Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 12: Een enthousiast verlangen om het evangelie te verbreiden


Hoofdstuk 12

Een enthousiast verlangen om het evangelie te verbreiden

Onze broeders en zusters over de hele wereld hebben de boodschap van het herstelde evangelie nodig en het is aan ons om die aan hen te brengen.

Uit het leven van George Albert Smith

Een goede vriend van George Albert Smith heeft geschreven: ‘President George Albert Smith is een geboren zendeling. Al vanaf zijn jeugd heeft hij het grote verlangen om de leringen van het evangelie aan zijn medemens uit te dragen, om aan “de zoons en dochters van God”, die hij allen als zijn broeders en zusters beschouwt, de waarheden kenbaar te maken die aan de profeet Joseph Smith zijn geopenbaard.

‘Mij viel verschillende keren het voorrecht te beurt om per trein met president Smith te reizen. En elke keer, zodra de trein het station was uitgereden, zag ik dat hij een paar brochures uit zijn tas haalde, die in zijn jas stak en zich vervolgens onder de passagiers begaf. Op zijn vriendelijke, innemende manier legde hij al gauw contact met een medereiziger, en na korte tijd hoorde ik hem dan het verhaal over de stichting van de kerk door de profeet Joseph Smith vertellen, of over de exodus van de heiligen uit Nauvoo en hun moeilijkheden op weg naar Utah, of hoorde ik hem een evangeliebeginsel uitleggen aan zijn nieuw verworven vriend. Zo lang de reis duurde sprak hij met de ene na de andere treinreiziger. Het is mij in de veertig jaar dat ik president Smith ken duidelijk geworden dat hij, waar hij ook is, eerst en vooral een zendeling voor De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is.’1

Ook is over president Smith geschreven: ‘Zelfs met de schoorsteenveger knoopte hij een gesprek aan over het evangelie. Zelden liet hij de kans voorbijgaan om de “eeuwige waarheden van het herstelde evangelie” aan een vriend of vreemdeling uit te leggen. Dat was wat hem betreft het summum van menslievendheid, want de boodschap van Christus was het belangrijkste geschenk dat hij kon geven.’2 [Zie suggestie 1 op p. 132.]

Daar president Smith het onderwerp evangelieverbreiding veelvuldig aansneed in zijn leringen, is dit het eerste van drie hoofdstukken over dat onderwerp. Dit hoofdstuk gaat in op de redenen van evangelieverbreiding; hoofdstuk 13 bespreekt verschillende manieren waarop we aan dit belangrijke werk kunnen deelnemen; en in hoofdstuk 14 wordt beschreven hoe we daarin het doeltreffendst kunnen zijn.

Leringen van George Albert Smith

De wereld heeft behoefte aan wat wij hebben — het volledig herstelde evangelie van Jezus Christus.

De wereld bevindt zich over de volle breedte in moeilijkheden. Er zijn mannen en vrouwen die rondkijken en op zoek zijn naar wat hun vrede zal brengen. (…) Het evangelie van Jezus Christus is hersteld. Er is waarheid uit de hemel geopenbaard, en het is die waarheid — het evangelie — die het geneesmiddel voor al hun kwalen zou zijn als de wereld die maar zou kennen. Het evangelie is het enige wat hun in dit leven vrede zal brengen.3

De mensen van deze wereld dienen op rasse schreden terug te keren naar het fundament dat door de Meester van hemel en aarde is gelegd, het fundament van geloof, bekering, doop door onderdompeling tot vergeving van zonden, en ontvangst van de Heilige Geest door handoplegging van bevoegde gezagsdragers. Dat is wat de wereld van node heeft. Ik ben dankbaar dat velen zich daarop beginnen te richten. Zij volgden blindelings een pad dat tot ellende en verdriet leidde, maar binnen hun bereik bevindt zich een remedie voor alle kwalen — het evangelie van Jezus Christus. Er is voor iedereen een pad uitgezet dat, hoewel het nauw is en moeilijk begaanbaar, terugleidt tot ons aller Vader; en er is geen ander pad dat naar Hem toe leidt.4

