Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 21: De kracht van vriendelijkheid


Hoofdstuk 21

De kracht van vriendelijkheid

Door vriendelijk en geduldig te zijn, kunnen we harten verzachten en anderen aanmoedigen om een goed leven te leiden.

Uit het leven van George Albert Smith

George Albert Smith geloofde heilig in de kracht van vriendelijkheid om harten te verzachten. Hij verklaarde dat we ‘onze problemen in de geest van liefde en vriendelijkheid jegens allen dienen op te lossen.’1 Zijn kleindochter heeft verteld hoe zijn vriendelijkheid en consideratie voor anderen rust bracht in een gespannen situatie:

‘Op een hete zomerdag was er een probleem ontstaan onder de straat vlak bij opa’s huis in Salt Lake City, en een paar werklieden van de stad waren gekomen om het te repareren. Het was heet buiten, de zon scheen onverbiddelijk, en om het werk te klaren moest er flink gehakt en gegraven worden, waar de mannen flink van gingen zweten. De werkers namen het niet zo nauw met hun taalgebruik, of misschien was hun daar van huis uit niets over bijgebracht, maar ze vloekten en bezigden de afschuwelijkste taal. Hun taal werd veel buren, die de ramen open hadden staan om nog een zuchtje verkoeling te krijgen, al gauw te veel.

‘Sommigen gingen naar buiten en vroegen de mannen op te houden met vloeken, en voegden daar bovendien aan toe dat broeder Smith in de straat woonde — konden ze niet een klein beetje respect hebben en hun mond houden? Daarop vuurden de mannen een nieuwe scheldkanonnade af. Opa maakte rustig wat limonade, waarna hij de kan met wat glazen op een dienblad zette en ermee naar de zwoegende mannen liep: ‘Jongens, jullie zien er moe en bezweet uit. Waarom komen jullie niet even onder de bomen in mijn tuin zitten om een glas limonade te drinken?’ De mannen, die hun boosheid vergeten waren, konden dit gebaar zonder meer waarderen. Na deze prettige onderbreking gingen zij weer aan het werk en voltooiden hun werk zonder een onvertogen woord te laten vallen.’2 [Zie suggestie 1 op p. 231.]

Een van de redenen dat president Smith anderen vriendelijk bejegende, was dat hij van mening was dat er in ieder mens van nature goedheid schuilt. Slechts een paar weken vóór het overlijden van president Smith, zocht ouderling Matthew Cowley, van het Quorum der Twaalf Apostelen, hem op in het ziekenhuis. ‘Toen ik bij zijn bed stond,’ zei hij, ‘reikte hij mij de hand, waarna hij mijn hand stevig vastgreep en zei: “Jongeman, denk er altijd aan dat er in ieder mens goedheid schuilt als je maar de moeite neemt om ernaar te zoeken.”’

Ouderling Cowley zei vervolgens over president Smith:

‘Hij hield van iedereen, omdat hij in ieder het goede zag. Hij kon de zonde niet met de minste mate van toelating aanschouwen, maar hij hield van de zondaar, omdat hij wist dat God liefde is [zie 1 Johannes 4:16], en dat het Gods liefde is die de mensenziel hernieuwt en, door dit proces, de zondaar tot een heilige omvormt.

‘Misschien waren er zondaars die zijn liefde ten onrechte voor respect aanzagen. Hij had geen respect voor zondaars, maar hij hield van hen. Ik ben er zeker van dat zijn liefde is doorgedrongen in het hart en leven van hen die hij liefhad.’3

Leringen van George Albert Smith

De Geest van de Heer is een geest van vriendelijkheid, niet van ongevoeligheid en afkeuring.

Ik voel mij soms verdrietig als ik hoor hoeveel lelijke dingen er worden gezegd, niet alleen over de mensen in de kerk, maar ook over mensen in de wereld. Gewoonlijk worden die lelijke dingen niet onder inspiratie van de Heer gesproken. De Geest van de Heer is een geest van vriendelijkheid; een geest van geduld; een geest van naastenliefde, verdraagzaamheid en lankmoedigheid; en er is niemand onder ons die niet al die deugden nodig heeft, die het gevolg zijn van de verwerving van de Geest van onze hemelse Vader.4

Elke vredige invloed dient aangewend te worden. Lucifer probeert met alle mogelijke middelen de ziel van de mens te vernietigen. Hij is actiever dan ooit en hij gaat op een geniepige manier te werk. Ik wil geen tijd besteden aan alle manieren waarop hij te werk gaat, maar er is één manier die hij aanwendt en die hij al vanaf het begin van de wereld gebruikt, en dat is iemand ertoe aan te zetten om de reputatie van een ander te vernietigen door lelijke dingen over hem te zeggen.5

Het is zo gemakkelijk om iemand te bekritiseren, zo gemakkelijk om te vitten, en soms zeggen we iets lelijks over onze buren of vrienden. Maar dit is wat onze hemelse Vader gezegd heeft (…):

‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt;

‘want met het oordeel, waarmede gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden.

