Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 1: Naleven wat wij geloven


Hoofdstuk 1

Naleven wat wij geloven

Onze godsdienst moet tot uiting komen in ons dagelijks leven.

Uit het leven van George Albert Smith

Toen George Albert Smith 34 jaar was, stelde hij een lijst met voornemens op die hij zijn ‘persoonlijk credo’ noemde — elf idealen waarnaar hij zijn leven inrichtte:

‘Ik wil een vriend zijn voor mensen zonder vrienden en vreugde vinden in het helpen van arme mensen.

‘Ik wil zieken en bedroefden bezoeken en in hen het geloofsverlangen tot genezing opwekken.

‘Ik wil de waarheid verkondigen tot inzicht en zegen van het mensdom.

‘Ik wil de afgedwaalde opzoeken en hem terugwinnen voor een rechtschapen en gelukkig leven.

‘Ik wil mensen niet dwingen om mijn idealen na te streven, maar hen door liefde aanmoedigen het goede te doen.

‘Ik wil onder de mensen leven en tot de oplossing van hun problemen bijdragen, zodat hun leven op aarde gelukkig kan zijn.

‘Ik wil de publiciteit van hoge posities mijden en de vleierij van zelfzuchtige vrienden ontmoedigen.

‘Ik wil niet opzettelijk iemands gevoelens kwetsen, ook niet van iemand die mij misschien onheus heeft bejegend, maar ik zal proberen goed voor hem te zijn en vriendschap met hem te sluiten.

‘Ik wil de neiging tot zelfzucht en afgunst overwinnen en mij verheugen in het succes van alle kinderen van onze hemelse Vader.

‘Ik wil niemands vijand zijn.

‘Te weten dat de Verlosser van het mensdom de wereld het enige plan heeft gegeven dat ons hier en in het hiernamaals volledige ontwikkelingskansen biedt en gelukkig zal maken, vind ik het niet alleen mijn plicht, maar ook een zalig voorrecht, om deze waarheid te verspreiden.’1 [Zie suggestie 1 op p. 9.]

Wie president Smith hebben gekend, hebben verklaard dat hij zich werkelijk aan zijn credo hield. Ezra Taft Benson heeft als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen over een ervaring gesproken waarin president Smith trouw was aan zijn voornemen om ‘de zieken en de bedroefden [te] bezoeken en in hen het geloofsverlangen tot genezing op [te] wekken’:

‘Ik zal altijd dankbaar zijn voor de bezoeken die hij bij mij thuis aflegde terwijl ik op zending was. (…) Ik ben vooral dankbaar voor een bezoek dat hij midden in de nacht aflegde toen ons kleintje op sterven lag. Zonder enige aankondiging nam president Smith de tijd om naar ons huis te komen en zijn handen op het hoofd van dat zieke kind te leggen, dat al urenlang in haar moeders armen lag, en hij beloofde haar volledige genezing. Dat was president Smith, hij nam altijd de tijd om te helpen, vooral mensen die ziek waren, mensen die hem het hardst nodig hadden.’2

Spencer W. Kimball heeft een ander geval besproken waaruit blijkt dat president Smiths overtuiging — goeddoen aan ‘iemand die [hem] misschien onheus [had] bejegend’ — weerspiegeling vond in zijn daden:

‘Het kwam [president Smith] ter ore dat iemand de plaid uit zijn rijtuigje had gestolen. In plaats van boos te worden, was zijn reactie: “Wist ik maar wie het geweest is, dan had hij ook de deken kunnen krijgen, want hij zal het wel koud hebben gehad; en ook wat eten, want hij zal wel honger hebben gehad.”’3

Een ander heeft over George Albert Smith geschreven: ‘Zijn godsdienst is geen versteend dogma. Zijn godsdienstbeleving is geen theorie. Zij bestaat voor hem uit meer dan een bewonderenswaardig plan. Zij is meer dan een levensfilosofie. Praktisch ingesteld als hij was, was godsdienst volgens hem iemands levenswijze, iemands werkwijze, al was het maar een vriendelijk woord spreken of een glas koud water geven. Iemands godsdienstbeleving moet in zijn daden tot uiting komen. Die moet zichtbaar worden in de kleinste aspecten van iemands dagelijkse leven.’4

Een van zijn raadgevers in het Eerste Presidium, president J. Reuben Clark jr., heeft de integriteit van president Smith als volgt samengevat: ‘Hij was een van de weinige mensen van wie je kunt zeggen dat hij zelf deed wat hij predikte.’5

Leringen van George Albert Smith

Onze gehoorzaamheid aan het evangelie — niet louter ons lidmaatschap — maakt heiligen van ons.