De kerken van de wereld proberen, op hun eigen wijze, vrede in het mensenhart te brengen. Ze hebben vele verdiensten en vele waarheden, en brengen veel goeds tot stand, maar ze zijn niet door God ingesteld noch hebben hun priesters goddelijke bevoegdheid.5

De heiligen der laatste dagen zijn de enigen die van onze hemelse Vader het gezag hebben gekregen om de verordeningen van het evangelie te bedienen. De wereld heeft ons nodig.6

Er is een echte hongersnood in de wereld naar de woorden van de Heer en vele eerlijke zielen willen oprecht weten wat onze hemelse Vader van hen verlangt. Ik heb een aantal leiders van de kerken in de wereld ontmoet, en sommigen waren edelmoedig en deden veel goed werk, maar ik ben onder hen die in de verschillende kerken tot de bediening waren geroepen zelden mannen tegengekomen die begrip hadden van het doel van hun bestaan of die wisten waarom we op aarde zijn. Men kan geen onderricht geven in wat men zelf niet weet. Deze goede mannen, die het evangelie en de noodzaak van de bijbehorende verordeningen niet begrijpen, beperken hun leringen grotendeels tot zedenlessen en tot het lezen van de psalmen aan hun gemeenten. Ze kiezen enkele schriftpassages uit als basistekst voor hun preek over deugd, eerlijkheid enzovoort, wat nuttig en opbouwend is, maar weinig preken gaan over de vereisten waaraan iemand moet voldoen om het koninkrijk des hemels in te gaan. En het is deze informatie die de wereld het hardst nodig heeft. Weinig predikanten brengen hun gemeente een boodschap die haar ertoe brengt te geloven in de goddelijkheid van Jezus Christus en de noodzaak van de door Hem voorgescheven verordeningen van het evangelie.7 [Zie suggestie 2 op p. 132.]

Veel mensen zouden de waarheid omarmen als ze daartoe de kans kregen.

De kinderen van onze Vader willen graag weten wat ze behoren te doen, maar ze laten zich misleiden door algemeen verbreide kwade invloeden; er zijn veel rechtschapen mensen op aarde die blind zijn voor de waarheid. (…) De duivel doet zijn werk en de enige macht die zijn invloed teniet kan doen is het evangelie van Jezus Christus.8

De mensen waren achterdochtig. Ze geloofden niet wat ze hoorden en waren niet bereid om te doen wat Filippus, een van de discipelen van Jezus, aan Natanaël voorstelde, die bij hem op bezoek was. Filippus zei: ‘De Heer is gekomen.’

En hij omschreef Hem, waarop Natanaël vroeg: ‘Waar komt Hij vandaan?’

En Filippus antwoordde: ‘Hij komt uit Nazaret.’ En toen zij deze goede man: ‘Kan uit Nazaret iets goeds komen?’ Filippus zei daarop: ‘Kom en zie.’ (Zie Johannes 1:43–46.)

Natanaël had geleerd dat er niets goeds uit Nazaret kon komen, en toch was hij de man over wie de Heiland later zei dat Hij een Israëliet zonder bedrog was — een goed mens, maar misleid door de verhalen die hij had gehoord.

Maar toen hij zich openstelde, toen hij de uitnodiging van de discipelen, ‘kom en zie’, had geaccepteerd, kwam hij kijken.

We hebben grote vreugde onder invloed van zijn Geest genoten. We willen dat iedereen die zegen geniet. Als men dus vroeg: ‘Wat voor mensen zijn dat’, was ons antwoord: ‘Kom en zie.’9

Mijn hemelse Vader (…) heeft mij geroepen om naar verschillende werelddelen te gaan. Ik heb sinds mijn roeping meer dan anderhalf miljoen kilometer gereisd. Ik ben in veel landen en klimaten geweest, en overal heb ik goede mensen ontmoet, zoons en dochters van de levende God die op het evangelie van Jezus Christus wachten. En er zijn duizenden, honderdduizenden, miljoenen mensen die de waarheid zouden aanvaarden als ze wisten wat wij weten.10