‘Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet?

‘Hoe zult gij dan tot uw broeder zeggen: Laat mij de splinter uit uw oog wegdoen, terwijl, zie, de balk in uw oog is?’ [Matteüs 7:1–4.]

Ons is als volk geadviseerd niet kritisch te zijn, niet onvriendelijk te zijn, geen lelijke dingen te zeggen over anderen. We behoren wat dat betreft het beste voorbeeld in de hele wereld te zijn. Denk aan de kritiek die tegenwoordig wordt gespuid. Sla de krant erop na en lees de lelijke dingen die men over anderen zegt, en maar al te vaak heeft degene die bekritiseert een balk in zijn eigen oog waardoor hij in het geheel niet helder ziet, hoewel hij denkt dat zijn broeder een splinter in zijn oog heeft6 [Zie suggestie 2 op p. 231.]

Zijn wij doorgaans niet geneigd beperkingen en zwakheden bij anderen te zien? Toch is dat in strijd met de leringen van het evangelie van Jezus Christus. Er zijn mensen die altijd maar vitten en afbrekende kritiek hebben. Er is verschil in kritiek. Als we onder invloed van de Geest opbouwende kritiek leveren, kunnen we op een goede en profijtelijke manier veranderingen aanbrengen. Maar als we op alles en iedereen vitten of de zwakheden en gebreken van anderen uitvergroten, is dat nooit het resultaat van de invloed van de Geest van onze hemelse Vader en is dat altijd schadelijk.7

We dienen de goede eigenschappen in anderen te zien en oprechte complimenten te geven.

Ik sta hier vanavond om te spreken over een man die verscheidene jaren geleden naar huis is geroepen. (…) Ik heb het over Francis M. Lyman [van het Quorum der Twaalf Apostelen] en ik wil tot u zeggen dat die grote man zo beminnelijk als een baby was, zo beminnelijk als een klein kind, en dat zijn verlangen om te helpen en te bemoedigen prachtig was. Ik heb hem vaak zijn broeders horen complimenteren als ze iets prijzenswaardig hadden gedaan — één had een goede toespraak gehouden, een ander had een krachtig getuigenis gegeven, een derde had iets anders lovenswaardigs gedaan. Ik heb hem zijn arm om hen heen zien slaan en horen zeggen: ‘Ik ben trots op je en op wat je gedaan hebt.’ Is dat geen lofwaardig manier van leven? Dat is de manier om gelukkig te worden. Hoeveel beter zou het zijn als we, in plaats van jaloers te zijn, de goede eigenschappen en talenten van anderen zagen, waardeerden en prezen, en het goede in [anderen] zagen.

Velen van ons zijn bijna blind als het gaat om het complimenteren van anderen. We lijken niet bij machte te zijn om te zeggen wat we zouden kunnen zeggen (…) om anderen tot zegen te zijn. Laten we oog hebben voor de goede eigenschappen van anderen en hen blij maken door ze een compliment te geven.8

Ik dring er bij u op aan, broeders en zusters, om grootmoedig te zijn. Laten we geduldig zijn met anderen zoals we willen dat anderen met ons zijn. Laten we oog hebben voor de goede eigenschappen van onze buren en vrienden en daar nadruk op leggen; laten we niet vitten en kritiseren. Als we dat doen zullen we zonlicht uitstralen, en wie ons goed kennen, zullen ons liefhebben.9 [Zie suggestie 3 op p. 231.]

Vriendelijkheid heeft de kracht in zich om mensen hun fouten te laten inzien.

Mensen begaan fouten. Er zijn mensen onder ons die het verkeerde pad hebben gekozen, maar zij zijn de kinderen van onze Heer en Hij houdt van ze. Hij heeft u en mij het recht gegeven om, in vriendelijkheid en liefde, en met geduld en de wens een zegen voor hen te zijn, naar ze toe te gaan en ze af te brengen van de fouten die ze begaan. Ik heb niet het recht om iemand die fouten heeft begaan en die nog steeds begaat te oordelen, tenzij ik daartoe ben geroepen op grond van het gezag dat op mij is bevestigd. Maar het is mijn voorrecht om ze, als ik ze iets verkeerds zie doen, zo mogelijk, op de een of andere manier, terug te brengen op het pad dat tot eeuwig leven in het celestiale koninkrijk leidt.10

Laten we niet klagen over onze vrienden en onze naasten, omdat ze niet doen wat we willen. Laten we ze liever zo liefhebben dat ze gaan doen wat hun hemelse Vader van ze verwacht. Dat kunnen we doen, en we kunnen hun vertrouwen of liefde niet op een andere manier verkrijgen.11

Vriendelijkheid kan veel vreugde, troost en genoegen toevoegen aan het leven van onze naasten en vrienden. Ik zou dat woord graag in hoofdletters willen schrijven en met felle kleuren willen aanzetten. Vriendelijkheid is een gave van God om harten mee te verzachten en koppige zielen mild te stemmen en ze begrip te geven van Gods doelstellingen.12 [Zie suggestie 4 op p. 231.]

