Verhalen uit de Schriften
De profeet Elia


‘De profeet Elia’, Verhalen uit het Oude Testament (2022)

‘De profeet Elia’, Verhalen uit het Oude Testament

1 Koningen 16–18

De profeet Elia

Geloof van een moeder en wonderen van de Heer

Afbeelding
Elia praat met koning Achab en koningin Izebel

Er viel geen regen in het koninkrijk van Israël, en al het water raakte op. Koning Achab en koningin Izebel hadden een hekel aan de profeten van de Heer. Ze lieten sommige profeten zelfs doden. De koning en koningin baden tot afgoden om regen. Maar de profeet Elia zei dat de Heer het jarenlang niet zou laten regenen.

1 Koningen 16:29–33; 17:1; 18:13

Afbeelding
Elia verbergt zich voor soldaten

De koning en koningin waren boos op Elia. De Heer waarschuwde Elia dat hij zich moest verbergen. Zijn leven was in gevaar.

1 Koningen 17:2–3

Afbeelding
Elia knielt in stroombedding

De Heer leidde Elia naar een beek en stuurde vogels die hem eten brachten. Maar het regende niet, dus de beek droogde op, en Elia zat zonder water.

1 Koningen 17:4–7

Afbeelding
Elia praat met vrouw

De Heer leidde Elia naar een vrouw in een verre stad. Elia vroeg haar om water en brood. Maar ze had nog net voor één dag genoeg voor zichzelf en haar zoon.

1 Koningen 17:8–12

Afbeelding
Elia praat met een vrouw

Elia wist dat het haar laatste beetje eten was. Hij vroeg haar om het hem te geven, en beloofde dat de Heer haar gezin te eten zou geven tot het weer ging regenen.

1 Koningen 17:13–14

Afbeelding
Elia, vrouw en kind eten

De vrouw maakte brood voor Elia. Toen werden haar olie en meel vermenigvuldigd! Er was vele dagen lang genoeg eten voor Elia en het gezin van de vrouw.

1 Koningen 17:15–16

Afbeelding
vrouw treurt over dood kind

Op een dag werd de zoon van de vrouw ziek en stierf. Ze vroeg Elia waarom de Heer dat liet gebeuren.

1 Koningen 17:17–20

Afbeelding
vrouw omhelst kind

Elia had het priesterschap. Hij zegende haar zoon en vroeg de Heer hem weer levend te maken. Het kind ademde weer, en de vrouw wist dat Elia een profeet van de Heer was.

1 Koningen 17:21–24