Er zijn vele grote kerken in de wereld, vele toegewijde mannen en vrouwen, die naar de wil van onze hemelse Vader leven, voor zover zij die begrijpen. (…)

Alle mensen die overeenkomstig het licht leven dat de Heer hun heeft geschonken en Hem in vurig gebed zoeken, zullen in hun hart worden geraakt, hun verstand zal worden verlicht, en ze zullen de gelegenheid krijgen om te weten dat God weer gesproken heeft.11 [Zie suggestie 3 op p. 132.]

We dragen het evangelie enthousiast uit omdat we onze naasten liefhebben.

Het zal voor een buitenstaander wellicht niet onopgemerkt blijven dat er veel enthousiasme onder de heiligen der laatste dagen is. Een man zei onlangs nog: ‘Het is vreemd voor mij hoe vreugdevol jullie je werk doen. Het maakt niets uit of ik onder jullie met een jongere of een volwassene praat, met een tuinman of een politieagent, ze zijn allemaal tevreden, gelukkig en vol vertrouwen dat zij het evangelie van Jezus Christus bezitten.’ (…)

(…) Is het een wonder dat we enthousiast onze godsdienst beleven en dat we deze glorieuze waarheden ijverig onder de aandacht van onze naasten willen brengen? Is het een wonder dat we bereidwillig en blijmoedig gehoor geven als de tijd komt dat onze zoons op zending worden geroepen, of als ons gevraagd wordt ons werk opzij te leggen en als dienstknechten van de levende God op pad te gaan, bekleed met kracht uit den hoge en het gezag dat in deze laatste dagen is verleend om deze wonderbare waarheden, die ons leven hebben verrijkt, aan alle mensen te verkondigen?12

Het is het evangelie van Jezus Christus dat we verkondigen. In ons hart brandt het verlangen om de zielen van de mensenkinderen te redden. We doen het niet om op de voorgrond te treden of om een financieel machtig volk te worden; we doen het niet om de hemel in geprezen te worden; we doen het zodat de zoons en dochters van God, waar ze zich ook bevinden, dit evangelie kunnen horen, dat de kracht Gods is tot behoud van iedereen die gelooft en de wetten ervan naleeft. En wie geloven, volgen het patroon dat door de Heiland gegeven is toen Hij zei: ‘Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.’ [Marcus 16:16.]13

Denk aan de verantwoordelijkheid die op ons rust als we achteloos of onverschillig zijn en niet de waarheid uitdragen aan diegenen van wie de Heer net zoveel houdt als van ons en die Hem dierbaar zijn. Ik heb het gevoel dat sommige leden van deze kerk zich hier bewust van moeten worden. Ik denk dat we ons meer inspanningen moeten getroosten om alle waarheid die deze kerk heeft aan de kinderen van onze Vader kenbaar te maken.14

Als onze buurman ziek is, zorgen we graag voor hem; als er een sterfgeval in zijn familie is, proberen we hem te troosten. Maar jaar in, jaar uit laten we hem een leven leiden dat funest is voor zijn kansen op eeuwig leven, we gaan aan hem voorbij alsof hij niet bestaat.15

Beseffen wij dat iedere man naar het beeld van God geschapen is en een zoon van God is, en dat iedere vrouw zijn dochter is? Ongeacht waar ze zich bevinden, zij zijn zijn kinderen. Hij houdt van ze en verlangt dat ze zalig worden. Het kan niet zo zijn dat wij als lid van de kerk lijdzaam toekijken. We kunnen niet de goede gunsten die onze hemelse Vader aan ons geschonken heeft, de kennis van het eeuwige leven, zelfzuchtig voor onszelf houden en denken dat die ons tot zegen zullen zijn. Het is niet wat we krijgen dat ons verrijkt, maar wat we geven.16