Liefde en vriendelijkheid thuis kan kinderen ertoe brengen dat ze naar onze raad luisteren.

Het is onze plicht — eigenlijk hoor ik te zeggen dat het zowel ons voorrecht als onze plicht is — voldoende tijd te nemen om onze kinderen met bescherming te omringen en ze lief te hebben, en wel zo dat we hun liefde waard zijn, zodat ze graag naar onze raad en ons advies willen luisteren.13

Wees dusdanig liefdevol en vriendelijk dat vrede, gebed en dankbetuiging in uw huis aanwezig zijn. Laat uw huis niet slechts een plek zijn om uw hoed op te hangen en een maaltijd te nuttigen om daarna elders tijd door te brengen, maar laat uw huis een plek zijn waar de Geest van de Heer vertoeft.14

Ik bid dat we vervuld mogen zijn van die geest die van [de Heer] komt, de geest van liefde, van vriendelijkheid en hulpvaardigheid, van geduld en verdraagzaamheid. Als we die geest in ons huis weten vast te houden, zullen onze jongens en meisjes opgroeien tot wat we willen dat ze worden.15

Ik zat een paar jaar geleden in een trein die naar het noorden reed. Ik zag in een van de coupés van de trein een vrouw die ik kende. (…) Ze herkende mij toen ik door het gangpad van de coupé liep. Ze sprak mij aan en ik vroeg: ‘Waar gaat u naartoe?’ Ze zei: ‘Ik ga naar Portland [Oregon].’ Ik wist dat het gezin het niet breed had. Ik wist ook dat deze vrouw de moeder was van meerdere zoons, dus vroeg ik: ‘Wat gaat u in Portland doen?’ Ze zei: ‘Ik heb daar een zoon in het ziekenhuis liggen.’

Het was mij ontgaan dat een van haar kinderen was verhuisd, dus stelde ik nog wat vragen, en toen kwam ze met haar verhaal. Ze zei: ‘Mijn jongste zoon is een paar weken geleden het huis uitgegaan en hij had ons niet verteld waar hij naartoe ging. We hoorden niets van hem, maar hij was ongetwijfeld weggegaan om meer van de wereld te zien; en het eerste teken van leven dat we kregen, kwam in de vorm van een telegram van het ziekenhuis in Portland, waarin stond dat onze zoon in dat ziekenhuis lag.’ Ze ging verder: ‘Uiteraard schrokken we erg van dat bericht. Er zat maar één ding op en dat was geld bij elkaar te krijgen en onmiddellijk naar die jongen toe te gaan.’

(…) Ze was bereid de lange reis door de nacht zittend af te leggen en was niet verontwaardigd door de onvriendelijke en onbezonnen houding van haar zoon; voor haar was hij haar zoon, die haar toebehoorde en die God aan haar geschonken had, en onze hemelse Vader verwachtte van haar dat ze al het mogelijke deed om hem te helpen en voor te bereiden op de mogelijkheden die hem wachtten. Dus die lange nacht, terwijl de trein voortdenderde over de rails, zat die goede vrouw daar te verlangen naar het moment dat ze haar zoon in haar armen kon sluiten. Toen ze eindelijk aankwam, ging ze zo snel mogelijk naar het ziekenhuis toe. Het geval wilde dat de plek waar ik moest zijn niet ver van het ziekenhuis af lag, dus ging ik kijken wat er was gebeurd.

Daar zat die lieve moeder aan het bed van haar jongen, die een zware longontsteking had opgelopen en veel pijn had. Ze vaarde niet tegen hem uit omdat hij zich niets aan haar gelegen had laten liggen; ze koesterde geen wrok over zijn onnadenkendheid en zijn zorgeloosheid, ze was alleen dankbaar dat ze bij haar zoon was die ze van God had gekregen. Ze deed er alles aan om haar kind weer op de been te krijgen, voor wie ze, om het in de wereld te brengen, met onze hemelse Vader een samenwerkingsverband was aangegaan. Hij was, tussen twee haakjes, rond de zestien, maar nog steeds haar baby. Ze probeerde hem op te monteren door met hem te praten over dingen waar hij blij van werd, de mooie toekomst die voor hem lag als hij eenmaal beter was. Hadden de angst en wanhoop vóór haar komst nog op zijn gezicht gelegen, nu straalde het gelaat van de jongen van licht, vrede en blijdschap, terwijl hij opkeek naar de vrouw die haar leven had gewaagd om hem het leven te schenken, en die een lange reis had gemaakt om aan zijn bed te zitten en hem op te monteren.

