een wonder betrokken. […] De God van de hemel heeft dit wonder in de laatste dagen gewrocht en wat wij hebben gezien is slechts een voorsmaak van grotere zaken in het verschiet. Het werk zal door nederige mannen en vrouwen, jong en oud, tot stand worden gebracht.23

Het werk zal slagen omdat de Heer heeft beloofd:

‘En wie u ontvangt, daar zal Ik eveneens zijn, want Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen’ (LV 84:88).

Laten we met deze door God gegeven opdracht en door God beloofde zegeningen in geloof voorwaarts gaan. Als we dat doen, zal de Heer onze inspanningen zegenen. Laten we ons deel doen om anderen met het evangelie in aanraking te brengen, eerst door ons voorbeeld en dan door geïnspireerde leringen.

De steen die zonder toedoen van mensenhanden uit de berg werd gehouwen, rolt verder en vervult de hele aarde. (Zie Daniël 2.) Ik getuig van deze waarheid en van de waarheid dat eenieder van ons hulp kan verlenen op manieren die bij onze omstandigheden passen, als wij openstaan voor de leiding en inspiratie van onze Vader in de hemel. Wij verrichten het werk van God. Met zijn zegen zullen wij niet falen.24

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Waarom zijn we soms bang om over het evangelie te praten? Hoe kunnen we die angst overwinnen en met anderen praten? (Zie onderdeel 1.) Van welke wonderen betreffende zendingswerk bent u getuige geweest?

  • Waarom hebben zendelingen ‘het meeste succes als ze via leden nieuwe onderzoekers vinden’? (Zie onderdeel 2.) Op welke andere manieren kunnen leden de voltijdzendelingen bijstaan?

  • Waarom heeft een voltijdzending zo’n grote invloed op diegenen die er een vervullen? Hoe kunnen ouders hun kinderen op een voltijdzending voorbereiden? (Zie onderdeel 3.) Hoe kunnen familieleden oudere echtparen op een zending voorbereiden?

  • Lees onderdeel 4 door. Welke eigenschappen hebben alle mensen gemeen? Hoe kunnen we de verschillen overwinnen die het verkondigen van het evangelie lijken te verhinderen? Hoe hebt u de Geest van de Heer anderen zien helpen om hun verschillen te overwinnen?

  • President Hinckley benadrukt dat de Heer onze inspanningen om het evangelie uit te dragen, zal zegenen als we ‘in geloof voorwaarts gaan’ (onderdeel 5). Hoe kunt u uw verlangen en geloof om het evangelie te verkondigen, versterken?

Relevante Schriftteksten

Jesaja 52:7; Mattheüs 28:19–20; Alma 26:1–5; LV 1:20–23; 4; 18:15–16; 38:40–41

Onderwijstip

‘Wees niet bang voor stilte. Mensen hebben vaak even tijd nodig om over vragen na te denken, ze te beantwoorden en hun gevoelens onder woorden te brengen. U kunt even stil zijn nadat u een vraag hebt gesteld, nadat iemand iets over een geestelijke ervaring heeft verteld of als iemand moeite heeft om zijn of haar gevoelens onder woorden te brengen.’ (Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], 67.)

Noten

  1. ‘The Question of a Mission’, Ensign, mei 1986, 40.

  2. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith: The Biography of Gordon B. Hinckley (1996), 58.

  3. ‘The Question of a Mission’, 40.

  4. Zie ‘Openingswoord’, Liahona, mei 2005, 5.

  5. Zie ‘Ik ben schoon’, Liahona, mei 2007, 60.

  6. ‘Look to the Future’, Ensign, november 1997, 68.

  7. ‘Openingswoord’, 6.

  8. ‘True to the Faith’, Ensign, mei 1997, 67.

  9. ‘Find the Lambs, Feed the Sheep’, Ensign, mei 1999, 110.

  10. ‘A Time of New Beginnings’, Ensign, mei 2000, 87.

  11. ‘The Miracle of Faith’, Ensign, mei 2001, 68.

  12. ‘Be Not Afraid, Only Believe’, Ensign, februari 1996, 5.

  13. ‘Find the Lambs, Feed the Sheep’, 105–107, 110.

  14. Teachings of Gordon B. Hinckley (1997), 374.

  15. ‘Aan de mannen van de priesterschap’, Liahona, november 2002, 57.

  16. ‘There Must Be Messengers’, Ensign, oktober 1987, 2.

  17. ‘Some Thoughts on Temples, Retention of Converts, and Missionary Service’, Ensign, november 1997, 52.

  18. ‘To the Boys and to the Men’, Ensign, november 1998, 52.

  19. ‘Some Thoughts on Temples, Retention of Converts, and Missionary Service’, 52.

  20. ‘There Must Be Messengers’, 4.

  21. Discourses of President Gordon B. Hinckley, deel 2: 2000–2004 (2005), 517–518.

  22. ‘We Have a Work to Do’, Ensign, februari 1988, 5–6.

  23. ‘We Have a Work to Do’, 6.

  24. ‘We Have a Work to Do’, 6.