Laten we zoveel interesse tonen in het heil van de mens dat we enthousiast aan hun bekering werken: dat we hun eeuwige dankbaarheid en liefde, en de waardering van onze hemelse Vader mogen genieten, vanwege onze onbaatzuchtige belangstelling in zijn kinderen.17

Onze zending onder de kinderen van onze Vader (…) is een zending van vrede, van welwillendheid jegens alle mensen. Het is een intens en enthousiast verlangen om alle kinderen van onze Vader de goede zaken te geven die Hij zo milddadig op ons heeft uitgestort; en met de hoop dat ze het zullen begrijpen, knielen we dagelijks neer en bidden we dat hun hart zal worden geraakt, dat de Geest Gods in hun ziel mag neerdalen, dat ze de waarheid die ze te horen krijgen mogen begrijpen.18

O dat deze geweldige kerk, met de macht die zij van God heeft gekregen, in staat zal zijn om de waarheid sneller te verspreiden en de naties van vernietiging te redden. Als organisatie groeien we snel, maar ik verheug mij niet zozeer in de numerieke toename als wel in de gedachte dat de invloed die we uitoefenen als positief wordt ervaren en dat de kinderen van onze Vader, van noord naar zuid en van oost naar west, de boodschap van leven en eeuwig heil horen, zonder welke boodschap ze niet in de tegenwoordigheid van de Verlosser van het mensdom kunnen komen.19 [Zie suggestie 4 op. p. 133.]

God zal ons verantwoordelijk houden voor wat wij doen om het evangelie te verbreiden.

We hebben een prachtig geschenk ontvangen, maar dat geschenk brengt ook een enorme verantwoordelijkheid met zich mee. De Heer heeft ons gezegend met kennis waarvan onze naasten niets afweten, en met die kennis komt de vereiste om die aan zijn kinderen te verkondigen, waar ze ook wonen.20

Welnu, ik kan mij niet indenken dat we God met al onze kracht dienen als we zijn kinderen vergeten of als we zoveel tijd aan onszelf besteden, aan het vergaren van goederen, en zijn kinderen in het duister laten ronddolen, hoewel we ze in het licht kunnen brengen. Ik begrijp dat de belangrijkste zending die ik in dit leven heb is: ten eerste, de geboden van God onderhouden, zoals die aan mij zijn uitgelegd; en ten tweede, die aan de kinderen van mijn Vader leren die daar niets vanaf weten.21

Er is geen ander evangelie van verlossing, en wij, de broeders die het heilig priesterschap dragen, hebben de plicht die boodschap te verkondigen, niet alleen aan de naties op aarde, maar ook door het evangelie voorbeeldig na te leven en erover te praten met onze buren die niet naar onze kerk gaan. Ik waarschuw u dat de Heer ons verantwoordelijk houdt voor het tot bekering roepen van zijn kinderen en voor de verbreiding van zijn waarheid. Als we nalaten om dit evangelie van onze Heer onder de aandacht te brengen van de zoons en dochters van God die niet van ons geloof zijn en die onder ons wonen, zal Hij ons aan de andere zijde van de sluier verantwoordelijk houden voor wat we hier hebben nagelaten.22

Na verloop van tijd zal ons levensboek worden geopend; en ik ben er zeker van dat als we getrouw zijn geweest, ons aller Vader ons zal bedanken en zegenen, omdat we aan zoveel van zijn zoons en dochters het doel van dit leven hebben uitgelegd en hoe ze daar onder invloed van de Geest van kunnen genieten.23

Als we de geest van het evangelie hebben, willen wij zoveel mogelijk kinderen van onze Vader onderwijzen in de glorieuze waarheden die voor hun verhoging nodig zijn; zodat wij, wanneer de tijd aanbreekt dat we in de tegenwoordigheid van de Verlosser van het mensdom zullen staan, we tegen Hem kunnen zeggen: ‘Met de macht die U mij hebt gegeven, en met de wijsheid en kennis die U mij hebt geschonken, heb ik geprobeerd om, met mildheid en ongeveinsde liefde, met vastberadenheid en vriendelijkheid, zoveel mogelijk van uw kinderen, voor zover dat binnen mijn mogelijkheden lag, tot de kennis van het evangelie te brengen.’24 [Zie suggestie 5 op p. 133.]