Ik vraag mij wel eens af of moeders beseffen hoe geweldig ze in de ogen van hun kinderen zijn in een geval zoals dit. Die jongen had zich voordat zijn moeder arriveerde duizendmaal voorgenomen dat hij nooit meer opstandig zou zijn en nooit meer zou vergeten wat zij allemaal voor hem had gedaan. Hij nam zich voor dat hij haar zo lang hij leefde in ere zou houden16 [Zie suggestie 5 op p. 231.]

Ik bid dat de liefde voor het evangelie van onze Heer in onze ziel zal branden en ons leven zal verrijken, dat mannen liever voor hun vrouw zijn, en vrouwen liever voor hun man, ouders voor hun kinderen, en kinderen voor hun ouders, vanwege het evangelie van Jezus Christus, dat het evangelie van liefde en vriendelijkheid is.17

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Lees het verhaal over George Albert Smith die de vermoeide werklui limonade aanbood (p. 223). Bent u er weleens getuige van geweest dat een vriendelijke daad iemands hart verzachtte? Welke problemen kunnen zoal worden opgelost met ‘de geest van liefde en vriendelijkheid jegens allen’?

  2. President Smith verklaarde dat we ‘het beste voorbeeld in de hele wereld [behoren] te zijn’ in het mijden van scherpe kritiek (p. 226). In welke situaties kunnen we zo’n voorbeeld geven? Waarom zijn scherpe kritiek leveren en vitten volgens u zo schadelijk?

  3. Op p. 227 vertelt president Smith over ouderling Francis M. Lyman die zijn broeders complimenten maakte. Hebt u wel eens een oprecht compliment gekregen? Wat voor invloed had dat op u? Denk even na over wie u een compliment kunt geven.

  4. President Smith verklaarde dat ‘vriendelijkheid een gave [is] die van God komt om harten mee te verzachten’ (p. 228). Welke verhalen kent u uit de Schriften die dit beginsel illustreren? (Zie Matteüs 9:10–13; Alma 20:1–27 voor enkele voorbeelden.)

  5. Neem het verhaal over de moeder die haar zoon in het ziekenhuis opzoekt door (pp. 228–230). Waarom is het soms moeilijk om als de moeder in het verhaal te reageren als een kind het verkeerde pad opgaat? Overweeg met gebed hoe de band die u met uw gezin heeft, door vriendelijkheid en geduld kan worden verbeterd.

Relevante teksten: Spreuken 15:1; Matteüs 18:15; Johannes 8:2–11; Efeziërs 4:29–32; 3 Nephi 12:22–24; Leer en Verbonden 121:41–46

Onderwijstip: U kunt groepsgesprekjes gebruiken ‘om veel mensen in de klas in de gelegenheid te stellen aan de les deel te nemen. Personen die gewoonlijk aarzelen om deel te nemen, zijn in een kleinere groep misschien wel in staat om hun mening te geven’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 164).

Noten

  1. Conference Report, april 1941, p. 28.

  2. Martha Stewart Hatch. In: Susan Arrington Madsen, The Lord Needed a Prophet (1990), pp. 130–131.

  3. Matthew Cowley, Conference Report, april 1951, pp. 166–167.

  4. Conference Report, april 1937, p. 34.

  5. ‘To the Relief Society’, Relief Society Magazine, december 1932, p. 704.

  6. Conference Report, oktober 1949, pp. 168–169.

  7. Conference Report, oktober 1934, p. 50.

  8. ‘To the Relief Society’, p. 707.

  9. Conference Report, oktober 1934, p. 50.

  10. Conference Report, april 1937, p. 34.

  11. Conference Report, oktober 1945, p. 174.

  12. ‘To the Relief Society’, p. 709.

  13. Conference Report, april 1929, p. 33.

  14. Conference Report, april 1948, p. 183.

  15. Conference Report, oktober 1950, p. 9.

  16. Deseret News, 15 mei 1926, katern 4, p. 6.

  17. Conference Report, oktober 1948, p. 167.

‘Opa maakte rustig wat limonade, waarna hij de kan met wat glazen op een dienblad zette en ermee naar de zwoegende mannen buiten liep: ‘Jongens, jullie zien er moe en bezweet uit.’

‘Wees dusdanig liefdevol en vriendelijk dat vrede, gebed en dankbetuiging in uw huis aanwezig zijn.’