Zijn godsdienstplichten vervullen in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen bestaat uit een toegewijd leven, het verlangen Hem waardig te zijn, naar wiens beeld we zijn geschapen en van wie we alles hebben gekregen (…) dat de moeite waard is — het evangelie van Jezus Christus.6

Wat is het een geweldig gevoel om tot een kerk te behoren die uit heiligen bestaat, of behoort te bestaan. Het is niet voldoende om in de ledenadministratie voor te komen. Het is belangrijk dat we een leven leiden dat ons het recht geeft heiligen te worden genoemd. En als u dat doet, zult u gelukkig zijn. (…)

Toen Jezus van Nazaret in de wereld kwam en het evangelie van het koninkrijk begon te verkondigen, waren er velen, in het bijzonder de intolerante farizeeën, die zijn boodschap verwierpen, omdat zij beweerden afstammelingen van Abraham te zijn, wier afstamming garant stond voor redding in het koninkrijk Gods.

De Heiland liet hun weten dat als zij kinderen van Abraham waren, zij de werken van Abraham moesten doen. [Zie Johannes 8:33–39.] Ik zou tegen de heiligen der laatste dagen willen zeggen dat wij de titel van heilige der laatste dagen alleen waardig zijn als wij het leven van een heilige leiden. En het doel van het evangelie is om ons in dat opzicht te bekwamen. De wereld is in een dusdanige toestand terechtgekomen en wordt al zo lang door de duivel misleid en heeft verklaard dat we niet meer hoeven te doen dan in God te geloven, dat het mij angst inboezemt. Het is een leugen van de duivel, meer is het niet.7 [Zie suggestie 2 op p. 9.]

Het zogenaamde ‘mormonisme’ is het evangelie van Jezus Christus. Derhalve is het de kracht Gods tot behoud voor eenieder die gelooft en zijn leringen gehoorzaamt. Niet wie zeggen ‘Here, Here’, genieten de omgang met zijn Geest, maar wie zijn wil doen [zie Lucas 6:46].8

Beginnend met het 24ste vers in het zevende hoofdstuk van Matteüs lees ik het volgende:

‘Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots.

‘En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest.

‘En een ieder, die deze mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijken op een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand.

‘En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het viel in, en zijn val was groot.’ [Matteüs 7:24–27.]

Hoevelen van ons die de wil van de Vader leren, doen die? Hoevelen van ons leggen dag aan dag een fundament en bouwen aan een huis dat bij de waardige gestalte van onze Meester past? ‘Ja, de mens is de tabernakel van God, ja, een tempel; en welke tempel ook ontwijd is, God zal die tempel verwoesten.’ [LV 93:35.] Hij heeft ons meer kennis en wijsheid dan onze medemens gegeven. De heiligen der laatste dagen hebben kennis gekregen van het voorsterfelijk bestaan; kennis dat we hier zijn omdat we onze eerste staat hebben behouden, en dat we de kans hebben gekregen om, door onze tweede staat te behouden, het eeuwige leven in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader te beërven. We zullen niet geoordeeld worden zoals onze broeders en zusters in de wereld worden geoordeeld, maar naar de grotere mogelijkheden die ons zijn gegeven. Wij zullen ons bevinden onder hen die het woord des Heren hebben ontvangen en die zijn leringen hebben gehoord, en als we ze naleven zal dat voor ons eeuwig leven zijn, maar als we dat niet doen, is veroordeling het gevolg.9

Laten we het beter doen dan ooit tevoren. Laten we ons opnieuw voornemen om ware heiligen der laatste dagen te zijn, en niet slechts doen alsof. (…) Ik ken niemand die zich niet een klein beetje zou kunnen verbeteren als hij zich erop toelegt.10

Onze hemelse Vader verwacht van ons dat wij ons voorbereiden op en leven naar de zegeningen die Hij ons heeft beloofd.

Ik heb de Bijbel opengeslagen bij het tweeëntwintigste hoofdstuk van Matteüs, waarin Jezus zijn leer door middel van een gelijkenis uitlegt:

‘En Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide:

‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte.

‘En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen (…).

‘Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad.

‘En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde.

‘Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.

‘Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.’ [Zie Matteüs 22:1–3, 11–14.] (…)

(…) Hier hebben we een man die naar het bruiloftsmaal was gekomen, en toen de tijd was gekomen, zag de koning of de meester dat hij geen bruiloftskleed droeg. Kennelijk had hij dat niet belangrijk gevonden. Hij was onvoorbereid gekomen, in de verwachting te mogen aanzitten. Hij was naar het feestmaal gekomen — ze waren allemaal voor het feestmaal uitgenodigd, en ik veronderstel dat het hun genoegzaam bekend was dat alleen wie zich gepast hadden gekleed, toegelaten zouden worden. Deze man was echter verbaasd toen hem gevraagd werd waarom hij in gebreke was gebleven.