Als we het evangelie onder Gods kinderen uitdragen, zal onze beloning zijn dat wij grote vreugde met hen in het celestiale koninkrijk zullen genieten.

Velen van ons besteden een groot deel van onze tijd aan zaken die we toch echt moeten achterlaten als we dit leven verlaten. Er zijn echter onsterfelijke zielen rondom ons aan wie we de waarheid kunnen vertellen, die we kunnen inspireren, en in wier hart we de kennis kunnen griffen dat God leeft. Welke schat zou er kostbaarder voor ons kunnen zijn, want we zouden hier hun dankbaarheid hebben en in de toekomende wereld hun oneindige en eeuwige waardering. Het is een heel belangrijke zending.25

Denk u in wat het zou betekenen als we, in plaats van egoïstisch te proberen ons eigen gezinnetje te redden, honderden mannen en vrouwen kunnen opnoemen die mede door onze invloed het evangelie van onze Heer hebben geaccepteerd. Dan zullen we ons werkelijk gezegend voelen en voor eeuwig hun liefde en waardering voelen.26

Wat zal er aan de andere zijde van de sluier veel blijdschap zijn, waar deze goede mannen en vrouwen naar het licht leven dat zij hebben ontvangen, waar zij proberen hun plicht jegens God te doen en — doordat wij contact legden en enthousiast en bereidwillig met ze spraken — andere kennis over het evangelie van onze Heer ontvangen, de verordeningen van zijn heilige huis aanvaarden en zich voorbereiden op het lidmaatschap in het celestiale koninkrijk. Hoe blij zult u zijn als u, als die tijd aanbreekt, in de tegenwoordigheid van de grote Rechter zult staan om verslag te doen van de weinige jaren die sterfelijk zijn doorgebracht, en als deze kinderen van onze Vader, van wie Hij net zoveel houdt als van ons, naast u staan en zeggen: ‘Hemelse Vader, het was deze man, het was deze vrouw die mij in contact heeft gebracht met uw glorieuze waarheid, die in mij het verlangen wakker maakte om U ijveriger te zoeken dan ik ooit gedaan had. Het was deze man of deze vrouw die dat voor mij heeft gedaan.’ En dat is niet alles.

Als de tijd aanbreekt dat u zich door de eeuwigheid beweegt, en dat is een lange tijd, zult u de liefde en dank hebben van iedere man, vrouw en kind voor wie u het eeuwig geluk binnen bereik hebt gebracht. Is dat niet de moeite waard? We kunnen hier ons leven leiden en enkele honderden of duizenden dollars verdienen, we kunnen schapen en rundvee hebben, landerijen en huizen, maar die kunnen we niet mee naar de andere zijde nemen. We hebben ze daar niet nodig, ze zijn alleen hier van enige waarde voor ons, maar als we de dank en liefde van andere kinderen van God hebben verdiend, zullen die ons eeuwig toevloeien. Denk u eens in wat dat betekent! Als de tijd aanbreekt dat deze wereld door vuur zal worden gereinigd en gezuiverd en het celestiale koninkrijk wordt, en alle onreinheden en alles wat niet wenselijk is, is weggevaagd, hoeveel voldoening het dan zal geven dat we in het gezelschap zijn van hen die we in het sterfelijke leven hebben gediend, en we voor eeuwig medeërfgenaam zijn van en geleid worden door onze Heer Jezus Christus — is dat niet de moeite waard? Is dat geen reden tot vreugde?27 [Zie suggestie 6 op p. 133.]

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Neem ‘Uit het leven van George Albert Smith’ door (pp. 123–124). Waarom denkt u dat president Smith zo enthousiast over zendingswerk was? Wat houdt het voor u in om ‘eerst en vooral een zendeling voor de kerk’ te zijn?

  2. Wat heeft het herstelde evangelie de wereld te bieden in aanvulling op de ‘zedenlessen’ die in de meeste godsdiensten worden geboden? (Zie pp. 124–125 voor enkele voorbeelden.)