De mensen in de wereld schijnen te denken dat ze kunnen komen wanneer het hen gelegen komt. De kinderen van onze Vader begrijpen niet dat er enige voorbereiding aan voorafgaat. De duivel heeft ze zo misleid dat ze geloven dat er geen voorbereiding nodig is, dat alles kan, maar uit de boodschap die de Heiland in een gelijkenis aan zijn volgelingen verkondigt, leren we dat er enige voorbereiding nodig is. En zonder die voorbereiding zal niemand worden toegestaan om te delen in de kostbare gaven van onze hemelse Vader. Dat is van toepassing op de leden van deze kerk die het idee hebben dat ze niets meer hoeven te doen, omdat ze zijn uitgenodigd, en omdat hun namen voorkomen in het register van de geroepenen. (…) Zij zijn de Heer vergeten en bereiden zich niet voor op het feestmaal waarvoor ze zijn uitgenodigd.

Onze hemelse Vader wil dat we ons voorbereiden op het bruiloftsmaal, want anders worden we niet toegelaten. Hij verwacht van ons dat we ons verstand vullen met de waarheid, en dat we die waarheid bij gelegenheid onder al zijn kinderen verbreiden. Het feit dat onze naam in de ledenadministratie van de kerk voorkomt, is geen garantie dat we in het celestiale koninkrijk worden toegelaten. Alleen wie dat koninkrijk waardig is, zal worden toegelaten.

Als er, in het licht van deze onzekere tijden en de verwarring die er in de wereld heerst, ooit een tijd is geweest waarin we bij onszelf behoren na te gaan of we doen wat de Heer van ons verwacht, is dat nu wel; als er ooit een tijd is geweest waarin we er zeker van moeten zijn dat we ons op het pad naar het eeuwige leven bevinden, is dat nu. Wij kunnen deze gelegenheden niet naast ons neerleggen. God laat niet met Zich spotten. Als Hij ons een gave aanbiedt, als Hij een zegen binnen ons bereik stelt, als Hij ons uitnodigt voor het feestmaal en we dat negeren, kunnen we er zeker van zijn dat we zullen delen in de ellende die ten deel valt aan wie de aangeboden zegeningen van de Heer weigeren.11

We kunnen niet zoals de wereld leven en verwachten een rechtmatige plek in het koninkrijk te krijgen. In de eerste afdeling van de Leer en Verbonden zegt de Heer over zonde, dat Hij de zonde niet met de geringste mate van toelating kan aanschouwen [zie LV 1:31]. Dat is een hard gelag, want sommigen in de kerk hebben het idee dat ze een loopje kunnen nemen met het evangelie van onze Heer en de grondslag van het eeuwige leven, en toch de plek kunnen krijgen die ze willen. Dat is niet waar. De Heer zal barmhartig zijn, maar ook rechtvaardig, en als we een zegen van Hem willen ontvangen, is er maar één manier om die te krijgen, en dat is de geboden te onderhouden die ons recht geven op die zegen.12 [Zie suggestie 3 op p. 10.]

Als wij onze volledige plicht doen, bewijst onze levenswijze ons geloof in het evangelie.

In het afgelopen jaar is het mijn voorrecht geweest om in contact te komen en over het evangelie te praten met mensen die in deze stad [Salt Lake City] wonen maar niet tot de kerk behoren. Zo sprak ik met iemand die hier al twintig jaar woont, een onberispelijk man, een goed burger, een uitstekend zakenman, iemand die ons volk gunstig gezind is. Hij zei mij dat hij hier al twintig jaar woonde en tot de conclusie was gekomen dat wij niet beter waren dan onze buren die naar andere kerken gaan; hij zag geen verschil.

Ik zeg u, broeders en zusters, dat mij dat niet als een compliment in de oren klinkt. Als het evangelie van Jezus Christus geen beter mens van mij maakt, heb ik mij niet naar behoren ontplooid. En als onze buren die niet tot deze kerk behoren jaren onder ons kunnen wonen zonder het bewijs te zien van de voordelen die naleving van de geboden Gods met zich meebrengt, dan is het tijd voor bekering in Israël. (…)

(…) Doet u uw plicht? Doen wij wat de Heer aan onze zorg heeft toevertrouwd? Beseffen wij welke plicht er op onze schouders ligt? Of drijven we doelloos stroomafwaarts en gaan we languit met de stroom mee, in de veronderstelling dat we op de laatste dag verlost zullen worden?13

We worden een volk Gode ten eigendom genoemd [zie 1 Petrus 2:9] omdat wij wellicht volledig in het evangelie van Jezus Christus geloven. (…)

Als we onze toewijding in die mate doorvoerden dat we naar ieder woord leefden dat de mond van onze hemelse Vader uitgaat [zie LV 84:44] dan zouden we een gezegend volk zijn. We leven in hoge mate naar het getuigenis dat we van onze Verlosser hebben ontvangen, en bijgevolg zijn we een gezegend volk. Maar we zouden nog meer gezegend worden en voorspoediger zijn als we onszelf ertoe konden brengen om onze volledige plicht te doen.