  3. Lees de paragraaf die op p. 125 begint (zie ook LV 123:12). Wat voor voorbeelden hebt u gezien van mensen die misvattingen over de kerk opzijzetten en ingaan op de uitnodiging: ‘Kom en zie’? Wat zijn een aantal goede manieren om zo’n uitnodiging te geven?

  4. Lees de derde volledige alinea op p. 128. Waarom denkt u dat we soms terughoudend zijn om onze buren over het evangelie te vertellen? Bestudeer pp. 127–129 en bedenk wat we kunnen doen om die terughoudendheid te overwinnen.

  5. Lees de paragraaf die op p. 129 begint en overdenk of u doet wat de Heer van u verwacht ten aanzien van het uitdragen van het evangelie. Overweeg met een gebed in uw hart hoe u dit gebod beter kunt naleven.

  6. Neem de laatste paragraaf van leringen door (pp. 130–132) en denk aan de persoon door wie u of uw gezin in aanraking met het herstelde evangelie van Jezus Christus bent gekomen. Wat kunt u doen om die persoon uw dank te tonen of te uiten?

Relevante teksten: Amos 8:11–12; Mosiah 28:1–3; Alma 26:28–30; Leer en Verbonden 4:4; 18:10–16

Onderwijstip:‘Het is beter om er een paar goede ideeën uit te lichten en een goede discussie op gang te brengen — en tot een goede onderwijsleersituatie te komen — dan verbeten te proberen elk woord in het lesboek te behandelen. (…) Een rustige sfeer is absoluut essentieel als u de Geest des Heren in uw klas wilt hebben’ (Jeffrey R. Holland, ‘Onderwijzen en leren in de kerk’, Liahona, juni 2007, p. 60).

Noten

  1. Preston Nibley, ‘Sharing the Gospel with Others’, Improvement Era, april 1950, p. 270.

  2. Merlo J. Pusey, Builders of the Kingdom (1981), p. 240.

  3. Conference Report, juni 1919, p. 43.

  4. Conference Report, april 1922, pp. 54–55.

  5. Conference Report, april 1922, p. 53.

  6. Conference Report, april 1916, p. 47.

  7. Conference Report, oktober 1921, p. 38.

  8. Conference Report, april 1922, p. 53.

  9. Conference Report, oktober 1949, p. 5.

  10. Conference Report, oktober 1945, p. 120.

  11. Conference Report, april 1935, pp. 43–44.

  12. Conference Report, oktober 1927, pp. 46–47.

  13. Verloop van de inwijdingsdienst voor het Joseph Smith Memorial Monument, p. 55.

  14. Conference Report, april 1934, p. 28.

  15. Conference Report, oktober 1916, p. 50.

  16. Conference Report, april 1935, p. 46.

  17. ‘Greeting’, Millennial Star, 10 juli 1919, p. 441.

  18. Conference Report, oktober 1927, p. 49.

  19. Conference Report, oktober 1922, p. 98.

  20. Conference Report, april 1922, p. 53.

  21. Conference Report, oktober 1916, p. 50.

  22. Conference Report, april 1916, p. 48.

  23. Conference Report, oktober 1948, pp. 7–8.

  24. Deseret News, 20 augustus 1921, kerkkatern, p. 7.

  25. Conference Report, oktober 1916, p. 50.

  26. Conference Report, oktober 1941, p. 102.

  27. Sharing the Gospel with Others, samengesteld door Preston Nibley (1948), pp. 214–216; toespraak op 4 november 1945 gehouden in Washington, D.C.

‘Het is het evangelie van Jezus Christus dat we verkondigen. In ons hart brandt het verlangen om de zielen van de mensenkinderen te redden.’

‘Wie geloven, volgen het patroon dat door de Heiland gegeven is toen Hij zei: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.”’

‘Als we de geest van het evangelie hebben, willen wij zoveel mogelijk kinderen van onze Vader onderwijzen.’