Ik bid dat de geest die ons in staat stelt om getrouw te dienen bij ons mag zijn, dat het verlangen om goed te doen sterker zal zijn dan de verleidingen die op ons pad komen. En dat onze goede werken, waar we die ook doen, anderen ertoe zullen brengen om onze Vader die in de hemelen is te verheerlijken [zie Matteüs 5:16].14

Laten we even naar onszelf kijken. Doen we wat we zouden moeten doen? En zo niet, laten we ons dan veranderen en het beter doen. Als we doen wat we moeten doen, als we alom goeddoen aan de kinderen van onze Vader, dan stellen we voor onszelf de zegen van een alwetende Vader veilig en zullen we ons verheugen in het goede dat we hier bewerkstelligen. (…)

Laten we nederig en gebedsvol zijn, dicht bij onze hemelse Vader leven, en blijk geven van ons geloof in het evangelie van Jezus Christus door dat na te leven. Laten we blijk geven van ons geloof in God en in het werk dat Hij ons op aarde te doen heeft gegeven, door een correct en consequent leven, want dat is ten slotte het sterkste getuigenis dat we kunnen geven van de waarheid van dit werk. 15 [Zie suggestie 4 op p. 10.]

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Denk terwijl u het credo van president Smith doorleest (pp. 1–2) welke idealen of beginselen u zelf wilt volgen. Overweeg die in een dagboek op te schrijven.

  2. Lees de laatste vier volledige alinea’s op p. 3. Wat betekent het om een heilige der laatste dagen te zijn? Wat kunnen ouders doen om hun kinderen te leren hoe ze het leven van een heilige kunnen leiden?

  3. Terwijl u de paragraaf leest die op p. 5 begint vraagt u zich af hoe de gelijkenis van het bruiloftsmaal op u van toepassing kan zijn (zie ook Matteüs 22:1–14). Wat denkt u bijvoorbeeld dat het bruiloftsmaal voorstelt? Wie stellen de genodigde gasten voor? Overweeg wat u kunt doen om u ‘voor [te] bereiden op het bruiloftsmaal’ (p. 7).

  4. Lees de laatste alinea van leringen (op p. 9) en denk aan iemand die u kent die een groot getuigenis van het evangelie heeft. Hoe geeft die persoon blijk van zijn of haar getuigenis? Overweeg wat u kunt doen om blijk te geven van uw getuigenis.

Relevante teksten: Matteüs 7:16–23; Jakobus 1:22–25; 2:15–18; 1 Johannes 2:3–6; Moroni 7:3–5; Leer en Verbonden 41:5

Onderwijstip: ‘De kerk heeft lesboeken en ander materiaal gepubliceerd om ons behulpzaam te zijn bij het onderwijzen uit de Schriften en de woorden van de hedendaagse profeten. Verklarende verhandelingen of andere naslagwerken zijn nagenoeg overbodig’ (Zie Onderwijzen — geen grote roeping: handleiding voor evangelieonderwijs [1999], p. 52).

Noten

  1. ‘President George Albert Smith’s Creed’, Improvement Era, april 1950, p. 262.

  2. Ezra Taft Benson, Conference Report, april 1951, p. 46.

  3. Spencer W. Kimball, The Miracle of Forgiveness (1969), p. 284.

  4. Bryant S. Hinckley, ‘Greatness in Men: Superintendent George Albert Smith’, Improvement Era, maart 1932, p. 270.

  5. J. Reuben Clark jr., in: Doyle L. Green, ‘Tributes Paid President George Albert Smith’, Improvement Era, juni 1951, p. 405.

  6. Conference Report, april 1949, p. 8.

  7. ‘The Church with Divine Authority’, Deseret News, 28 september 1946, kerkkatern, pp. 1, 6.

  8. Conference Report, april 1913, pp. 28–29.

  9. Conference Report, oktober 1906, p. 47.

  10. Conference Report, april 1941, p. 27.

  11. Conference Report, oktober 1930, pp. 66–68.

  12. Conferentie voor zeventigers en ringzendelingen, 4 oktober 1941, p. 6.

  13. Conference Report, oktober 1916, p. 49.

  14. ‘Some Points of “Peculiarity”’, Improvement Era, maart 1949, p. 137.

  15. Conference Report, april 1914, p. 13.

‘Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots.’

‘Als we alom goeddoen aan de kinderen van onze Vader, dan (…) zullen we ons verheugen in het goede dat we hier bewerkstelligen.’